ECLI:NL:RBROE:2007:BA6778

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
31 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 584 WMO V1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de WMO met betrekking tot kinderopvang en huishoudelijke hulp

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond, gedateerd 31 mei 2007, wordt een voorlopige voorziening besproken in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De zaak betreft een verzoekster die, na een ongeval op 20 december 2006, een indicatie heeft gekregen voor huishoudelijke verzorging en zorg voor haar drie jonge kinderen. De indicatie, afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), was aanvankelijk voor 20 uur per week, maar werd later door een schadeverzekeraar verhoogd naar 40 uur per week. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden, die door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray werd afgewezen op 17 april 2007, met als argument dat er een algemeen gebruikelijke voorziening in de vorm van kinderopvang beschikbaar zou zijn.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende gemotiveerd is, vooral omdat verweerder de persoonlijke kenmerken en financiële situatie van verzoekster niet in kaart heeft gebracht. De rechter benadrukt dat de WMO vereist dat bij het bepalen van voorzieningen rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de aanvrager. De voorzieningenrechter stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag voor hulp bij het huishouden niet kan standhouden, omdat de noodzaak voor zorg en ondersteuning in de situatie van verzoekster niet is betwist.

Uiteindelijk beslist de voorzieningenrechter dat de gemeente Venray tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar aan verzoekster vergoeding in hulp in de huishouding moet verstrekken, overeenkomstig de indicatie van het CIZ. Tevens wordt het griffierecht van € 39,00 aan verzoekster vergoed. Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van aanvragers in het kader van de WMO.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 07 / 584 WMO V1
Inzake : [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, te Venray, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 17 april 2007,
kenmerk: 3956 Maatschappelijke diensten.
Datum van behandeling ter zitting: 24 mei 2007.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit (verder: het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor de voorziening hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij schrijven van 25 april 2007 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoekster zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn aan verzoekster gezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 mei 2007. Verzoekster is niet verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. T. Willems.
II. OVERWEGINGEN
Verzoekster woont samen en is in verband met de zorg voor drie kleine kinderen in de leeftijd van één tot (bijna) vijf jaar niet meer buitenshuis werkzaam. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft haar naar aanleiding van een ongeval op 20 december 2006 een indicatie gegeven (toen nog in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten) voor drie maanden voor huishoudelijke verzorging en verzorging van haar drie kinderen voor 20 uur per week. Het CIZ heeft daarbij aangegeven, dat kortdurende zorg noodzakelijk was vanwege een ontstane crisissituatie, zodat verzoekster en haar gezin in staat worden gesteld om de onderlinge taakverdeling aan te passen. Een schadeverzekeraar heeft, in verband met de aansprakelijkheid van een derde voor het ongeval, het aantal uren zorg aangevuld tot 40 uur per week. De indicatie is op 19 maart 2007 afgelopen. Op 6 maart 2007 heeft verzoekster daarom een voorziening hulp bij het huishouden bij verweerder aangevraagd in het kader van de Wmo. Bij besluit van 17 april 2007 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, op grond van een nieuw advies van het CIZ.
In bezwaar is aangevoerd dat verzoekster, gelet op haar beperkingen, 40 uur per week zorg nodig heeft. Het lukt haar niet om zonder zorg of met minder zorg alles, verantwoord, rond te krijgen. Zij krijgt slechts incidenteel mantelzorg, hetgeen niet voldoende is. De partner van verzoekster kan geen zorgverlof opnemen. Verzoekster kan zich niet verenigen met de door verweerder voorgestelde voorziening van kinderopvang, nu zij er voor heeft gekozen om zelf haar kinderen op te voeden en kinderopvang bovendien financiële consequenties heeft. Verzoekster is op anderen aangewezen voor het vervoeren van haar kinderen omdat zij (nog) niet in de handgeschakelde auto kan rijden.
Het -voorlopig- oordeel van de voorzieningenrechter
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De rechter ziet geen beletselen het verzoek om een voorlopige voorziening in behandeling te nemen.
De rechter stelt vast dat verweerder de beperkingen die verzoekster ondervindt ten aanzien van het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en de verzorging van haar kinderen, niet betwist.
De aanvraag van verzoekster voor hulp bij het huishouden is tweeledig. De aanvraag betreft zowel hulp bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken als hulp bij de verzorging van haar kinderen.
Ten aanzien van de gevraagde hulp bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken overweegt de rechter als volgt.
