ECLI:NL:RBROE:2006:BA2374

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 1355 BELEI K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding voor aangepast vervoer naar school voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 22 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de heer en mevrouw [eisers] en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helden. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van de kosten van aangepast vervoer voor hun zoon naar een school voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en leerwegondersteund onderwijs. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 30 juni 2006 vernietigd, omdat het niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en deugdelijke motivering, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften had geadviseerd om de bezwaren gegrond te verklaren, maar dat het advies van de M & O-groep onvoldoende inzicht bood in de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet had aangetoond dat de conclusie van de M & O-groep juist was en dat de ouders niet in staat waren om de correctheid van het besluit te toetsen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 322,00, en dient het griffierecht van € 141,00 te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 1355 BELEI K1
Inzake : de heer en mevrouw [eisers], wonende te [woonplaats], eisers
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Helden, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 30 juni 2006,
kenmerk: wwy/4506.
Datum van behandeling ter zitting: 14 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemd besluit van 30 juni 2006 (hierna te noemen: het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eisers, gericht tegen het eerdere besluit van 26 juli 2005 (hierna te noemen : het primaire besluit), strekkende tot afwijzing van eisers verzoek tot het toekennen een vergoeding in de kosten van aangepast (leerlingen)vervoer, ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is door eiser op 31 juli 2006 bij deze rechtbank beroep ingesteld, aangevuld met een nadere motivering (als reactie op het door verweerder ingediende verweerschrift) op 16 oktober 2006.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van Awb ingezonden stukken, alsmede enkele door de rechtbank bij verweerder opgevraagde stukken, zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting op 14 november 2006, waar eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer W.M.M. Wijns.
II. OVERWEGINGEN
Bij schrijven van 20 juni 2005 dienen eisers bij verweerder een aanvraag in om vergoeding voor de kosten van aangepast vervoer van hun zoon [zoon] naar het [naam school], een school voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en leerwegondersteund onderwijs te [vestigingsplaats], voor het schooljaar 2005-2006.
In antwoord daarop deelt verweerder eisers bij besluit van 26 juli 2005 mede dat de aanvraag is afgewezen. Als motivatie daarvoor voert verweerder aan dat, nu niet is gebleken dat [zoon] een indicatie heeft voor een schoolsoort die niet in [woonplaats] aanwezig is, het [college] in [plaats college] tot de dichtstbijzijnde school moet worden gerekend.
Vervolgens wordt door eiseres (de moeder van [zoon], mevrouw [eiseres]) een pro forma-bezwaarschrift ingediend, waarna bij schrijven van 23 september 2005 de Stichting MEE te Venlo verweerder mededeelt dat zij namens meerdere ouders, die een bezwaarschrift tegen de afwijzing van de vergoeding voor leerlingenvervoer hebben ingediend, als gemachtigde zal optreden. MEE benadrukt voorts dat de besluitvorming omtrent de aanvragen op onzorgvuldige wijze is geschied.
Naar aanleiding van het feit dat verschillende ouders/bezwaarmakers omtrent de afwijzing van de vergoeding contact hebben gezocht met politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in de raad van verweerders gemeente, besluit verweerder een zogenaamde ‘nadere adviesronde’ in te stellen. Dit houdt concreet in dat aan de Stichting Prisma en het [college] een advies gevraagd wordt dat moet leiden tot het antwoord op de vraag of het [college] voldoende hulp en begeleiding aan de betreffende kinderen zou kunnen bieden, waardoor niet zou hoeven worden uitgeweken naar het buiten de gemeente gelegen [school] in [vestigingsplaats]. Verweerder geeft daarbij aan dat, indien plaatsing in [plaats college] niet tot de mogelijkheden behoort, de betrokkenen in beginsel met toepassing van de hardheidsclausule in aanmerking gebracht worden voor een vergoeding.
Gedurende de nadere adviesronde wordt de behandeling van de bezwaren, met toestemming van (de gemachtigde van) bezwaarmakers, opgeschort.
Bij brief aan MEE van 13 december 2005 zendt verweerder een kopie van het advies “Begeleidingsmogelijkheden VO binnen de gemeente Helden”. Van de 13 onderzochte leerlingen, blijken er 7 geplaatst te kunnen worden in Helden. Hierop deelt MEE verweerder bij schrijven van 20 december 2005 mede dat voor wat betreft 6 kinderen (onder het voorbehoud dat ze alsnog een vergoeding krijgen omdat ze buiten Helden naar school moeten) de bezwaren worden ingetrokken. De bezwaren voor de overige 7 kinderen blijven gehandhaafd.
Op 26 januari 2006 deelt verweerder aan eisers, onder verwijzing naar de uitslag van de nadere adviesronde, mede dat het eerdere (afwijzende) besluit van 26 juli 2005 wordt gehandhaafd. Onder dit tweede besluit wordt (net als bij het eerste besluit) een rechtsmiddelclausule vermeld.
Nu MEE verweerder bij schrijven van 16 februari 2006 mededeelt de afwijzing in goede orde te hebben ontvangen en aangeeft de bezwaren te handhaven, merkt de rechtbank dit tweede besluit aan als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, waarbij de bezwaren op grond van artikel 6:19 van de Awb mede worden geacht te zijn gericht tegen dit tweede besluit.
Vervolgens wordt de bezwaarschriftprocedure voortgezet, waarna op 20 maart 2006 een zitting plaatsvindt van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften, die verweerder op 24 april 2006 adviseert de bezwaren gegrond te verklaren.
