ECLI:NL:RBROE:2007:BB2455

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76901 / HA ZA 06 - 875
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een zaak met in Nederland en in het buitenland gevestigde gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond werd behandeld, ging het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil waarbij zowel in Nederland als in het buitenland gevestigde gedaagden betrokken waren. De eiser, W.C.M. van H., had Kindi Consultants B.V. en [V.] Belasting- en Bedrijfsadviseurs B.V. als gedaagden, evenals enkele natuurlijke personen, waaronder H.C. [V.] en L.J.G.M. [D.]. De rechtbank diende te beoordelen of zij bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen tegen deze gedaagden, waarbij de EEX-Verordening, met name de artikelen 5 en 6, van toepassing was.

De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de eiser onvoldoende duidelijkheid boden over de grondslagen van de vorderingen, waardoor niet kon worden vastgesteld of er een overeenkomst bestond met de verschillende gedaagden. Dit was cruciaal, aangezien de bevoegdheid van de rechtbank afhankelijk was van de vraag of er een overeenkomst was die de vorderingen ondersteunde. De rechtbank verwees naar het Kalfelis-arrest van het Hof van Justitie van de EU, waarin werd bepaald dat een nationale rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen die op verschillende grondslagen zijn gebaseerd, zoals onrechtmatige daad en wanprestatie.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd ten aanzien van de gedaagden [V.], [D.], [van L.], [R.] en Opta, terwijl de procedure tegen Kindi en [V.] B.V. werd voortgezet. De rechtbank stelde vast dat de vorderingen tegen Kindi en [V.] B.V. wel degelijk voor de Nederlandse rechter waren aangebracht, en dat de betwisting van de overeenkomst of het onrechtmatig handelen inhoudelijk diende te worden behandeld. De eiser, [van H.], werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die tot dat moment waren begroot op EUR 452,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROERMOND
Sector civielrecht
zaaknummer / rolnummer: 76901 / HA ZA 06-875
Vonnis in incident van 2 mei 2007
in de zaak van
[W.C.M. van H.],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. H.J.A. Ewalds,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KINDI CONSULTANTS B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
eiseres in het incident,
procureur mr. S.J.P.H. Custers-Kuijpers,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[V.] BELASTING- EN BEDRIJFSADVISEURS B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
eiseres in het incident,
procureur mr. S.J.P.H. Custers-Kuijpers,
3. H.C. [V.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het incident,
procureur mr. S.J.P.H. Custers-Kuijpers,
4. L.J.G.M. [D.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het incident,
procureur mr. S.J.P.H. Custers-Kuijpers,
5. [J.B. van L.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
6. [J. R.],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
7. de rechtspersoon naar het recht van het Groothertogdom Luxemburg
OPTA S.A.,
gevestigd te L-8308 Capellen (Luxemburg),
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als [van H.], Kindi, [V.] B.V., [V.], [D.], [van L.], [R.] en Opta.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek in het incident
- de conclusie van dupliek in het incident.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
De beoordeling in het incident
Kindi, [V.] B.V.,[V.] en [D.] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [van H.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Kindi, [V.] B.V. en [V.] stellen dat alles wat zich tussen [van H.] en [D.], [van L.], [R.] en Opta afspeelt geheel buiten de Nederlandse rechtssfeer ligt. [V.] stelt dat in de dagvaarding ten onrechte wordt vermeld dat hij in Vlodrop woont. Sedert juli 2005 is [V.] in [woonplaats] woonachtig. Kindi en [V.] B.V. stellen dat er aangaande met al dat wat in de dagvaarding staat nooit contacten zijn geweest met [van H.].
[van H.] stelt dat hij in de door hem bezochte vestigingen van Kindi en [V.] B.V. enkel in Roermond heeft gehandeld met Kindi en [V.] B.V., waarbij deze hem hebben geadviseerd in internationale zaken te beleggen. De Nederlandse rechter is volgens [van H.] gezien de vestigingsplaats van de eerstverantwoordelijke gedaagde vennootschappen in Nederland de eerst aangewezene om de hoofdzaak te berechten.
