RECHTBANK ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenummer : 06 / 1323 VEROR V1
Inzake : [verzoekers],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
Tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de
gemeente Echt-Susteren, te Echt, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 26 juni 2006,
kenmerk: 2006/5494.
Datum van behandeling ter zitting: 9 augustus 2006.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder ten behoeve van [zoon] aan verzoekers ingaande het nieuwe schooljaar georganiseerd leerlingenvervoer toegekend naar De [school] te [plaats].
Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 25 juli 2006 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoekers gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 augustus 2006, waar verzoekers in persoon zijn verschenen en bijgestaan door mr. drs. M.A. Jacobs als hun raadsvrouwe. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. L.G.H.M. Zweipfenning.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verzoekers niet zonder enig nadeel een beslissing op hun bezwaarschrift kunnen afwachten. Daarvoor is van belang dat het schooljaar start op maandag 14 augustus 2006 en dat de beslissing op bezwaar nog wel enige tijd op zich laat wachten. De rechter is van oordeel dat er in zoverre sprake is van de vereiste spoed dat verzoekers er alle belang bij hebben om voor ingang van het schooljaar een voorlopig rechtmatigheidsoordeel te verkrijgen over het besluit van 26 juni 2006.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenafweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak. Voor zover de toetsing aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
Verzoekers hebben een aanvraag ingediend voor vervoer van hun zoon [zoon] naar een school voor speciaal onderwijs in [plaats school]. [zoon] is gehandicapt als gevolg van een aan autisme verwante stoornis en ADHD. Verzoekers hebben bij de aanvraag verzocht voor individueel taxi-vervoer in aanmerking te komen. Zij hebben ook aangegeven dat vervoer van [zoon] in een busje zonder begeleiding problemen geeft.
Bij besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd heeft verweerder aan verzoekers ten behoeve van [zoon] ingaande het nieuwe schooljaar, dat start op 14 augustus 2006, georganiseerd leerlingenvervoer toegekend naar [school] te [plaats school]. Voorts is aangegeven dat een vergoeding voor begeleiding kan worden toegekend indien de noodzaak daartoe blijkt uit de beschikking van de Commissie voor de begeleiding van de school of het advies van andere deskundigen (bijvoorbeeld een medisch specialist).
Ter zitting van de voorzieningenrechter is erkend dat het besluit niet voldoet aan het bepaalde in de artikelen 3:46 en 3:47 van de Awb. Voorts is aangegeven dat het besluit is gebaseerd op het bepaalde in artikel 18 van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Echt-Susteren van 24 april 2003; (verder de Verordening). Voorts is aangegeven dat er nog een (aanvullend) besluit ten aanzien van begeleiding zal worden genomen.
Overwogen wordt als volgt.
In artikel 18 (“Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer”) van de Verordening is het volgende bepaald:
1. Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15, en
a. …
b. …
c. …
2. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken.
In artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening is bepaald dat onder aangepast vervoer wordt verstaan: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi.
De voorzieningenrechter stelt voorlopig oordelend vast dat verweerder heeft geweigerd [zoon] voor het gevraagde individuele taxi-vervoer in aanmerking te brengen en heeft georganiseerd vervoer in een taxi-busje met meerdere kinderen zonder begeleiding toegekend. Op geen enkele wijze is gemotiveerd waarop de weigering van individueel taxi-vervoer is gebaseerd. Er is immers slechts aangegeven dat [zoon] in de visie van verweerder van het georganiseerde vervoer gebruik kan maken en dat daarmee is voorzien in vervoer. Daarmee is de weigering van de gevraagde vorm van aangepast vervoer echter niet gemotiveerd.
Bovendien stelt de rechter voorlopig oordelend vast dat met het besluit van 26 juni 2006 ook niet adequaat lijkt te zijn gereageerd op de aanvraag, die uitdrukkelijk gericht is geweest op individueel taxi-vervoer. Dit klemt te meer nu uit de Verordening naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet dwingend volgt dat aangepast vervoer in beginsel of bij voorkeur bestaat uit georganiseerd vervoer. In artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening zijn immers de verschillende vormen van aangepast vervoer, dat op grond van (onder meer) artikel 18 van de Verordening wordt verstrekt, nevenschikkend benoemd. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat verstrekking van de een of ander vorm van aangepast vervoer derogeert aan een andere vorm.
