ECLI:NL:RBROE:2007:BA7561

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 853 BESLU
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverlening voor functieverandering van landbouwgrond naar bosperceel

In deze zaak heeft eiseres, een maatschap, een aanvraag ingediend voor subsidieverlening in het kader van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000. De aanvraag betrof de functieverandering van een landbouwperceel van 4,8402 hectare naar een bosperceel. De rechtbank Roermond heeft op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiseres gegrond werd verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het bezwaar tegen de subsidieverlening ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststelling van de verkeerswaarde van het perceel door verweerder onvoldoende deugdelijk was onderbouwd. Eiseres voerde aan dat de door verweerder vastgestelde restwaarde niet reëel was en dat er wel degelijk een markt is voor natuurterreinen. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had verricht naar de reële restwaarde van het perceel en dat de door verweerder gevolgde methode niet zorgvuldig was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 805,00 werden begroot, en het griffierecht van € 281,00 werd vergoed door de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 853 BESLU
Inzake : Maatschap [maatschap], te [plaats], eiseres,
tegen : de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
teammanager juridische Zaken Dienst Regelingen, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 19 april 2006,
kenmerk: SN:4605160 05.5.0477.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen een bij besluit van 28 november 2005 toegekende subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 21 september 2006, waar eisers is verschenen bij haar maten [maten], bijgestaan door mr. H.G.S. de Groot en ing. [...]. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door C.J.M. Daniels, E.J.R. Feber en J.T.F.J. Op het Veld.
Ter zitting is het onderzoek geschorst ten einde partijen in de gelegenheid te stellen nader standpunt in te nemen ten aanzien van de door eiseres ingebrachte taxatie.
Na ontvangst van de schriftelijke reacties hebben partijen toestemming verleend om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Hierbij is het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
In november 2004 heeft eiseres een aanvraag ingestuurd tot subsidieverlening inrichting en functieverandering in het kader van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000. Eiseres heeft daarbij subsidie functieverandering aangevraagd ten behoeve van het basispakket “Bos”. Doel is hergebruik van een landbouwperceel (kadastraal bekend gemeente [kadastergegevens], ter grootte van 4,8402 hectare) als bosperceel.
Bij besluit van 28 november 2005 is aan eiseres inrichtingssubsidie toegekend ten bedrage van € 32.565,84 en subsidie functieverandering ten bedrage van € 106.480,00. Bij het thans bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. In dat verband stelt de rechtbank vast dat de vaststelling van de inrichtingssubsidie kennelijk niet in geschil is en dat de beroepsgronden alleen betrekking hebben op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de subsidie functieverandering en de maatstaven die daarvoor zijn gebruikt. De rechtbank beperkt zich dan ook tot de beoordeling van dat laatste onderdeel van het bestreden besluit.
De Subsidieregeling natuurbeheer 2000 heeft onder meer tot doel de bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurterreinen, en bevordering van de duurzame instandhouding van landschappelijke elementen . Op grond van artikel 2, aanhef en onder b, van de regeling kan verweerder aan beheerders (en aan anderen), in verband met inkomstenderving als gevolg van het verminderde productierendement van landbouwgronden, op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van de functieverandering van landbouwgronden naar natuur en bos door de ontwikkeling van basis- of pluspakketten. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de regeling wordt de subsidie voor functieverandering bepaald aan de hand van het bedrag waarmee het desbetreffende terrein in waarde daalt als gevolg van de omvorming van landbouwgrond in bos of natuurterrein. Voor die waardedaling, die ingevolge het tweede lid van dat artikel moet worden bepaald aan de hand van een door de Dienst landelijk gebied uitgevoerde taxatie, zijn dus van belang de verkeerswaarde van de landbouwgronden vóór de omvorming in bos of natuurterrein, met in dit geval de peildatum van 1 november 2004, en de waarde na functievervanging.