Daarbij is de commissie (samengevat) van mening uit het advies van de M & O-groep, waarop verweerder zijn besluit baseert, niet duidelijk wordt op basis van welke gegevens en waarom voor sommige leerlingen plaatsing op het [college] mogelijk is. Verweerder kan hierdoor niet nagaan of de conclusie die de M & O-groep trekt wel juist is. Derhalve zijn ook de bezwaarmakende ouders niet in staat de correctheid van het besluit te toetsen. De commissie komt op basis hiervan tot de slotsom dat er sprake is van onzorgvuldige, niet nader gemotiveerde besluitvorming.
In het bestreden besluit van 30 juni 2006 besluit verweerder vervolgens om het advies van de bezwaarschriftencommissie niet over te nemen, waarbij de oorspronkelijke, afwijzende beschikkingen gehandhaafd worden. Daarbij verwijst verweerder naar de met instemming van bezwaarmakers ingestelde nadere adviesronde, wordt toegegeven dat het advies van M & O tamelijk summier is en besluit verweerder ook het algemene gedeelte van het advies en de nadere uitwerking per leerling aan het bestreden besluit te voegen. Verweerder is vervolgens van oordeel dat (daarmee) wel sprake is van een draagkrachtige, consistente en kenbare motivering.
Vervolgens wordt door namens eisers door mr. Houben, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, beroep ingesteld.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Het relevante wettelijk kader luidt als volgt.
De “Verordening leerlingenvervoer gemeente Helden 2003” (hierna te noemen : de verordening), zijnde een nadere regeling op grond van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, bepaalt in artikel 2, eerste lid, dat het college ten behoeve van het schoolbezoek aan de ouders van in de gemeente verblijvende kinderen op aanvraag een vervoersvoorziening toekent met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.
Uit artikel 3 van de verordening volgt dat de bekostiging wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school.
Hoewel in de diverse besluiten op geen enkele wijze wordt verwezen naar de voor deze zaak relevante bepaling(en) uit de verordening, heeft verweerder desgevraagd ter zitting medegedeeld dat voor verweerder bij (de beoordeling van) deze zaak artikel 3 van de verordening richtinggevend is geweest. Indien (reeds) op grond van dit artikel een beletsel voor toekenning van de vervoerskosten wordt geconstateerd, hetgeen naar de mening van verweerder in casu het geval is, wordt bijgevolg niet meer toegekomen aan een verdere toetsing aan de overige bepalingen van de verordening.
De rechtbank merkt voorts op dat verweerder (overigens eerst) hangende de bezwaarschriftprocedure aan M&O gevraagd heeft te beoordelen of de begeleidingsmogelijkheden van het [college] in [plaats college] passend zijn bij de onderwijsbehoeften van een aantal leerlingen, waaronder eisers’ zoon [zoon]. De uitwerking door M&O heeft verweerder vervolgens integraal onderdeel uit laten maken van het bestreden besluit.
In dit kader ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het advies en de wijze waarop verweerder dit ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, voldoet aan de eisen, zoals die door de Algemene wet bestuursrecht worden gesteld.
Voor wat betreft het advies van de M&O-groep, acht de rechtbank twee documenten relevant, te weten (1) de Beoordeling begeleidingsmogelijkheden VO binnen de gemeente Helden ter vaststelling van mogelijke plaatsbaarheid op het [college] en het (2) Aanhangsel bij het Advies Begeleidingsmogelijkheden.
Met betrekking tot het eerste document, constateert de rechtbank dat er onder het kopje Toetsingskader alleen maar vragen worden gesteld dan wel opmerkingen worden opgesomd, zonder dat er een concreet antwoord dan wel een nadere uitwerking van de vragen wordt geformuleerd. Ook wordt hierop in de rest van het advies niet dan wel onvoldoende teruggekomen.
Ook onder het kopje Gevolgde procedure wordt volstaan met een numerieke opsomming, zonder dat inzichtelijk wordt (gemaakt) welke resultaten de actiepunten hebben opgeleverd.
Bij de Gebruikte documenten wordt melding gemaakt van een onderwijskundig rapport. Niet duidelijk wordt welk rapport dit is en of dit rapport bij eisers bekend is.
Voorts wordt bij de Afweging plaatsbaarheid melding gemaakt van het feit dat [zoon] een LWOO-beschikking heeft. Dit wordt evenwel door eisers (zie laatste brief mr. Houben van 16 oktober 2006) ontkend.
Tenslotte wordt onder het kopje Oordeel vermeld dat [zoon] passend is binnen de begeleidingsmogelijkheden van het [college] en derhalve aldaar plaatsbaar is. In document 2 (Aanhangsel) wordt dit eindoordeel onder nummer 12 (dat betrekking heeft op [zoon]) herhaald.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat deze conclusie in elk geval niet kan worden gedragen door de eerdere, summiere gegevens uit het advies. Met inachtneming van het hierboven besprokene, kan dan ook, gelet op het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, niet gezegd kan worden dat het bestreden besluit, waarbij verweerder het advies heeft overgenomen, voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid, waarbij voorts, gelet op het feit dat het advies uiterst summier en bovendien onvoldoende inzichtelijk is, evenmin sprake is van een deugdelijke motivering. De mening van verweerder dat, door bovengenoemde twee documenten, als bijlage toe te voegen aan het bestreden besluit, er (nu) wel sprake is van een draagkrachtige, consistente en kenbare motivering, deelt de rechtbank dan ook niet.
Het beroep van eisers komt dan ook voor gegrondverklaring in aanmerking en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder dient opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt één punt toegekend (schrijven van een beroepschrift). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eisers met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 322,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de verweerders gemeente;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door of namens hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2006.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 28 december 2006
evm
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.