ECLI:NL:RBROE:2007:BB1343

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
2 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 2151 BELEI K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door niet tijdig verlenen van bouwvergunning voor pluimveestal

In deze zaak hebben eisers, een agrarische maatschap die een pluimveebedrijf exploiteert, een kredietovereenkomst afgesloten voor de bouw van een pluimveestal, onder de voorwaarde dat er een bouwvergunning zou worden verleend. Na het verkrijgen van een milieuvergunning in januari 2004, heeft eiser Teeuwen in februari 2004 een bouwvergunning aangevraagd, waarbij hij om vrijstelling vroeg van het bestemmingsplan. Na twee afwijzingen heeft de welstandscommissie op 13 mei 2004 positief geadviseerd, waarna de maatschap werd uitgenodigd om het bouwplan aan te passen. In november 2004 zijn eisers zonder vergunning met de bouw gestart, omdat zij een afnamecontract voor scharreleieren hadden en dit niet wilden verliezen. De afnemer heeft echter het contract ontbonden, wat leidde tot schade voor de maatschap.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag, wat resulteerde in een bouwvergunning die uiteindelijk op 26 april 2005 werd verleend. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van verweerder voor de schade afgewezen, omdat er geen causaal verband zou zijn tussen het te laat beslissen op de aanvraag en de geleden schade. Eisers betoogden dat bij een normale afhandeling de vergunning eerder zou zijn verleend, maar de rechtbank oordeelde dat eisers het risico hadden genomen door verplichtingen aan te gaan zonder zekerheid van vergunning.