Met betrekking tot de vaststelling van de verkeerswaarde van het in geding zijnde perceel per peildatum 1 november 2004 overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter bepaling van die waarde een taxatie uitgevoerd resulterend in een rapport van 29 maart 2005. Daarin is als omschrijving van de grond aangegeven dat het betreft een perceel bouwland met gras ingezaaid en momenteel braakliggend, bestaand uit een sterk leemhoudende zandgrond met een deels matig doorlatende ondergrond, en dat de waterhuishouding matig is, de kavelvorm en de ontsluiting aan een zandweg goed. Tevens heeft verweerder Infogroma geraadpleegd uit welk systeem kennelijk twee referentiepercelen met vraagprijzen van € 2,70 per m2 zijn gekozen voor de onderbouwing van de taxatieprijs. Gesteld is dat die referentiepercelen wat betreft ligging, moment van verkoop, grootte, prijs en kwaliteit vergelijkbaar zijn met het in geding zijnde perceel. Verweerder is dan gekomen tot een verkeerswaarde van € 2,75 per m2.
Eiseres voert een aantal argumenten tegen de aldus vastgestelde verkeerswaarde aan. Volgens haar zou verweerders taxateur zich bij de waardebepaling van de grond te veel hebben gebaseerd op de terreintoestand van dat moment, waar dat terrein vooruitlopend op de geplande bebossing was braak gelegd. Over de prijsvergelijking met twee beweerdelijk gelijkwaardige percelen heeft eiseres gesteld, dat het daarbij gaat om met een kettingbeding bezwaarde grondtransacties. Andere percelen in de nabijheid van die bezwaarde percelen zijn verkocht voor € 3,06 per m2. Volgens een verklaring die eiseres in het geding brengt zou er voor het in geding zijnde perceel in 2004 € 3,20 per m2 betaald zijn als het perceel te koop zou zijn aangeboden en volgens een eveneens in het geding gebracht deskundigenrapport zou de verkoopwaarde per 1 januari 2005 € 3,40 per m2 bedragen. Tenslotte is in het kader van een fiscale afrekening waarde van de grond getaxeerd op € 3,29 per m2. Anders dan verweerder vindt eiseres deze laatste, mede in opdracht van de Staat (de fiscus) opgestelde, taxatie wel relevant; dat die taxatie is opgesteld met een ander doel betekent niet dat er iets anders is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB).
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vaststelling van de verkeerswaarde niet voldoende deugdelijk heeft onderbouwd. Daarvoor is van belang dat het taxatierapport zeer summier is en op zich zelf, alhoewel moet worden uitgegaan van de deskundigheid van de taxateur, niet overtuigend en onderbouwd is. Niet duidelijk is immers waarom bij de gegeven karakteristiek van het grondperceel een prijs van € 27.500,00 een reële prijs is. Bij de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verweerder een lijst overgelegd, “prijsanalyse per grondmarktgebied”, met een weergave van 49 in het jaar 2004 gesloten grondtransacties (in De Grote Peel) variërend van een hectareprijs van € 18.937,00 tot € 62.500,00; met een gemiddelde van € 30.463,00. Die lijst geeft geen inzicht in kwalificaties als ligging en kwaliteit, maar ook geen indicatie waarom de verkeerswaarde van het onderhavige perceel in vergelijking met de genoemde hectareprijzen met een waarde van € 27.500,00 reëel is gewaardeerd. Verder is van de zijde van verweerder wel gesteld dat de referentiepercelen vergelijkbaar zouden zijn, maar elk inzicht in die vergelijkbaarheid wat betreft ligging en kwaliteit ontbreekt. Voorts heeft verweerder enkel ontkend dat het kettingbeding (voor de plaatsing van windmolens) op die referentiepercelen geen invloed heeft gehad op de verkoopprijzen, maar die ontkenning niet aannemelijk gemaakt. Anderzijds heeft eiseres gewezen op de taxatie uit 2000 die is uitgebracht in het kader van een fiscale afrekening, op een taxatie van een door haar ingeschakelde deskundige en op een verklaring van een eventuele (als het perceel te koop zou zijn aangeboden) koper, die alle wijzen in de richting van een hogere verkeerswaarde dan door verweerder aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank komt er wel (enig) gewicht toe aan de taxatie uit 2000, nu daarin uitdrukkelijk voor de grond de WEVAB is vastgesteld en verweerder de rechtbank niet heeft kunnen overtuigen dat en waarom de aldaar gestelde waarde, mede gelet op de overige in het dossier aanwezige gegevens, niet reëel is.
