RECHTBANK ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 06 / 1310, 06 / 1373, 06 / 1374, 06 / 1375, 06 / 1376, 06 / 1377 en 06 / 1378 WRO K1
Inzake : [eiser 1, 2 en 3] en anderen allen wonende te [woonplaats], eisers
tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Echt-Susteren, gevestigd te Echt, verweerder.
Datum en aanduiding van de bestreden besluiten:
de brieven d.d. 20 juni 2006,
kenmerk: 2006/7766/7904. Industrieweg, Bosserhof, Westelijke Randweg
Datum van behandeling ter zitting: 15 februari 2007
Op 20 juni 2006 heeft verweerder een drietal besluiten genomen op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ter realisering van een 1. randweg om een industrieterrein, 2. de aansluiting van die randweg op een bestaande weg en 3. de verplaatsing van een verzorgingsplaats met tankstation (de bestreden besluiten).
Tegen de drie genoemde besluiten is namens eisers [eiser 2 en 3] c.s. op daartoe aangevoerde gronden beroep ingesteld, terwijl eiser [eiser 1] enkel tegen tegen het besluit ten aanzien van de aanleg van de randweg op daartoe aangevoerde gronden beroep heeft ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de Minister van Verkeer en Waterstaat (de Minister) in de gelegenheid gesteld om als partij aan de gedingen deel te nemen. De Minister heeft daarvan gebruik gemaakt in de beroepen van [eiser 2 en 3] c.s. (procedurenrs. 06/1375 en 06/1377) betreffende de vrijstelling voor de verplaatsing van een verzorgingsplaats met tankstation.
Namens verweerder zijn in de afzonderlijke zaken verweerschriften ingediend. Van die verweerschriften en de door verweerder ingezonden stukken betreffende de bestreden besluiten als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht zijn afschriften aan de andere partijen in de desbetreffende gedingen gezonden.
Eisers [eiser 2 en 3] c.s. hebben nadere stukken ingezonden. Inzake het beroep van [eiser 3] c.s. (procedurenr. 06/1375) heeft verweerder een nader stuk ingezonden in de vorm van een rapport over de gevolgen van de vrijstellingsbesluiten voor de luchtkwaliteit van december 2006.
De beroepen zijn -gevoegd- behandeld ter zitting van de rechtbank van 15 februari 2007, waar van de kant van eisers zijn verschenen [eiser 1 e.a.], bijgestaan door mr. P.H.E. Bloemer, advocaat te Roermond, [eiser 2 e.a. ], welke vier laatsten zijn bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Snijders. Namens de Minister zijn verschenen L. Slabbers en G. Stevens, ambtenaren van Rijkswaterstaat.
Als gevolg van de geplande aanleg van de Rijksweg 73-Zuid, wegvak H (Roermond-Echt), planologisch geregeld in een inmiddels onherroepelijke herziening van het bestemmingsplan ter plaatse, komt de verzorgingsplaats met tankstation Bosserhof, die op de plaats ligt van de beoogde aansluiting met de A2, te vervallen. Voorts heeft de raad van verweerders gemeente het voornemen uitgesproken om op basis van het Verkeersplan Echt 2000, parallel aan de A2, ter ontsluiting van een bedrijventerrein een randweg aan te leggen. In verband met de aanleg van die randweg is de behoefte ontstaan tot aanpassing van de bestaande Industrieweg, die in het verlengde daarvan ligt.
Krachtens het bestemmingsplan “Buitengebied” gelden voor het gebied waarin de verzorgingsplaats en de randweg zijn geprojecteerd, de bestemmingen “Agrarisch gebied, kernrandgebied (AK)”, “Agrarisch gebied, klasse B (AB)”, “Wegen en onverharde wegen” en “Transportleidingen”. Ingevolge die bestemmingen is gebruik van de grond voor een verzorgingsplaats en voor verkeersdoeleinden in de vorm van een openbare weg niet toegestaan. Ter zake van de aanpassing van de Industrieweg vigeert het bestemmingsplan “De Berk”. De bewuste aanpassing zou echter deels buiten de bestemming “Verkeersdoeleinden” en binnen de bestemming “Groenvoorzieningen” komen te liggen.
