RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 06 / 834 WTSBTS K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser
tegen : De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen, verweerster.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 13 april 2006,
kenmerk: VNA 010/000951271.
Datum van behandeling ter zitting: 7 februari 2007
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerster het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten van 2 februari 2006 (Bericht 2005, nr. 6 en 2006, nr. 3), ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is namens eiser door mr. J.F.C.M. Mulders, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser, mr. J.F.C.M. Mulders, gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 februari 2007, waar eiser niet in persoon is verschenen, doch is vertegenwoordig door zijn gemachtigde voornoemd, en waar verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. F. Hummel-Fekkes.
Eiser, geboren op [...] 1986 in Marokko, is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, type I, met als beperking: studie.
In twee primaire besluiten van 2 februari 2006 heeft verweerster aan eiser meegedeeld dat hij zowel in de periode vanaf januari 2005 tot en met juli 2005 als in de periode vanaf augustus 2005 tot en met december 2005 (Bericht Tegemoetkoming scholieren 2005, nr. 6) en de periode vanaf januari 2006 tot en met juni 2006 (Bericht Tegemoetkoming scholieren, 2006, nr. 3) geen recht heeft op tegemoetkoming in de schoolkosten, omdat eiser geen Nederlander is of daarmee gelijkgesteld wordt.
In het besluit op bezwaar zijn de bezwaren van eiser, gericht tegen de primaire besluiten van 2 februari 2006, ongegrond verklaard. Hierbij is het standpunt ingenomen dat bij een interne controle is gebleken dat eiser niet de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de verblijfsvergunning waarover eiser beschikt niet als reden vermeldt het verblijf bij een met name genoemd familielid. Hiermee voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming scholieren en de herziening en terugvordering berust dan ook op goede gronden. Eiser dient dan ook het teveel aan uitbetaalde tegemoetkoming terug te betalen. Voor zover een beroep is gedaan op de hardheidsclausule ex artikel 11.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) wordt opgemerkt dat niet is gebleken van zulke bijzondere omstandigheden dat een uitzondering wordt gemaakt op een wettelijke bepaling. Voor vergoeding van de kosten van bezwaar is geen aanleiding, nu het primaire besluit niet wordt herroepen.
In het beroepschrift wordt namens eiser aangevoerd dat het een omissie van de vreemdelingenpolitie te Sittard betreft dat op de verblijfsvergunning regulier van eiser niet de reden van het verblijf, noch het feit dat eisers oom en tante op het adres [adres] te [woonplaats] wonen is vermeld. Uit het bijgevoegde aanvraagformulier blijkt wel degelijk duidelijk dat eiser bij zijn oom en tante woonachtig zou zijn. Eiser beschikt zelf immers niet over middelen noch een eigen woonruimte. De vreemdelingenpolitie heeft er niet op gewezen dat op de vergunning dient te staan dat eiser inwonend is bij zijn oom en tante. Het vorenstaande heeft geleid tot een terugvordering. Eiser kan aantonen dat hij ingeschreven staat bij het [...]college te [woonplaats] en kan door middel van een uittreksel van het bevolkingsregister aantonen dat hij bij zijn oom en tante heeft gewoond en nog immer woont.