De bevoegdheid ten opzichte van de niet in Nederland woonachtige personen /gevestigde rechtspersonen wordt beheerst door EEX-Vo, met name in dit geval artikel 5 en 6. De vraag is dan of voldoende gesteld is dat er een overeenkomst bestaat met de verschillende gedaagden. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van [van H.] op dat punt onvoldoende concludent zijn, nu hij onduidelijkheid laat bestaan wie hij aanspreekt op grond van wanprestatie en wie op grond van onrechtmatige daad. Er kan dus niet zonder meer achterhaald worden dat er een overeenkomst aan ten grondslag ligt. Dat is van belang nu uit de stellingen - bezien in het licht van de betwistingen - ook niet volgt waar nu precies de onrechtmatige daad of wanprestatie heeft plaatsgevonden en overigens dit ook al leidt tot problemen in verband met het arrest van Het Hof van Justitie van de EG van 27 september 1988 (zaak 189/87, NJ 1990, 425, Kalfelis tegen Bank Schröder c.s.), waarin het Hof heeft beslist, dat een gerecht dat op grond van art. 5 sub 3 EEX-Verdrag bevoegd is om kennis te nemen van een onderdeel van de vordering die op onrechtmatige daad is gebaseerd, niet bevoegd is om kennis te nemen van de andere onderdelen van de vordering die een andere grondslag hebben dan onrechtmatige daad. Ook deze regel geldt onder de EEX-Vo. Worden derhalve verschillende vorderingen ingesteld tegen dezelfde verweerder, dan zullen de vorderingen die op art. 5 sub 1 kunnen worden gebaseerd en voortvloeien uit dezelfde overeenkomst wél kunnen worden geconcentreerd bij de op basis van art. 5 sub 1 EEX-Vo bevoegde rechter, doch deze rechter is niet bevoegd om over de vorderingen gebaseerd op een verbintenis uit onrechtmatige daad te beslissen.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 5 hier niet tot bevoegdheid leidt.
Vervolgens dient aan artikel 6 te worden getoetst.
Allereerst doet zich dit artikel alleen dan voor indien er tussen de verschillende rechtsvorderingen die door een zelfde verzoeker tegen verschillende verweerders zijn ingesteld, een zodanig verband bestaat dat het van belang is deze rechtsvorderingen tezamen te berechten. Het Hof van Justitie is van mening, dat vermeden moet worden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gedaan. In het arrest Kalfelis leunt het Hof van Justitie sterk tegen deze bepaling aan door te overwegen dat art. 6 sub 1 van toepassing is, 'wanneer tussen de tegen de verschillende verweerders ingestelde vorderingen een verband bestaat op het tijdstip waarop zij worden aangebracht, dat wil zeggen wanneer een goede rechtsbedeling vraagt om haar gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare uitspraken worden gegeven' (r.o. 12). Volgens het Hof dient de nationale rechter in elk concreet geval te onderzoeken of aan die voorwaarde is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat nu het feitencomplex niet voor iedere persoon gelijk hoeft te zijn er –zoals nu gesteld- onvoldoende onderbouwd of gebleken is dat er sprake is van gevreesde tegenstrijdige beslissingen. Dat leidt ertoe dat [V.], Van [D.], [van L.], [R.] en Opta niet voor de Nederlandse rechter berecht moeten worden.
De zaak tegen Kindi en [V.] B.V. is wel voor de bevoegde rechter aangebracht (zie artikel 2 EEX-Vo). De betwisting van de overeenkomst of het onrechtmatig handelen is hier een inhoudelijk weer en kan niet leiden tot onbevoegdheid. Tegen deze twee gedaagden zal de procedure derhalve verder worden vervolgd en worden verwezen naar de rol van 13 juni 2007 voor antwoord.
Ten aanzien van de gedaagden [V.], Van [D.], [van L.], [R.] en Opta zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
[van H.] zal als ten aanzien van [V.] en [D.] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
in het incident
verklaart zich voor wat betreft de gedaagden [V.], [D.], [van L.] [R.] en Opta onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
veroordeelt [van H.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [V.] en [D.] tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
verwijst voor wat betreft de gedaagden Kindi en [V.] B.V. de zaak naar de rol van 13 juni 2007 voor antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2007.?