Na bestuurlijk overleg tussen verweerders gemeente en Rijkswaterstaat heeft de gemeente op 23 februari 2004 om “planologische medewerking” voor aanleg van de westelijke randweg gevraagd en heeft Rijkswaterstaat op 16 februari 2004 en nogmaals op 22 december 2004 gevraagd om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor de aanleg van een nieuwe verzorgingsplaats enkele kilometers ten zuiden van de bestaande locatie. Met toepassing van artikel 6a (oud) is een inspraakprocedure gevolgd. In het kader daarvan hebben de stukken ter inzage gelegen vanaf 4 april 2005 gedurende twee weken en zijn inspraakreacties binnengekomen. Naar aanleiding van de inspraakreacties heeft Rijkswaterstaat de plannen voor de verzorgingsplaats enigszins aangepast en op 24 augustus 2005 verzocht om op basis van het gewijzigde plan vrijstelling te verlenen.
Nadat verweerder had besloten om toepassing te geven aan artikel 19a, vierde lid, van de WRO, is op 27 oktober 2005 het voornemen om vrijstellingen te verlenen gepubliceerd. Vervolgens hebben de ontwerp-besluiten met bijbehorende stukken van 28 oktober 2005 tot en met 8 december 2005 ter inzage gelegen en zijn daartegen door eisers zienswijzen ingediend. Blijkens het zienswijzenrapport van 14 maart 2006 hebben de die zienswijzen niet tot aanpassing van de voorgenomen besluiten geleid. Op 13 juni 2006 zijn door Gedeputeerde Staten van Limburg drie verklaringen van geen bezwaar afgegeven voor de voorgenomen vrijstellingsbesluiten.
Op 20 juni 2006 heeft verweerder de in deze beroepen bestreden vrijstellingsbesluiten genomen, waarna op 13 juli 2006 bouwvergunning is verleend voor oprichting van een tankstation op de nieuwe verzorgingsplaats.
De rechtbank ziet aanleiding om zich allereerst te buigen over de vraag of zij bevoegd is om over de beroepen tegen de bestreden besluiten te oordelen. Zij overweegt daarover als volgt.
Op 1 juli 2005 is in werking getreden de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Wet uov). Artikel IV van die wet, als gewijzigd bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, luidt -voor zover in deze zaak van belang- als volgt:
“1. Het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreden van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van:
a. besluiten die zijn aangevraagd vóór dat tijdstip;
(….)
3. Afdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing, ten aanzien van geschillen die betrekking hebben op besluiten die zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van die wet, zoals die afdeling luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en zijn bekendgemaakt op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.”
Na inwerkingtreding van de Wet uov luidt artikel 7: 1 van de Awb, deel uitmakend van afdeling 7.1, voor zover in deze zaak van belang, vanaf 1 juli 2005:
“Degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit, bezwaar te maken, tenzij dat besluit:
(….)
d. is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4.”
De rechtbank stelt vast dat Rijkswaterstaat en verweerders gemeente overleg hebben gevoerd over hun plannen voor de verplaatsing van de verzorgingsplaats Bosserhof respectievelijk de aanleg van de Westelijke Randweg en de aanpassing van de Industrieweg. Vervolgens heeft Rijkswaterstaat op 16 februari 2004 en nogmaals op 22 december 2004 namens de Minister een aanvraag tot verweerder gericht waarbij expliciet is verzocht om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen. De rechtbank heeft in het dossier van de kant van verweerders gemeente slechts een op 23 februari 2004 gedateerd verzoek om planologische medewerking voor de realisering van de Westelijke Randweg aangetroffen. Gelet op de beoogde afstemming met de aanvraag van Rijkswaterstaat en op het feit dat er in 2004 reeds sprake was van een uitgewerkt plan voor de Westelijke Randweg/Industrieweg, houdt de rechtbank het ervoor dat ook de gemeente vóór 1 juli 2005 een aanvraag om vrijstelling heeft gedaan. Zulks wordt bevestigd door de publicatie in een huis- aan-huisblad op 31 maart 2005, waarin is vermeld dat het voornemen bestaat om ten aanzien van de aanleg van de randweg en een verzorgingsplaats een vrijstellingsprocedure op te starten, en dat daaraan voorafgaand een inspraakprocedure als bedoeld in (het tot 1 juli 2005 geldende) artikel 6a van de WRO, wordt gehouden. De in het kader van die inspraakprocedure gegeven reacties hebben geleid tot een kleine aanpassing van de aanvraag van Rijkswaterstaat, namelijk dat de verzorgingsplaats wordt omzoomd door een groenwal en een hekwerk, waarna het aldus aangepaste verzoek om vrijstelling is herhaald. Naar het oordeel van de rechtbank is die aanpassing niet te beschouwen als een nieuwe aanvraag om vrijstelling, zodat die er niet aan afdoet dat de aanvraag van de Minister om vrijstelling is gedaan vóór 1 juli 2005.