Zoals uit het besluit van 17 april 2007 blijkt heeft verweerder bij zijn afwijzende beslissing toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 10, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning (Verordening) voor zover het de huishoudelijke hulp betreft waarin verzoeksters partner haar kan helpen of die hij kan overnemen. Op grond van dat artikel komt een persoon niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die, conform de Beleidsregels gebruikelijke zorg en de Beleidsregels hulp bij het huishouden, wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. De rechter is -voorlopig- van oordeel dat verweerders beslissing op dit onderdeel de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan, nu verzoekster feitelijk niet betwist, dat haar partner naast zijn eigen werk huishoudelijk werk kan verrichten. Er blijven echter werkzaamheden over die de partner in verband met zijn werk buitenshuis niet kan overnemen en die hebben met name betrekking op de zorg voor de kinderen. Tegemoetkoming in die werkzaamheden en zorg heeft verweerder geweigerd onder toepassing van artikel 2, tweede lid aanhef en onder a, van de Verordening, omdat volgens hem een algemeen gebruikelijke voorziening beschikbaar is in de vorm van kinderopvang als bij voorbeeld oppascentrale, voor- en naschoolse opvang.
De hier toegepaste bepaling geeft geen concrete invulling aan wat zou moeten worden verstaan onder “voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk”. In de Wmo zelf is in artikel 4, tweede lid echter bepaald, dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zal verweerder voor de vaststelling dat een voorziening voor de persoon van de aanvrager algemeen gebruikelijk is, acht moeten blijven slaan op zijn of haar persoonskenmerken, behoeften en financiële mogelijkheden. In dit verband gaat het te ver om te oordelen –zoals verzoekster kennelijk wil betogen- dat plaatsing van de kinderen op een kinderdagverblijf alleen al daarom geen optie zou zijn, omdat verzoekster ervoor heeft gekozen fulltime moeder te zijn en de kinderen geheel zelf op te voeden. Anders dan verweerder en ook de bezwarencommissie kennelijk aannemen, kan naar voorlopig oordeel van de rechter niet zonder meer gezegd worden dat de hier aan de orde zijnde kinderopvang zonder meer algemeen gebruikelijk is. Dat mag wel zo zijn voor een gezin, waarin beide ouders een arbeidsinkomen hebben, maar niet zonder meer wanneer slechts één van de ouders inkomen heeft.
Gelet op artikel 4, tweede lid van de Wmo moet enerzijds worden gekeken naar de in de situatie van verzoekster noodzakelijke omvang en de duur van de kinderopvang, waarbij de zeer jonge leeftijd van de kinderen en de (on)mogelijkheden van de partner van eiseres om zorg te dragen voor de kinderen in aanmerking dient te worden genomen. Anderzijds dient te worden gekeken naar de faciliteiten in de regio en de kosten daarvan in relatie tot het gezinsinkomen.
Niet is gebleken dat verweerder in zijn afwijzende beslissing op dit onderdeel de persoonlijke kenmerken, behoeften en in het bijzonder de financiële capaciteit van verzoekster (voldoende) in kaart heeft gebracht en heeft gewogen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder slechts in algemene zin en zonder concreet te worden over omvang en kosten melding gemaakt van faciliteiten in de regio. Verder zou zijn gebleken dat het gezinsinkomen circa € 35.000 is. Dat is echter de financiële situatie volgens de aangifte en aanslag inkomstenbelasting in 2005 (naar het zich laat aanzien dus over 2004), waarin het inkomen van verzoekster nog voor ruim € 10.000 was aangeslagen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt vooralsnog een deugdelijke motivering voor de afwijzing van het tweede onderdeel en is het daarom de vraag of het bestreden besluit na heroverweging onverkort in stand kan blijven.
Over de vraag of in afwachting van dit besluit op bezwaar een voorziening dient te worden getroffen overweegt de rechter het volgende.
Dat na onderzoek en bij deugdelijke motivering in de besluitvorming op bezwaar de afwijzing van de aanvraag overeind blijft, valt niet uit te sluiten. Evenmin is op voorhand te zeggen in welke omvang zorg in de vorm van kinderopvang en dergelijke geïndiceerd zal zijn, als verweerder na dat onderzoek tot de conclusie zal komen, dat deze zorg voor een persoon als verzoekster niet algemeen gebruikelijk is. Anderzijds is voor verzoekster van belang, dat zij in afwachting van meer duidelijkheid de huidige zorg bij ongewijzigde omstandigheden kan voortzetten op een aanvaardbaar niveau. Daarbij is ook nog van belang dat nog niet zonder meer duidelijk geworden is in hoeverre de schadeverzekeraar de kosten van huishoudelijke hulp blijft vergoeden, al dan niet in aanvulling op door de gemeente verstrekte vergoeding. De belangen van verzoekster wegend vindt de rechter een voorlopige voorziening gerechtvaardigd. Hij beslist daarom als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
bepaalt dat verweerder tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar aan verzoekster vergoeding in hulp in de huishouding verstrekt naar de indicatie overeenkomstig het CIZ-indicatiebesluit van 20 december 2006;
bepaalt dat de gemeente Venray aan verzoekster het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 1 juni 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.