ECLI:NL:RBROE:2007:BA4066

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 43 AOW K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.M. Schelfhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen en terugwerkende kracht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 23 april 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een gekorte AOW ontving, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiseres had in 1984 een AOW-pensioen toegekend gekregen, maar met een korting van 40% omdat haar echtgenoot in het buitenland werkte. Eiseres verzocht om herziening van deze korting, met terugwerkende kracht. De rechtbank toetste de herziening aan de hand van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de SVB-beleidsregels. De rechtbank oordeelde dat de SVB de herziening van het pensioen van eiseres met terugwerkende kracht tot 1 november 2000 had kunnen toekennen, maar niet verder terug dan dat, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de SVB niet in strijd met het recht had gehandeld en dat het beroep van eiseres ongegrond was. De uitspraak benadrukt de toepassing van bestuursrechtelijke beginselen en de noodzaak voor bestuursorganen om bij herziening van besluiten rekening te houden met eerder vastgestelde besluiten en beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 07 / 43 AOW K1
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres
tegen : de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 12 december 2006,
kenmerk: AO-5501370-0ROBB 95616.
Datum van behandeling ter zitting: 23 maart 2007.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 24 februari 2003, inzake de Algemene Ouderdomswet (AOW), gegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 maart 2007, waar eiseres – zoals voorafgaand is aangekondigd – niet is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 7 december 1984 heeft verweerder een ouderdomspensioen ingevolge de AOW aan eiseres toegekend ter hoogte van 60% van het volledige pensioen voor een gehuwde. Verweerder heeft ten aanzien van de korting (van 40%) overwogen dat de echtgenoot van eiseres gedurende een periode van 1 januari 1957 tot 21 september 1977 niet verzekerd is geweest op grond van de AOW, kennelijk omdat haar echtgenoot in deze periodes in het buitenland werkzaam is geweest. Tegen dit besluit is door eiseres geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 4 november 1994 is het pensioen van eiseres herzien in verband met overlijden van haar echtgenoot, aangeduid als (huwelijks)partner.
Bij brief van 5 november 2001 heeft eiseres een verzoek gedaan om de korting die op haar pensioen is toegepast ongedaan te maken. Verweerder heeft bij brief van 22 november 2001 laten weten dat het ongedaan maken van deze korting niet mogelijk is.
Bij een daartoe bestemd formulier d.d. 30 september 2002 heeft eiseres aan verweerder verzocht het aan haar toegekende pensioen te herzien. Bij primair besluit van 24 februari 2003 heeft verweerder besloten dat het pensioen van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 wordt verhoogd naar een pensioen van 100% van het maximale ouderdomspensioen van een ongehuwde. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 juni 2002 (Wessels-Bergervoet, LJN: AN6996), waarin is bepaald dat de korting op het ouderdomspensioen van gehuwde vrouwen, voor tijdvakken waarin hun echtgenoot buiten Nederland werkte, in strijd is met artikel 14 van het EVRM.
Tegen het primaire besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt, waarbij zij zich op het standpunt stelt dat het vervallen van de voornoemde korting op het pensioen een verdere terugwerkende kracht heeft dan 1 januari 2002.
Bij brief van 21 maart 2003 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat er meer bezwaarschriften over hetzelfde onderwerp zijn binnengekomen en teneinde de procedures zo efficiënt mogelijk te laten verlopen wil verweerder een “proefprocedure” opstarten, eerst bij de rechtbank en daarna bij de Centrale Raad van Beroep. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat, wanneer de CRvB over dit geschilpunt uitspraak heeft gedaan, hij zal beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres is met de aanhouding van haar bezwaarschrift akkoord gegaan.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft verweerder, nadat de CRvB op 28 april 2006 uitspraak had gedaan in voormelde proefprocedure, het bezwaar van eiseres “kennelijk” gegrond geacht. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat gelet op de voornoemde uitspraak van het EHRM en het beleid dat verweerder hierover heeft ontwikkeld er een terugwerkende kracht van één jaar plaatsvindt vanaf het door eiseres eerste ingediende verzoek om herziening. Daar dit verzoek bij verweerder is geregistreerd op 6 november 2001 wordt de uitkering van eiseres vanaf 1 november 2000 verhoogd naar een pensioen van 100% van het maximale ouderdomspensioen van een ongehuwde. Tenslotte komt verweerder tot de conclusie dat er geen reden is om met toepassing van de hardheidsclausule verder terug te gaan dan 1 november 2000.
In beroep hiertegen stelt eiseres zich op het standpunt dat het vervallen van de korting op het pensioen een verdere terugwerkende kracht heeft dan 1 november 2000. Eiseres is van mening dat er minimaal vanaf 1996 een nabetaling dient plaats te vinden door verweerder, waartoe zij zich - kennelijk - mede op de hardheidsclausule beroept.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Tussen partijen is in geschil of verweerder op goede gronden heeft besloten het aan eiseres toegekende pensioen niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan 1 november 2000 te herzien. Ten aanzien van dit geschilpunt stelt de rechtbank voorop dat het herzieningsverzoek van eiseres van 5 november 2001 aangemerkt moet worden als verzoek om terug te komen van het voornoemde rechtens onaantastbare besluit van 7 december 1984.
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht.