Ter zitting is namens eiser hierop aangevuld dat de IB-Groep zich verschuilt achter een puur formele opstelling. Bij een bezoek aan het servicepunt is eiser nimmer op weg geholpen, noch is hem een folder uitgereikt, waaruit hij de juiste conclusie had kunnen trekken. Eiser dient in aanmerking te worden gebracht voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarnaast wordt opgemerkt dat eiser thans economie studeert in [plaats] en dat zijn verblijfsvergunning nog altijd wordt verstrekt onder de beperking: studie.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerster in het thans bestreden besluit het van toepassing zijnde wettelijk kader juist heeft weergegeven. De rechtbank verwijst te dien aanzien dan ook naar hetgeen hierover in het bestreden besluit is opgenomen.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat onbetwist is dat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, type I, afgegeven in verband met studie. Om in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming scholieren gelden volgens verweerster echter specifieke voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in het wettelijk kader in het bestreden besluit onder punt 5-c. Nu eisers verblijfsvergunning niet vermeldt dat eiser verblijft bij een met name genoemd familielid, voldoet eiser niet aan de geldende voorwaarden. De rechtbank merkt op dat zulks genoegzaam blijkt uit de voorhanden zijnde informatie van de IB-Groep. Zo wordt in de brochure ‘’Niet-Nederlanders aanvragen studiefinanciering of tegemoetkoming scholieren’’ verwezen naar de website van de IB-Groep om te zien aan welke voorwaarden voldaan dient te worden om voor tegemoetkoming in aanmerking te komen, indien men, zoals in het onderhavige geval, niet in het bezit is van een verblijfsdocument type II regulier onbepaalde tijd, type III asiel bepaalde tijd of type IV asiel onbepaalde tijd. Op de website kan men vervolgens een zogenaamd nationaliteitenschema volgen. Indien eiser dit schema had gevolgd was hem duidelijk geworden dat hij met zijn huidige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, type I met als beperking ‘’studie’’ niet voor tegemoetkoming in de schoolkosten in aanmerking komt. Dit kan, ingevolge het nationaliteitenschema, indien de aanvrager een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, type I heeft, slechts indien deze is afgegeven onder de beperking ‘’alleenstaande minderjarige vreemdeling’’, ‘’voortgezet verblijf’’, ‘’wedertoelating’’ of ‘’op grond van een ministerieel besluit’’.
Ter zitting is namens eiser desgevraagd aangegeven dat eiser nog immer niet de beperking op zijn verblijfsvergunning regulier heeft laten aanpassen. De rechtbank merkt op dat er aldus op geen enkele voet een reden voor verweerster is ontstaan om in het kader van de heroverweging in bezwaar alsnog anders te doen beslissen.
Voor zover namens eiser is betoogd dat de vreemdelingenpolitie verkeerd dan wel nalatig heeft gehandeld door niet het juiste doel van verblijf op eisers verblijfsvergunning te vermelden en door niet te onderzoeken of eiser inwonend was bij zijn oom en tante, overweegt de rechtbank dat deze verantwoordelijkheid niet op een derde kan worden afgewenteld. Eiser is te allen tijde zelf verantwoordelijk voor een juiste weergave van zijn reden tot verblijf in Nederland op zijn verblijfsvergunning. Daarenboven blijkt uit het zich in het procesdossier bevindende aanvraagformulier voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, het zogenaamde Model M35-A, dat eiser bij zijn aanvraag heeft aangegeven dat het doel van zijn verblijf in Nederland is: ‘’voor studie’’. Zoals ter zitting is besproken vermeldt de vreemdelingenpolitie op een verblijfsvergunning het doel van verblijf dat men bij de aanvraag opgeeft.
Ook het overige aangevoerde leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Verweerster heeft vervolgens de herziening gebaseerd op artikel 7.1, tweede lid, onder c van de Wtos. In dat artikel is bepaald dat herziening van toekenning van een tegemoetkoming in de studiekosten kan plaatsvinden op grond van het feit dat te veel of te weinig tegemoetkoming is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerster, zodat de rechter ter zake slechts een beperkte toets toekomt. Dat brengt mee, dat de rechter het besluit van verweerster heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden, dat verweerster bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan hiervan niet worden gesproken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerster heeft voldaan aan de voorwaarde dat de herziening heeft plaatsgevonden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft. Nu verweerster haar oorspronkelijke besluit inzake toekenning van de tegemoetkoming op basis van artikel 7.1, tweede lid, onder c kon herzien is eiser op grond van het bepaalde in artikel 7.3 van de Wtos gehouden de teveel betaalde tegemoetkoming terug te betalen aan verweerster.
Voor zover eiser een beroep heeft willen doen op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 11.4 van de Wtos is verweerster bevoegd in bepaalde gevallen de wet buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hiervan zal in het algemeen sprake zijn in die gevallen, waarin de uitvoering van de wet tot gevolgen leidt, die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet heeft voorzien. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijk geval niet is gebleken.
De rechtbank is dan ook, gelet op al het vorenstaande, van oordeel dat het beroep voor ongegrond moet worden gehouden.
Beslist wordt als aangegeven in rubriek III.
De rechtbank te Maastricht;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken, in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2007
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 19 maart 2007
el
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.