Nu het er derhalve voor moet worden gehouden dat de in geding zijnde vrijstellingen alle zijn aangevraagd vóór 1 juli 2005, moet tevens worden geoordeeld dat ingevolge het voormelde eerste lid van de overgangsbepaling van de Wet uov het recht dat gold voor laatstgenoemde datum, en derhalve afdeling 3.4 van de Awb zoals die destijds luidde, op de onderhavige aanvragen van toepassing was. Zulks wordt bevestigd door het -op zichzelf qua tekst niet geheel duidelijke- derde lid van die overgangsbepaling. Blijkens de Memorie van Toelichting (TK 1999-2000, 27023, nr. 3, p. 32) dient dat artikellid er namelijk toe om duidelijk te maken dat de verwijzing naar afdeling 3.4. van de Awb in het gewijzigde artikel 7:1 van de Awb doelt op de nieuwe afdeling 3.4 en niet op afdeling 3.4 zoals die luidde tot 1 juli 2005. Aldus staat buiten twijfel dat het de bedoeling van de wetgever is dat op vrijstellingsbesluiten die zijn aangevraagd vóór 1 juli 2005 niet de uitzonderingssituatie van onderdeel d. van artikel 7:1, eerste lid, onderdeel d, van de Awb van toepassing is. Voor deze zaken betekent het voorgaande dat bezwaar moet worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. De rechtbank tekent daarbij aan dat de omstandigheid dat bij de toepassing van artikel 19a, vierde lid, van de WRO feitelijk -ten onrechte- de voorschriften van de nieuwe afdeling 3.4 van de Awb in acht zijn genomen, niet tot een ander oordeel kan leiden, nu zulks aan de werking van het vorenomschreven overgangsrecht geen afbreuk kan doen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij niet bevoegd is om over de aangevochten vrijstellingsbesluiten te oordelen. Derhalve moet worden vastgesteld dat de beroepschriften alsnog met toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan verweerder dienen te worden doorgezonden ter behandeling als bezwaarschriften. Ten overvloede zij opgemerkt dat dit verweerder de mogelijkheid biedt om in deze zaken een heroverweging uit te voeren in samenhang met de beoordeling van de nog aanhangige bezwaren tegen de vrijstelling die is verbonden aan de bouwvergunning voor een tankstation op de verzorgingsplaats Bosserhof.
Nu verweerder ten onrechte heeft aangegeven dat beroep openstond tegen de bestreden besluiten, acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van deze beroepen, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze veroordeling betreft uitsluitend de kosten van rechtbijstand van eiseres [eiser 2] en van eisers [eiser 3] c.s.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart zich onbevoegd om over de beroepen te oordelen;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedures bij de rechtbank, aan de zijde van [eiser 2] begroot op € 644,-- en aan de zijde van [eiser 3] c..s. eveneens op € 644,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Echt-Susteren;
bepaalt dat de gemeente Echt-Susteren aan eisers het door hen terzake van deze beroepen betaalde griffierecht volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. T.M. Schelfhout (voorzitter), V.P. van Deventer en C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2007
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 16 maart 2007
el
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.