Met betrekking tot de restwaarde overweegt de rechtbank als volgt.
Uit artikel 44 van de regeling volgt dat verweerder het bedrag waarmee het desbetreffende terrein in waarde daalt (als gevolg van de omvorming van landbouwgrond in bos of natuurterrein) bepaalt op grond van een taxatie. Verweerder heeft de bepaling van de restwaarde vastgesteld als (procentuele) afgeleide van de verkeerswaarde en zich daarmee ook voor de vaststelling van de restwaarde gebaseerd op een vorm van taxatie. Gelet op de moeilijkheden die verweerder in de praktijk kennelijk heeft ondervonden bij vaststelling van de restwaarde op grond van taxatie van bos- en natuurgronden en de instemming van gebruikers met de methode die thans wordt gehanteerd, acht de rechtbank de door verweerder gevolgde methode als uitgangspunt acceptabel. Daarmee is voor de rechtbank echter niet gezegd, dat de restwaarde altijd landelijk wordt bepaald en niet voor discussie vatbaar is. Indien en voor zover gemotiveerd de bepaling van de restwaarde met inhoudelijke argumenten bestreden wordt, is verweerder gehouden voldoende onderzoek te verrichten ten einde te komen tot vaststelling van een reële restwaarde voor het desbetreffende terrein.
Eiseres heeft over de methode ter bepaling van de restwaarde gesteld dat er wel degelijk een markt is voor natuurterreinen, met weliswaar weinig kopers, en dat het niet zo kan zijn dat natuurterrein aangelegd op dure landbouwgrond meer waard is dan natuurterrein op goedkope grond. Eiseres heeft de vaststelling van de restwaarde bestreden met de stelling dat de door verweerder bepaalde restwaarde reëel is voor een perceel waarop oogstbaar hout staat, terwijl dat voor het perceel van eiseres nog tientallen jaren zal duren. Voorts heeft eiseres gewezen op de mede voor dit doel uitgebrachte taxatie van 10 augustus 2006 door P.H.G. Nouwen, die het desbetreffende perceel een onderhandse verkoopwaarde (vrij van pacht en gebruik met jonge bosaanplant als opstand) toedicht van € 21.000,00 (€ 0,43 per m2).
Verweerder heeft verwezen naar de methode van vaststelling van de restwaarde als afgeleide van de verkeerswaarde en de keuze voor die methode verdedigd. In het verweerschrift is nog opgemerkt dat er niet is gebleken van omstandigheden als gevolg waarvan de restwaarde in het onderhavige geval moet worden verlaagd. In de pleitnotitie voor de zitting van 21 september 2006 is aanvullend opgemerkt dat de toegekende restwaarde een toets aan de marktprijzen glansrijk doorstaat; daarvoor is verwezen naar een lijst met verkoopprijzen van transacties van percelen met bos/houtwal variërend van € 3.556,00 tot € 8.338,00 per hectare.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vaststelling van de restwaarde onvoldoende deugdelijk heeft onderbouwd, nu in het geheel niet is ingegaan op de door eiseres aangedragen argumenten waarom in haar geval de bepaling van de restwaarde volgens de door verweerder gevolgde methode niet (voldoende) zorgvuldig is en er geen (voldoende) onderzoek is verricht naar de reële restwaarde van het in geding zijnde perceel.
De rechtbank zal het beroep van eiseres daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal voorts worden opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2,5 punt toegekend (één voor het beroepschrift, één voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor schriftelijke inlichtingen na de zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
De rechtbank beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond:
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op de bezwaren van eiseres met inachtneming van het in deze uitspraak bepaalde;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 805,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door of namens deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 281,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 19 juni 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 19 juni 2007.
rv
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.