ECLI:NL:RBROE:2007:BA4059

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07 / 500 en 07 / 501 WRO V1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en vrijstelling voor geluidswerende afscheiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 25 april 2007 uitspraak gedaan over de voorlopige voorzieningen die door verzoekers zijn gevraagd tegen de besluiten van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond. De verzoekers, [verzoeker] Transport Vof en de heer en mevrouw [verzoeker], hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende bouwvergunning en vrijstelling voor het oprichten van een geluidswerende afscheiding ten behoeve van een woningbouwproject van vergunninghoudster [vergunninghoudster] Projectontwikkeling BV. De verzoekers zijn van mening dat de bouwvergunning niet in stand kan blijven, omdat deze is verleend terwijl er om een gefaseerde reguliere vergunning was verzocht. Ze vrezen dat de bouw van de afscheidingsmuur een onveilige verkeerssituatie zal veroorzaken, vooral voor schoolgaande jeugd, omdat het vrachtverkeer dat van hun erf vertrekt geen zicht meer heeft op het van links komende verkeer.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 19 april 2007, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. I. Smeenk. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. B.A. Spaninks en P.J.J.M. van Lierop, terwijl de vergunninghoudster werd bijgestaan door mr. R.M. van Bemmel. De rechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning heeft aangevraagd en dat de verleende vergunning voldoet aan de vereisten van de wet. De rechter heeft overwogen dat de aanpassing van de bouwplannen, waarbij de laatste panelen van de afscheiding van een doorzichtig materiaal worden voorzien, tegemoetkomt aan de wensen van de verzoekers. De rechter concludeert dat de belangen van de vergunninghoudster bij een snelle uitvoering van de werkzaamheden zwaarder wegen dan de belangen van de verzoekers bij schorsing van de vergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter beide verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat de verzoekers geen deugdelijke argumenten hebben kunnen aanvoeren die de schorsing van de vrijstelling en bouwvergunning rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 07 / 500 en 07 / 501 WRO V1
Inzake : [verzoeker] Transport Vof en de heer [verzoeker] en mw. [verzoeker], gevestigd te [plaats], verzoekers,
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, verweerder.
--------------------------
Datum en aanduiding van de bestreden besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorzieningen worden gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 6 maart 2007,
kenmerk: oprichten geluidswerende afscheiding.
het besluit van verweerder d.d. 7 maart 2007,
kenmerk: bouwvergunning BT no.05.000607.
Datum van behandeling ter zitting: 19 april 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij afzonderlijke besluiten van 6 en 7 maart 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] Projectontwikkeling BV (vergunninghoudster) respectievelijk vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een geluidswerende afscheiding voor het project [locatie], kadastraal bekend sectie [kadastergegevens].
Tegen deze besluiten heeft de gemachtigde van verzoekers, mr. I. Smeenk, advocaat te Nijmegen, een bezwaarschrift ingediend bij verweerder op 15 maart 2007, aangevuld 4 april 2007. Op 11 april 2007 heeft de gemachtigde zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake voorlopige voorzieningen te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is de vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigden van partijen gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 april 2007, waar van de zijde van eisers mevrouw [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd,
en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.A. Spaninks
en P.J.J.M. van Lierop. Namens vergunninghoudster zijn R. Stalenberg en A.E.L.P. van Sprakelaar ter zitting verschenen, bijgestaan door gemachtigde mr. R.M. van Bemmel, werkzaam bij AKD Prinsen Van Wijmen te Breda.
II. OVERWEGINGEN
Verzoekers zijn eigenaar van een transportbedrijf aan [straat] te [plaats], gemeente Roermond.
Op het aangrenzende perceel aan de [weg] te [plaats] wordt door vergunninghoudster een woningbouwproject voor 25 woningen gerealiseerd.
Aan de ten behoeve van het woningbouwproject verleende vrijstelling is de voorwaarde verbonden dat, alvorens de te realiseren woningen in gebruik worden genomen, een geluidwerende afscheidingsmuur wordt geplaatst tussen het bedrijfsperceel en de dichtstbijgelegen woning.
Vergunninghoudster heeft in verband daarmee op 8 december 2005 verweerder verzocht om een vrijstelling en een lichte bouwvergunning voor het oprichten van een geluidswerende afscheiding.
Bij schrijven van 13 december 2005 heeft verweerder medegedeeld dat het bouwwerk niet kan worden aangemerkt als een licht vergunningplichtig bouwwerk en vergunninghoudster geadviseerd de onderhavige aanvraag in te trekken en een aanvraag reguliere/ fase 1 vergunning in te dienen.