Van de zijde van verzoekers is daarentegen van meet af aan, onderbouwd met een verklaring van een ervaringsdeskundige en met een diagnose door de Mutsaersstichting, aangegeven dat [zoon] zeer moeilijk te vervoeren is en bovendien op vaste tijden (die kennelijk deels vallen in de vervoertijd) zijn medicatie toegediend dient te krijgen. In en bij het bezwaar- en verzoekschrift is voorts uitgebreid gemotiveerd betoogd dat en waarom deelname door [zoon] aan georganiseerd vervoer gevaarlijke situaties kan opleveren voor hemzelf, voor andere kinderen en voor de chauffeur.
Van de zijde van verweerder is ter zitting die stelling enkel beschouwd in het kader van de noodzaak tot begeleiding en van de toepassing van de hardheidsclausule, en niet in het kader van de weigering van hetgeen is gevraagd.
Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat de toekenning van georganiseerd vervoer ook de noodzakelijk motivering ontbeert. Op geen enkele wijze is namelijk onderbouwd op grond van welke argumenten die vorm van aangepast vervoer voor [zoon] passend en adequaat zou zijn. Verweerder heeft enkel gesteld dat die vorm van aangepast vervoer passend is.
Voorts stelt de rechter vast dat er in het besluit van 26 juni 2006 niet is beslist over begeleiding, terwijl verzoekers reeds bij de aanvraag de noodzaak daartoe, in geval van vervoer per bus, hebben aangegeven. Ter zitting is ook erkend dat er over het aspect van de begeleiding (en de toepassing van de hardheidsclausule) nog beslist moet worden en dat daarop vanwege tijdsdruk niet is gewacht. Wat daarvan ook zij, het besluit van 26 juni 2006 is in zoverre niet compleet en is naar het voorlopig oordeel van de rechter ook in zoverre een niet adequate reactie op de aanvraag van verzoekers.
Overigens zij nog opgemerkt dat tussen de datum van het besluit en de datum van de zitting ruim een maand is verstreken waarin verweerder kennelijk geen enkel actie heeft ondernomen.
Ter zitting van de voorzieningenrechter is van de zijde van verweerder gesteld dat, nu er sprake is van een toekenning (en niet van een afwijzende beschikking), toepassing van het tweede lid van artikel 18 van de Verordening niet aan de orde is.
Voorlopig oordelend acht de rechter dat om twee redenen niet concludent. Om te beginnen is er wel sprake van een –zij het impliciete- afwijzende beschikking nu de gevraagde vorm van leerlingenvervoer is afgewezen. Voorts volgt uit de redactie van dat artikellid dat advies (van de commissie voor de begeleiding of van andere deskundigen) wordt betrokken indien het college de aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent. Nu de aanvraag van verzoekers niet of slechts gedeeltelijk (namelijk naar een andere dan de gevraagde vorm) is toegekend, had naar het voorlopig oordeel van de rechter aan de besluitvorming ook bedoelde advisering ten grondslag behoren te liggen.
Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter
het besluit van 26 juni 2006 dusdanige gebreken vertoont dat het treffen van een voorlopige voorziening gelet op de belangen van verzoekers, aangewezen is. De rechter acht het aangewezen de voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat [zoon] ingaande 14 augustus 2006 in aanmerking wordt gebracht voor individueel leerlingenvervoer naar[school] te [plaats school] per taxi, tot zes weken na bekendmaking van verweerders beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2006.
De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (één voor het verzoekschrift en één voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
De voorzieningenrechter van de de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
bepaalt dat verzoekers ten behoeve van hun zoon [zoon] Dohmen, ingaande 14 augustus 2006 in aanmerking worden gebracht voor individueel leerlingenvervoer naar De Widdonck te [plaats school] per taxi, tot zes weken na bekendmaking van verweerders beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2006;
veroordeelt verweerder in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op € 644,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand te vergoeden door verweerders gemeente;
bepaalt dat verweerders gemeente aan verzoekers het door of namens deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.W.P. Letschert in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2006.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 11 augustus 2006
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.