Gelet hierop dient de bestuursrechter in een dergelijk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden niet gebleken. Zoals de CRvB heeft herhaald in de door verweerder genoemde uitspraken van 28 april 2006 (LJN: AX1265 en LJN: AX1624) vormt de inhoud van later tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond voor het doorbreken van het rechtens onaantastbaar zijn van besluiten waartegen niet in rechte is opgekomen. Bij een novum dient het te gaan om een feit of omstandigheid dat ziet op het oorspronkelijke besluit. Dat is hier niet het geval.
Gegeven het feit dat er geen nova zijn aangevoerd, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of gezegd moet worden dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Verweerder heeft het onderhavige geval aan de hand van de SVB Beleidsregels 2003 & Algemeen Verbindende Voorschriften (hierna: de beleidsregels) beoordeeld. Hierin is het volgende bepaald;
“ 1. Als de belanghebbende eerder – bijvoorbeeld naar aanleiding van het arrest Verholen van het HvJ EG, of het arrest van de HR van 26 augustus 1998 – aan de Svb heeft verzocht terug te komen op een rechtens onaantastbaar geworden toekenningsbeschikking, de Svb dit verzoek heeft afgewezen en de betrokkene tegen deze afwijzing bezwaar of beroep heeft ingesteld, dan wordt de korting in ieder geval ongedaan gemaakt met een terugwerkende kracht van één jaar, te rekenen vanaf de datum van het eerdere verzoek om herziening. Aangezien dan voorts sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in § 5.2.1.1, kan bij hardheid een langere terugwerkende kracht worden verleend tot een maximum van vijf jaren, te rekenen vanaf het eerste herzieningsverzoek. Of sprake is van hardheid wordt beoordeeld aan de hand van de criteria in § 5.2.1.2.
2. Ten aanzien van personen die niet aannemelijk kunnen maken dat zij tijdig bezwaar of beroep hebben ingesteld tegen de toekenningsbeschikking of tegen een afwijzend besluit op een eerder verzoek om herziening van de toekenningsbeschikking, hanteert de Svb in beginsel als uitgangspunt dat de herziening niet kan terugwerken tot een moment gelegen vóór de datum van de uitspraak. Aangezien artikel 13a AOW echter terugwerkt tot 1 januari 2002, wordt in voorkomende gevallen de korting ongedaan gemaakt met terugwerkende kracht tot die datum, mits het verzoek om herziening wordt ingediend binnen een jaar ná de datum waarop het arrest van het EHRM is gewezen. Indien een verzoek om herziening wordt ingediend ná 4 juni 2003, wordt herzien met een terugwerkende kracht van één jaar, tenzij sprake is van een bijzonder geval en hardheid zoals omschreven in § 5.2.1. De herziening kan zich in dat laatste geval niet uitstrekken tot een datum gelegen voor 1 januari 2002."
In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat in het geval van eiseres hetgeen onder punt 2 van de beleidsregels is vermeld van toepassing is en dat er derhalve geen aanleiding was de toeslag op het AOW-pensioen van eiseres te herzien met een verdergaande terugwerkende kracht dan 1 januari 2002.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het geval van eiseres, in tegenstelling tot het primaire besluit, hetgeen onder punt 1 van de beleidsregels is vermeld van toepassing is. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat eiseres, door haar herzieningsverzoek van 5 november 2001, een eerder verzoek heeft ingediend om terug te komen op een rechtens onaantastbaar geworden toekenningsbesluit. Dit verzoek is door verweerder (impliciet) afgewezen daar verweerder bij brief van 22 november 2001 aan eiseres heeft meegedeeld dat de korting op haar AOW-pensioen niet ongedaan kan worden gemaakt. Hiertegen heeft eiseres geen bezwaar of beroep ingesteld, hetgeen wel een vereiste is van het onder punt 1 van de beleidsregels gestelde. Verweerder heeft eiseres deze omissie evenwel niet aangerekend daar de door de Sociale Verzekeringsbank opgestelde brief van 22 november 2001 onduidelijk is en eiseres door deze brief wellicht is afgehouden van het aanwenden van een rechtsmiddel tegen voornoemde brief. Verweerder heeft, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft uiteengezet, zijn beleid ruim uitgelegd en de korting - conform het bepaalde onder punt 1 van de beleidsregels - ongedaan gemaakt met een terugwerkende kracht van één jaar, te rekenen vanaf de datum van het eerdere verzoek om herziening. De rechtbank acht eiseres door deze benadering van verweerder niet te kort gedaan.
Voorts heeft verweerder onderzocht of er in het geval van eiseres sprake is van (financiële) hardheid als bedoeld in de beleidsregels, in welk geval het pensioen mogelijk met een verdergaande terugwerkende kracht toegekend had kunnen worden. Uit dit onderzoek is gebleken dat van een dergelijke (financiële) hardheid geen sprake was, daar het totaal netto inkomen van eiseres in de desbetreffende periode niet onder het voor haar toepasselijk AOW-bedrag is gekomen. Gelet hierop en vanwege het feit dat eiseres geen bescheiden heeft overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken, onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat van (financiële) hardheid geen sprake is.
Gelet op het vorenstaande bestond voor verweerder, gezien de door hem vastgestelde beleidsregels, geen verplichting de toeslag op het AOW-pensioen van eiseres te herzien met een verdergaande terugwerkende kracht dan 1 november 2000. Het daartegen ingestelde beroep moet dan ook voor ongegrond worden gehouden.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van de wederpartij wordt geen aanleiding gezien. Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Schmeets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2007
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 23 april 2007
KS
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.