Op 15 december 2005 heeft vergunninghoudster vervolgens verzocht om een Reguliere bouwvergunning fase 1.
De thans bestreden besluiten heeft verweerder een reguliere bouwvergunning en vrijstelling ex artikel 19, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend.
Verzoekers hebben zich met deze besluiten niet kunnen verenigen en bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht beide besluiten te schorsen.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ook acht de rechter de vereiste spoedeisendheid genoegzaam aangetoond.
Verzoekers betogen dat de verleende bouwvergunning niet in stand kan blijven nu er door verweerder een reguliere bouwvergunning is verleend, terwijl door vergunninghoudster om een gefaseerde reguliere vergunning is verzocht.
De rechter stelt vast dat op 15 december 2005 een aanvraag bouwvergunning is ingediend waarbij het vakje Reguliere bouwvergunning fase 1 is aangekruist. Vergunninghoudster veronderstelde met deze aanvraag te handelen overeenkomstig het advies van verweerder van 13 december 2005, zo heeft zij vermeld in haar schrijven van 16 april 2007. Vergunninghoudster stelt dat het steeds de bedoeling is een reguliere bouwvergunning aan te vragen waarmee op korte tijd een afscheidingsmuur kon worden gerealiseerd. Verweerder heeft, aangezien alle benodigde gegevens aanwezig waren en de noodzaak van een gefaseerde vergunning ontbrak, uitgaande van de kennelijke bedoeling van vergunninghoudster, een reguliere bouwvergunning verleend.
Dat verzoekers door zijn door de verlening van een reguliere bouwvergunning in plaats van een ten gevolge van een misslag onnodig verzochte, gefaseerde aanvraag zijn benadeeld is niet komen vast te staan. De rechter acht daarom termen aanwezig om met toepassing van het bepaalde in artikel 6:22 van de Awb de bouwvergunning in stand te laten.
Verzoekers betogen dat verweerder er in zijn besluitvorming onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat de bouw van de afscheidingsmuur een zeer onveilige verkeerssituatie zal veroorzaken, met name voor de schoolgaande jeugd. Door de verlegging van [weg] heeft het vrachtverkeer dat van het erf van verzoekers vertrekt geen zicht meer op het van links komende verkeer. De thans vergunde afscheidingsmuur zal weliswaar aan het einde, richting straatzijde, van twee van doorzichtige panelen worden voorzien, doch deze doorzichtige panelen bieden volgens verzoekers slechts korte tijd soelaas omdat ze op termijn dof of vuil worden.
De rechter overweegt –voorlopig oordelend- als volgt.
In het schrijven van ir. F. van Dun van 16 april 2007 is vermeld dat de muur deels zal worden voorzien van een materiaal (Polycarbonaat) dat van een dusdanige sterke en kwaliteit is dat geen vergrijzing optreedt. Ter zitting heeft vergunninghoudster verklaard de laatste vijf panelen vanaf de weg van dit materiaal te voorzien in plaats van de in de vergunning opgenomen twee panelen. Hoewel dit voor verzoekers geen aanleiding is geweest de verzoeken in te trekken, oordeelt de rechter dat met deze aanpassing wordt tegemoet gekomen aan de wens van verzoekers om tijdig en ruim zicht te hebben op de weg wanneer zij achteruitrijdend het terrein verlaten.
Verder in overweging nemende dat deze gewijzigde uitvoering geen gevolgen heeft voor geluidwerende kwaliteiten van de afscheidingsmuur, zoals door vergunninghoudster gesteld, stelt de rechter vast dat de bouw in gewijzigde vorm zal worden uitgevoerd.
Derhalve resteert de vraag of de wijziging in de visie van verweerder een wijziging van zodanig ondergeschikte aard is dat de verleende bouwvergunning stand kan houden. Voorts dient verweerders welstandcommissie de vraag te beantwoorden of de wijziging met betrekking tot het welstandaspect acceptabel is. Verweerder heeft de rechtbank daags na de zitting medegedeeld dat beide vragen bevestigend zullen worden beantwoord.
Al het voorgaande in acht genomen concludeert de voorzieningenrechter dat het (verkeersveligheids)belang van verzoekers bij een schorsing ondergeschikt is aan de belangen van vergunninghoudster bij een voorvarende uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden. Van de zijde van verzoekers resteren dan naar het oordeel van de rechter geen deugdelijke argumenten meer om schorsing van vrijstelling en bouwvergunning te bereiken, zodat de verzochte voorlopige voorzieningen voor afwijzing in aanmerking komen..
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst beide verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van mr. M.J.H. van den Hombergh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 25 april 2007.
el
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.