ECLI:NL:RBROE:2007:BB2534

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
28 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/850359-07
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld in een trein

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 28 augustus 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 4 mei 2007 in een rijdende trein tussen Sittard en Weert een diefstal met geweld heeft gepleegd. De verdachte, samen met een mededader, heeft een telefoon van een medepassagier, [slachtoffer 1], afgenomen door hem fysiek te overmeesteren. De rechtbank oordeelt dat het feit extra zwaar weegt omdat het in een trein plaatsvond, waar ontsnappen voor de slachtoffers niet mogelijk was. Dit heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid onder de reizigers en een verstoring van het maatschappelijk verkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader weloverwogen te werk zijn gegaan, door het geweld te gebruiken en de diefstal te plegen op een moment dat de trein bijna bij het station Weert zou stoppen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en mishandeling van [slachtoffer 2]. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meeweegt in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringsbegeleiding, om de verdachte te helpen bij zijn rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/850359-07
Uitspraak d.d. : 28 augustus 2007
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornaam]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier, Lunettenlaan 501, Vught.
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2007.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 04 mei 2007 in het arrondissement Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (GSM), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het op die -in een trein zittende- [slachtoffer 1] springen en/of gaan zitten en/of in het tegen het lichaam slaan van die [slachtoffer 1], zulks terwijl het feit werd gepleegd in een spoortrein die in beweging was;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 04 mei 2007 in het arrondissement Roermond opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 04 mei 2007 in het arrondissement Roermond [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd : "Je moet maar blij zijn dat je een meisje bent, anders had ik je doodgestoken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen.
7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 14 augustus 2007 gevorderd dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
7.2 Samenvatting van de bewijsmiddelen.
[slachtoffer 1] verklaart dat hij zich op 4 mei 2007, omstreeks 14.40 uur, in de trein tussen de stations Roermond en Weert bevindt en dat hij van zijn mobiele telefoon wordt beroofd doordat deze met geweld uit zijn broekzak wordt gehaald. [slachtoffer 1] zit op het balkon. In Roermond stappen vier jonge mannen in. Op een gegeven moment splitsen twee jongens zich af en lopen in een andere richting van de trein. Een van de twee andere jongens, een jongen met [kenmerk verdachte], zegt tegen de andere jongen, een jongen met een donker petje: “ja, nu”. Op dat moment bespringen beide jongens hem en gaan beiden op hem zitten. Hij merkt dat de jongen met [kenmerk verdachte] zijn portemonnee uit zijn linkerbroekzak en de jongen met de pet zijn mobiele telefoon uit zijn rechterbroekzak wil halen. Hierbij gebruiken zij fysiek geweld door op zijn bovenlichaam te slaan. Hij verzet zich. De jongen met [kenmerk verdachte] pakt zijn laptoptas en staakt zijn poging de portemonnee te pakken. De laptoptas kan hij terugpakken. Hij schreeuwt een paar keer in de hoop dat hij daarmee andere reizigers kan waarschuwen. Ondanks zijn verzet heeft een van de jongens de telefoon te pakken. Daarop mindert de trein vaart bij het station Weert. Hij ziet dat de jongens die hem beroofd hebben uitstappen. De telefoon betreft een GSM van het merk Nokia, type 8800.
[Getuige 1] verklaart dat zij op 4 mei 2007, omstreeks 14.10 uur, in de trein tussen de stations Sittard en Weert zat. Zij ziet meerdere jongens op het balkon van de trein. Zij hoort heel hard geschreeuw vanaf het balkon.
[Getuige 2] vertelt dat hij op 4 mei 2007, omstreeks 14.00 uur, met een vriend vanuit Sittard met de trein naar Weert is gegaan. Op een balkon ontmoeten zij twee jongens. Op het balkon ziet hij een manspersoon met een laptop zitten. Een van de twee jongens, een jongen met een zwart petje en [kenmerk verdachte], zegt dat hij even naar de wc gaat. Hij hoort dan geschreeuw van een meisje. Kort daarna komt de jongen terug en zegt dat hij een meisje geslagen heeft. [Getuige 2] loopt dan weg en terwijl hij naar voren loopt hoort hij dat de jongen met de laptop hard begint te schreeuwen.
[slachtoffer 2] verklaart dat zij op 4 mei 2007, omstreeks 14.30 uur, de trein vanaf Roermond richting Weert heeft genomen. Zij zit in een treincoupé waar zich ook een wc bevindt. Tijdens de rit komt een jongen met [kenmerk verdachte] naar de wc. De man vraagt aan haar of zij pillen of drugs van hem wil kopen. Zij antwoordt dat zij geen drugs hoeft en dat hij daarmee niet bij haar moet zijn. Daarop zegt de man dat zij blij moet zijn dat zij een meisje is, anders had hij haar doodgestoken. Als zij zegt dat hij gewoon weg moet gaan en daarmee niet bij haar moet zijn zegt de man dat zij niet zo’n grote mond moet hebben en dat hij haar anders wat doet. Vervolgens komt de man in haar richting en geeft hij haar een klap in het gezicht. Zij ziet en voelt dat hij haar met zijn rechtervuist een klap op haar linkerkaak geeft. Even later ziet zij dat de jongen en een vriend van hem met een opvallend shirt met paars en geel lijkend op een voetbalshirt, een jongen slaan. Zij ziet dat beide mannen met de vuisten slaan. Ten tijde van dit gebeurde is de trein bijna tot stilstand gekomen op het station te Weert.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 mei 2007 samen met [medeverdachte] in Roermond op de trein richting Eindhoven is gestapt. Zij zien een jongen met een laptop. [medeverdachte] spreekt met hem af dat zij de jongen de laptop zullen afnemen. Op een gegeven moment zegt [verdachte]: “Ja, nu” en dan proberen zij de laptop te pakken. De man vindt het niet leuk dat zij de laptop willen pakken en dan ontstaat er ruzie tussen de man en hen. Verdachte wil de portemonnee van de man pakken, waarbij de man wordt vastgehouden.
