ECLI:NL:RBROE:2007:BA0987

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1758 WAO RV
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheidsvaststelling en de rol van medische advisering

In deze uitspraak van de Rechtbank Roermond, gedateerd 20 februari 2007, wordt de zaak behandeld van een eiseres die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de verlaging van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoet aan de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Eiseres had eerder een uitkering ontvangen die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na herbeoordeling was deze verlaagd naar 15 tot 25% per 16 mei 2006. Eiseres betwistte de medische grondslag van dit besluit en voerde aan dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de primaire verzekeringsarts, A. Leurs, en de bezwaarverzekeringsarts, J.L. Waasdorp, de medische gegevens van eiseres zorgvuldig hebben beoordeeld. Eiseres had diverse diagnoses, waaronder chronisch vermoeidheidsyndroom en psychische klachten, en zij stelde dat deze niet correct waren geïnterpreteerd. De rechtbank concludeert dat de informatie van de behandelende sector voldoende is meegenomen in de beoordeling, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de klachten van eiseres zijn onderschat.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Dit betekent dat de eerdere beslissing van het UWV om de uitkering te verlagen, ondanks de vernietiging, niet wordt teruggedraaid. De rechtbank veroordeelt het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644, en bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 38 aan eiseres vergoedt.

Uitspraak

RECTIFICATIE D.D. 9 MAART 2007 IN VERBAND MET WIJZIGEN VAN HET DICTUM EN DE NAAM VAN DE GEMACHTIGDE VAN VERWEERDER
RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 1758 WAO RV
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 5 september 2006,
kenmerk: B&B 389.054.24 JM.
Datum van behandeling ter zitting: 10 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit, waartegen [emachtigde] namens eiseres beroep heeft ingesteld, heeft verweerder beslist op een bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit d.d. 15 maart 2006 inzake de verlaging van de uitkering van eiseres op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
De stukken en het verweerschrift, die verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingezonden, zijn aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Vervolgens heeft verweerder nog nadere inhoudelijke stukken aan de rechtbank toegezonden.
Bij de behandeling van het beroep ter zitting van de rechtbank op 10 januari 2007 is eiseres verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.J.L.M. Coenen. (na rectificatie d.d. 9 maart 2007: P.J.L.H. Coenen)
II. OVERWEGINGEN
Aan eiseres is ingaande 28 juni 2000 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, die vanaf 5 juli 2005 is uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Verweerder heeft in het kader van een herbeoordeling op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 15 maart 2006 de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres per 16 mei 2006 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
In beroep hiertegen is namens eiseres aangevoerd dat zij het -voornamelijk- niet eens is met de medische grondslag van het bestreden besluit. Bij eiseres werden de diagnosen bewegingsbeperkingen, status na ribfractuur, chronisch vermoeidheidsyndroom, ME, burn-out, psychische surmenage alsmede ongedifferentieerde somatoforme stoornis gesteld. Eiseres ondervindt ten gevolge daarvan aanzienlijke lichamelijke en psychische klachten. Eiseres is van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Eiseres ziet zich in deze mening ondersteund door de bevindingen van huisarts dr. G.F.P. Pijpers en prof. dr. P. Pop, internist. Eiseres is verder van mening dat de primaire verzekeringsarts zich niet zonder meer had mogen baseren op de bevindingen van klinisch-psycholoog M.P. Steger, nu dit geen medicus is.
Verweerder heeft bij verweerschrift gereageerd op dit beroepschrift en heeft tevens nog een rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige ingebracht met een aanvullende motivering van het bestreden besluit.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Ingevolge het arbeidsongeschiktheidscriterium in de zin van de WAO is -kort gezegd- arbeidsongeschikt degene die als (rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen) gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, met arbeid gewoonlijk verdienen.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn nadere regels gesteld omtrent de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze hebben onder meer betrekking op het doel van het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en de kwaliteitseisen waaraan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet voldoen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechterlijke toetsing van de arbeidsongeschiktheidsvaststelling in het bijzonder gericht is op de volgende vragen:
- of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoet aan de geldende eisen en of de functionele mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene daarbij juist zijn vastgesteld;
- of daaraan in het arbeidskundig onderzoek de juiste conclusies zijn verbonden over de mate waarin de betrokkene in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
De beoordeling van de medische aspecten
Het primaire besluit berust op de bevindingen van verzekeringsarts A. Leurs. Deze heeft op basis van eigen onderzoek, dossieronderzoek en een expertiserapport van psycholoog M.P. Steger gerapporteerd en de voor eiseres geldende mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen dat besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts, J.L. Waasdorp, op 28 augustus 2006 een rapport uitgebracht waarin hij het advies van de primaire verzekeringsarts heeft onderschreven. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, in overeenstemming is met de eisen van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten of de overigens daaraan te stellen zorgvuldigheidsvereisten.