De rechtbank concludeert dat de schade niet aan verweerder kan worden toegerekend, omdat de eisers zelf verantwoordelijk waren voor het tijdstip van hun aanvraag en de bijbehorende verplichtingen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de schadeclaim door verweerder wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 2151 BELEI K1
Inzake : [eisers 1 en 2], wonende te [woonplaats], en de [eiser 3], gevestigd te [woonplaats], eisers.
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nederweert, verweerder.
--------------------------
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 14 november 2006,
kenmerk: bouwvergunning nr. 2006-25.
Datum van behandeling ter zitting: 6 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens eisers heeft mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit, waarbij verweerder heeft beslist op een bezwaar tegen een eerder besluit tot afwijzing van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij de behandeling ter zitting hebben eisers zich laten bijstaan door mr. Th.J.H.M. Linssen, kantoorgenoot van mr. De Rooij voornoemd, en heeft verweerder zich doen vertegenwoordigen door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Breda, en G.H.H. Slaats, werkzaam bij de gemeente Nederweert.
II. OVERWEGINGEN
Eisers [eisers 1 en 2] voeren in agrarische maatschap een pluimveebedrijf aan de Hardsteeg nr. 3 te [woonplaats]. In verband met de beoogde uitbreiding van het bedrijf hebben eisers een kredietovereenkomst afgesloten voor de bouw van een pluimveestal, onder de voorwaarde dat er een bouwvergunning zou zijn. Verder hebben eisers op 12 november 2003 met een derde een overeenkomst afgesloten voor afname (door deze derde) van scharreleieren met ingang van medio augustus 2004.
Nadat in januari 2004 een milieuvergunning was verleend, heeft eiser Teeuwen in februari 2004 op basis van schetsplannen een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een pluimveestal en in dat verband gevraagd om vrijstelling van bepalingen van het bestemmingsplan, omdat hoger zou worden gebouwd dan het bestemmingsplan toestaat. Na twee afwijzingen op basis van die schetsplannen heeft de welstandscommissie in haar vergadering van 13 mei 2004 onder voorwaarden positief geadviseerd. Daarop heeft verweerder de maatschap uitgenodigd om met inachtneming van de door die commissie genoemde voorwaarden het bouwplan aan te passen voor verlening van de bouwvergunning.
Eisers hebben, om het afnamecontract niet te verliezen, in november 2004 een nieuwe financieringsovereenkomst gesloten en zijn (zonder vergunning) met de bouw van de stal gestart. De stal is in februari 2005 in gebruik genomen. De contractpartij heeft het afnamecontract echter in november 2004 ontbonden, waardoor de maatschap genoodzaakt was de eieren tegen andere prijzen af te zetten.
Namens eisers heeft mr. De Rooij op 18 april 2005 bezwaar ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Daarop heeft verweerder bij besluit van 26 april 2005 de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning aan eiser Teeuwen verleend. Het bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag is uiteindelijk bij besluit van 20 oktober 2005 ontvankelijk en gegrond verklaard.
Met een brief van 14 november 2005 van eiser Teeuwen is verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die is geleden wegens het te laat verlenen van de bouwvergunning, waardoor de afleveringsverplichtingen uit een contract d.d. 12 november 2003 van eisers met een derde partij niet konden worden nagekomen. Mr. De Rooij heeft namens eisers gereageerd op het voornemen van verweerder deze schadeclaim af te wijzen. Verweerder heeft bij besluit van 3 mei 2006 de schadeclaim afgewezen en bij besluit van 14 november 2006 gehandhaafd door ongegrondverklaring van het namens eisers ingediende bezwaar.
In de beroepsprocedure heeft verweerder een ontvankelijkheidverweer gevoerd, in die zin dat daarin de vraag wordt opgeworpen of eisers ontvankelijk zijn in hun beroep (zoals verweerder stelt in het verweerschrift) dan wel bezwaar (zoals aangevuld ter zitting). De rechtbank heeft daarom in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of (alle drie de) eisende partijen in hun bezwaar konden worden ontvangen.
Hoewel verweerder in het besluit op bezwaar kennelijk geen reden aanwezig achtte om één of meer van de eisende partijen niet-ontvankelijk te verklaren in bezwaar, voert hij, met een beroep op de rechtspraak (onder meer uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 augustus 2004, AB 2004, 395), aan dat alleen eiser Teeuwen ontvankelijk bezwaar had kunnen indienen tegen de afwijzende beslissing op de schadeclaim. Eiseres [eisers 1 en 2] en de [eiser 3] hadden al daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun bezwaar, omdat alleen eiser Teeuwen de aanvrager en adressaat van de bouwvergunning was en alleen hij bezwaar had kunnen maken tegen het gestelde schade¬veroorzakende (niet tijdig nemen van een) besluit. Volgens verweerder zou echter ook Teeuwen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat hij de aanvraag van 23 november 2005 om een zuiver schadebesluit niet op eigen naam maar namens de maatschap zou hebben gedaan.
Beginnende bij dit laatste argument constateert de rechtbank, dat de brief van 23 november 2005 inderdaad de woorden “MTS Teeuwen Rietjens” bevat, maar door de “wij”-vorm waarin de brief verder is geschreven en door de ondertekening met “CAJ Teeuwen” begrijpt de rechtbank, dat deze brief ook uit eigen naam is geschreven door eiser Teeuwen. Daarnaast zijn voor de exploitatie van het pluimveebedrijf waarvoor de aanvraag voor een bouwvergunning was gedaan, de belangen van de agrarische maatschap, evenals dat is in het geval van een besloten vennootschap met directeur/enig aandeelhouder (Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 juni 2001, AB 2001, 217), op één lijn te stellen met die van de maten. De belangen van alle drie de eisers zijn daarom rechtstreeks betrokken bij zowel de bouwvergunning als bij het schadebesluit. Om die laatste reden acht de rechtbank ook eiseres [eisers 1 en 2] en de maatschap ontvankelijk in bezwaar én beroep.
De rechtbank dient vervolgens op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Verweerder heeft de aansprakelijkheid voor schade afgewezen (en de afwijzing gehandhaafd), onder meer omdat er geen causaal verband zou bestaan tussen het te late beslissen op de aanvraag en de gestelde schade. Eisers hebben, door het aangaan van verplichtingen ruim vóór de aanvraag en zonder zekerheid van vergunning en vrijstelling, immers het risico op zich hebben genomen dat zij niet aan die verplichtingen kunnen voldoen.
Eisers betogen daartegen, dat het causale verband er wel is. Bij een normale, vlotte afwikkeling van de aanvraag zou de vergunning in april/mei 2004 zijn verleend zoals die nu uiteindelijk is verleend, namelijk geheel overeenkomstig de aanvraag van februari 2004. De prefab stal zou dan uiterlijk in juni 2004 klaar zijn geweest en de afleveringsovereenkomst had dan kunnen worden nagekomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het gaat in het geschil tussen partijen om schade die het gevolg is van het niet kunnen nakomen van de afnameovereenkomst die eisers op 12 november 2003 hebben afgesloten. Dat die schade er is wordt niet betwist door verweerder, wel het oorzakelijk verband met het (niet tijdig nemen van) besluit op de vergunningsaanvraag.
Vertaling van het vereiste van causaal verband naar het onderhavige geval betekent, dat voor vergoeding (slechts) in aanmerking komt die schade die in zodanig verband staat met het niet tijdig afgeven van de vergunning, dat zij aan verweerder, als gevolg van die te late afgifte, kon worden toegerekend. Met verweerder acht de rechtbank de relevante oorzaak voor het feit, dat in augustus 2004 niet kon worden begonnen met de afgesproken leveringen hier niet gelegen in het bestuurlijke handelen van verweerder, maar in de beslissing van eisers om een overeenkomst aan te gaan ruim voordat het besluitvormingstraject ingezet, laat staan afgerond kon worden. De mogelijkheid tot nakoming van de overeenkomst hebben eisers afhankelijk gemaakt van vergunningverlening op een zodanig tijdstip dat de levering kon starten in augustus 2004. Uit het hierboven weergegeven verloop van de feiten blijkt, dat het tot februari 2004 heeft geduurd voordat eisers de aanvraag voor die vergunning deden. Bovendien bleek het toen nog een tweetal maanden te duren voordat voldaan was aan voorwaarden in verband met welstand en vrijstelling. Anders dan van de zijde van eisers ter zitting gesteld is de bouw uiteindelijk niet overeenkomstig de eerst ingediende schetsen vergund, omdat aanpassingen nodig bleken voor wat betreft kleur, materiaalgebruik en compacte uitstraling. De rechtbank ziet geen gronden om dit tijdsverloop op het conto van verweerder te schrijven. Zij gaat bovendien niet mee in de stelling van eisers, dat onrechtmatigheid zou zijn gelegen in het feit, dat verweerder niet op heel korte termijn na mei 2004 heeft beslist, gezien de termijnen die er staan voor een besluit op vrijstelling, gevolgd door of samengaand met verlening van een bouwvergunning. Met de gegrondverklaring van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit tenslotte stond de onrechtmatigheid van dat niet tijdig beslissen weliswaar vast per april 2005, maar nog niet per een eerdere datum.
Op grond van bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder terecht en op goede gronden de schadeclaim heeft afgewezen en deze afwijzing terecht heeft gehandhaafd. Het beroep kan daarom al niet tot gegrondheid leiden en de rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de vraag of voldaan is aan het relativiteitsvereiste, meer toegespitst de vraag of de bestuursrechtelijke termijnen voor besluitvorming ertoe strekken de burger te beschermen tegen contractuele schade.
De rechtbank beslist nu als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken (voorzitter), C.M.W. Nobis en M.M.T. Coenegracht, in tegenwoordigheid van I.H.M. Hest als griffier en in het openbaar uitgesproken, wegens verhindering van voornoemde griffier in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier, op 17 juli 2007
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 31 juli 2007
JS
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.