Kort daarvoor is hij naar de wc gegaan en heeft hij aan een meisje een zakje hashish getoond en haar gevraagd of zij hashish wilde kopen. Zij heeft hem de hashish uit de hand geslagen, waarop hij heeft teruggeslagen.
7.3 Bewezenverklaring.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd.
In het bijzonder acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden voor de volgens de aangeefster geuite bedreigingen, nu de verklaring van de aangeefster door geen andere bewijsmiddelen worden ondersteund.
De verdachte moet dan ook van dit onderdeel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 mei 2007 in het arrondissement Roermond, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (GSM), toebehorende aan [slachtoffer 1],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld heeft bestaan in het op die -in een trein zittende- [slachtoffer 1] springen en gaan zitten en in het tegen het lichaam slaan van die [slachtoffer 1]; zulks terwijl het feit werd gepleegd in een spoortrein die in beweging was;
2.
hij op 04 mei 2007 in het arrondissement Roermond opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] pijn heeft ondervonden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. De kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd in een spoortrein die in beweging is.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 312 in verband met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De strafbaarheid van verdachte.
De verdachte is strafbaar voor het bewezen verklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
10. De straffen en/of maatregelen.
10.1 De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 14 augustus 2007 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 36 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
10.2 Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat volstaan dient te worden met de oplegging van een gevangenisstraf van 1 jaar, waarvan 6 tot 9 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringsbegeleiding.
10.3 De overwegingen van de rechtbank.
Verdachte heeft in een rijdende trein eerst een meisje lastig gevallen en haar geslagen en vervolgens samen met zijn mededader een overval gepleegd op een in die trein zittende man en die man van zijn mobiele telefoon beroofd. Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn mededader voor hun voornemen om een ander van zijn bezittingen te beroven ter plekke bewust een slachtoffer hebben uitgekozen. Er was sprake van een weloverwogen actie op een gepland tijdstip, namelijk kort voordat de trein het station te Weert zou bereiken, zodat de daders direct de gelegenheid hadden te verdwijnen. Verdachte en zijn mededader hebben het gebruik van geweld bij de uitvoering van hun daad niet geschuwd. Door het handelen van verdachte is de bril van [slachtoffer 1] beschadigd. Het slachtoffer heeft bovendien enkele dagen pijn, blauwe plekken op zijn rechterarm en rechtergedeelte van zijn borst en last van zijn maag gehad.
De feiten getuigen van een volkomen gebrek aan respect voor anderen en hun bezittingen.
Verdachte heeft door de bewezen verklaarde feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, zonder er zich ook maar op enig moment om te bekommeren dat door dergelijke feiten lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid bij de slachtoffers kunnen blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd.
Het valt verdachte extra zwaar aan te rekenen dat hij het feit heeft gepleegd in een rijdende trein, zichtbaar voor anderen, waarbij ontsnappen niet mogelijk is. Het openbaar vervoer is van wezenlijk belang voor het maatschappelijk en economisch verkeer in Nederland en het is van groot belang dat mensen zich via deze vervoermiddelen vrij kunnen bewegen zonder dat zij lastig gevallen worden, laat staan dat zij geconfronteerd worden met strafbare feiten als de onderhavige. Door het handelen van verdachte wordt niet alleen veel commotie veroorzaakt, maar wordt tevens het maatschappelijk verkeer gefrustreerd en ontstaat een toenemend gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister ondanks zijn jonge leeftijd reeds meermalen veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder een straatroof en een groot aantal woninginbraken.
Op grond van de voorgaande omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte in aanmerking te laten komen voor een vrijheidsstraf van beperkte duur met een lang voorwaardelijk deel en is zij van oordeel dat thans alleen nog een vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel van langere duur een passende bestraffing vormt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de persoon van verdachte als gevolg van het ontbreken van een recent voorlichtingsrapport onvoldoende naar voren is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van het omtrent verdachte op 27 april 2006 door de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar uitgebrachte rapport en hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte naar voren is gebracht, een voldoende beeld van verdachtes persoonlijkheid en problematiek heeft verkregen.
In verband met de moeilijke thuissituatie, verkeerde contacten waardoor hij zich vaak heeft laten meeslepen en middelengebruik in het verleden is verdachte veelvuldige in problemen geraakt. Ter terechtzitting erkent hij dat hij fout heeft gehandeld en verklaart hij thans geen middelen meer te gebruiken en zijn leven serieus te willen verbeteren. De rechtbank is echter, gelet op de omstandigheid dat een eerdere voorwaardelijke straf hem niet tot het inzicht heeft gebracht dat hij het plegen van strafbare feiten moet laten, van oordeel dat getwijfeld moet worden aan de oprechtheid van de door verdachte geuite voornemens.
Omdat de rechtbank tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit komt en de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een spoedige en intensieve begeleiding nodig heeft om uit de negatieve ontwikkeling waarin hij zich thans bevindt, te geraken, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf (thans nog) een te zware bestraffing vormt. De rechtbank zal dan ook een lagere straf dan gevorderd opleggen met een beperkt voorwaardelijk deel, waaraan verbonden wordt de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zodat deze instelling hem kan helpen om tot ander inzicht te komen.
11. Toepasselijke wetsartikelen.
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 300, 310, 312.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 3 maanden niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond,
zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, D.C.M. Bomans en A.J.M. Huisman-Kreijn, rechters, van wie mr. D.C.M. Bomans voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
28 augustus 2007.
Mr. A.J.M. Huisman-Kreijn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.