Van de zijde van eiseres is onder verwijzing naar brieven van de huisarts en de internist van respectievelijk 14 april 2006 en 7 april 2006, gesteld dat door voornoemde verzekeringsartsen onvoldoende rekening is gehouden met de medische beperkingen van eiseres. De rechtbank merkt daarbij op dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 28 augustus 2006 ten aanzien van de informatie van de huisarts heeft gesteld dat deze informatie niet adequaat medisch is onderbouwd en dat hier niet gaat om een visie van een onafhankelijk persoon.
Over de informatie van de internist heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat deze een algemeen verhaal heeft voorgedragen, dat niet specifiek op eiseres is gericht en dat hij voorbij is gegaan aan de gewoontevorming en vermijdende stijl van eiseres. Het feit dat de internist heeft gewezen op cognitieve gedragstherapie geeft, naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts, ook aan dat het element "ziekte" hier een relatief kleine rol speelt.
De rechtbank heeft - gelet op alle voorhanden medische gegevens - geen aanknopingspunten gevonden de eindconclusies van voormeld verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De informatie van de behandelende sector is uitdrukkelijk en in voldoende mate in de beoordeling meegenomen, maar heeft niet tot het inzicht geleid dat eiseres minder belastbaar zou zijn als is aangenomen door verweerder. Niet is gebleken dat de klachten van eiseres zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelende sector in de omschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het rapport van verzekeringsarts Leurs vooral uitdrukkelijk rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres.
Het onderzoek door de verzekeringarts, mede op basis van het rapport van psycholoog Steger, heeft er toe geleid voor eiseres beperkingen te stellen voor persoonlijk en sociaal functioneren en daarnaast voor statische en dynamische belastbaarheid in verband met de nog aanhoudende vermoeidheidsklachten. Niet is gebleken dat eiseres op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor haar geldende, zojuist aangehaalde, beperkingen vallende - werkzaamheden te verrichten. Overigens kan en mag de rechtbank aan de eigen beleving van eiseres over haar beperkingen en de daaruit voortvloeiende klachten en het al dan niet kunnen werken geen doorslaggevende betekenis toekennen.
Naar aanleiding van de beroepsgronden van medische aard overweegt de rechtbank voorts nog dat door eiseres ingediende (al dan niet medische) stukken weliswaar laten zien dat eiseres beperkingen heeft, maar dat wordt niet door verweerder ontkend. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat van de zijde van eiseres niet is aangetoond dat de medische beperkingen van eiseres een grotere omvang hebben dan is aangenomen door verweerder.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de mening van psycholoog Steger niet meegenomen had mogen worden in het advies van de primaire verzekeringsarts, nu dit geen medicus is, overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts een eigen onderzoek heeft verricht. Daarbij achtte hij een onderzoek door een specialist op psychisch gebied wenselijk. Nu niet is gebleken dat de rapportage door psycholoog Steger over de psychische beperkingen van eiseres niet bruikbaar zou zijn en er daarna nog twee verzekeringartsen naar de totale beperkingen van eiseres hebben gekeken, is de rechtbank van oordeel dat van de zijde van verweerder voldoende medisch onderzoek is verricht. Het gaat er daarbij om dat het rapport van de psycholoog niet zelfstandig tot het vaststellen van (de mate van) beperkingen heeft geleid. Die vaststelling is geschied door, en onder verantwoordelijkheid van, de verzekeringsarts. Deze heeft zich daarbij verlaten op de door hem ingewonnen informatie, waaronder het psychologisch rapport. Bovendien blijkt uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 28 augustus 2006 dat de van de zijde van eiseres ingebrachte stukken van medici en niet-medici ook zijn meegenomen door de bezwaarverzekeringsarts en op hun medische waarden zijn getoetst. Met inachtneming van alle aangeleverde informatie is de bezwaarverzekeringsarts vervolgens tot dezelfde conclusie gekomen als de primaire verzekeringsarts. De stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat aan informatie van niet-medici geen waarde kan worden toegekend is onjuist, maar doet aan het voorgaande niet af.
