10.3 De overwegingen van de rechtbank.
Verdachte heeft in een rijdende trein eerst een meisje lastig gevallen en haar geslagen en vervolgens samen met zijn mededader een overval gepleegd op een in die trein zittende man en die man van zijn mobiele telefoon beroofd. Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn mededader voor hun voornemen om een ander van zijn bezittingen te beroven ter plekke bewust een slachtoffer hebben uitgekozen. Er was sprake van een weloverwogen actie op een gepland tijdstip, namelijk kort voordat de trein het station te Weert zou bereiken, zodat de daders direct de gelegenheid hadden te verdwijnen. Verdachte en zijn mededader hebben het gebruik van geweld bij de uitvoering van hun daad niet geschuwd. Door het handelen van verdachte is de bril van [slachtoffer 1] beschadigd. Het slachtoffer heeft bovendien enkele dagen pijn, blauwe plekken op zijn rechterarm en rechtergedeelte van zijn borst en last van zijn maag gehad.
De feiten getuigen van een volkomen gebrek aan respect voor anderen en hun bezittingen.
Verdachte heeft door de bewezen verklaarde feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, zonder er zich ook maar op enig moment om te bekommeren dat door dergelijke feiten lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid bij de slachtoffers kunnen blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd.
Het valt verdachte extra zwaar aan te rekenen dat hij het feit heeft gepleegd in een rijdende trein, zichtbaar voor anderen, waarbij ontsnappen niet mogelijk is. Het openbaar vervoer is van wezenlijk belang voor het maatschappelijk en economisch verkeer in Nederland en het is van groot belang dat mensen zich via deze vervoermiddelen vrij kunnen bewegen zonder dat zij lastig gevallen worden, laat staan dat zij geconfronteerd worden met strafbare feiten als de onderhavige. Door het handelen van verdachte wordt niet alleen veel commotie veroorzaakt, maar wordt tevens het maatschappelijk verkeer gefrustreerd en ontstaat een toenemend gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister ondanks zijn jonge leeftijd reeds meermalen veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder een straatroof en een groot aantal woninginbraken.
Op grond van de voorgaande omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte in aanmerking te laten komen voor een vrijheidsstraf van beperkte duur met een lang voorwaardelijk deel en is zij van oordeel dat thans alleen nog een vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel van langere duur een passende bestraffing vormt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de persoon van verdachte als gevolg van het ontbreken van een recent voorlichtingsrapport onvoldoende naar voren is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat zij op grond van het omtrent verdachte op 27 april 2006 door de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar uitgebrachte rapport en hetgeen ter terechtzitting door en namens verdachte naar voren is gebracht, een voldoende beeld van verdachtes persoonlijkheid en problematiek heeft verkregen.
In verband met de moeilijke thuissituatie, verkeerde contacten waardoor hij zich vaak heeft laten meeslepen en middelengebruik in het verleden is verdachte veelvuldige in problemen geraakt. Ter terechtzitting erkent hij dat hij fout heeft gehandeld en verklaart hij thans geen middelen meer te gebruiken en zijn leven serieus te willen verbeteren. De rechtbank is echter, gelet op de omstandigheid dat een eerdere voorwaardelijke straf hem niet tot het inzicht heeft gebracht dat hij het plegen van strafbare feiten moet laten, van oordeel dat getwijfeld moet worden aan de oprechtheid van de door verdachte geuite voornemens.
Omdat de rechtbank tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit komt en de verdachte naar het oordeel van de rechtbank een spoedige en intensieve begeleiding nodig heeft om uit de negatieve ontwikkeling waarin hij zich thans bevindt, te geraken, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf (thans nog) een te zware bestraffing vormt. De rechtbank zal dan ook een lagere straf dan gevorderd opleggen met een beperkt voorwaardelijk deel, waaraan verbonden wordt de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zodat deze instelling hem kan helpen om tot ander inzicht te komen.