Op grond van het vorenstaande moet dan ook worden gezegd dat het bestreden besluit berust op een voldoende en juiste medische grondslag.
De beoordeling van de arbeidskundige aspecten
Het arbeidskundige onderdeel van het bestreden besluit steunt op een rapport van de arbeidsdeskundige met het daarbij behorende Resultaat Functiebeoordeling.
Het Resultaat Functiebeoordeling vloeit voort uit een aanpassing in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) waar verweerder bij de beoordeling van de mate van de arbeidsongeschiktheid gebruik van heeft gemaakt. In een aantal op 12 oktober 2006 gewezen uitspraken heeft de CRvB geoordeeld dat verweerder inmiddels de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals die zijn beschreven in eerdere uitspraken van de CRvB, in voldoende mate heeft opgeheven (onder meer www.rechtspraak.nl, LJN: AY9971). Voorts heeft de CRvB geoordeeld dat alle door het systeem aangebrachte signaleringen dienen te worden voorzien van een afzonderlijke toelichting, waarbij in voorkomende gevallen voorafgaand overleg met de verzekeringsarts nodig kan zijn.
De rechtbank is, gelet op voormelde uitspraken, van oordeel dat ten aanzien van de functies die aan de onderwerpelijke schatting ten grondslag liggen, de wijze waarop het gewijzigde CBBS is toegepast in dit geval in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Zij overweegt hiertoe dat, in overeenstemming met de uitspraken van 12 oktober 2006, alle door het systeem aangebrachte signaleringen zijn voorzien van een afzonderlijke toelichting. Dit is gedeeltelijk gebeurd in de rapportage van de arbeidsdeskundige, L.M. Wolfs, en gedeeltelijk in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, P.H.M. Leentjens, die is ingediend met het verweerschrift. Nu het laatste gedeelte van die toelichting pas in de beroepsfase is gegeven, ziet de rechtbank daarin een reden gelegen het bestreden besluit op die grond te vernietigen.
De arbeidsdeskundig heeft op grond van de door de adviserend verzekeringsarts opgestelde FML met behulp van het CBBS functies geduid, die eiseres, gelet op de voor haar geldende medische beperkingen en haar krachten en bekwaamheden, zou moeten kunnen vervullen. Voor de schatting zijn de, als algemeen geaccepteerde arbeid aangemerkte, functies van "productiemedewerker textiel, geen kleding (exclusief patroontekenen, in- en verkoop)", "productiemedewerker confectie, kleermaken (exclusief patroontekenen, in- en verkoop)" en "electronica monteur (nieuwbouw en onderhoud)" als uitgangspunt genomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de duiding van functies door de primaire arbeidsdeskundige onderschreven.
Met het verrichten van de geduide functies zou eiseres een verlies aan verdienvermogen hebben van bijna 20%. De rechtbank is van oordeel dat de wijze en het eindresultaat van de arbeidskundige beoordeling in overeenstemming zijn met het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en de anderszins daaraan te stellen eisen en volgt verweerder hierin.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit de mate van de bij eiseres op en na 16 mei 2006 bestaande arbeidsongeschiktheid met een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% juist heeft gewaardeerd. De vaststelling van de uitkering van eiseres ingevolge de WAO naar bedoelde arbeidsongeschiktheidsklasse met ingang van genoemde datum moet dan ook voor juist worden gehouden.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit vanwege de late motivering van de signaleringen dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen daarvan in stand dienen te blijven.
Daarom beslist de rechtbank als vermeld in rubriek III.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven (na rectificatie d.d. 9 maart 2007);
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,= (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het UWV;
bepaalt dat het UWV aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 38,= volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2007
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 22 februari 2007
RR
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.