ECLI:NL:RBROE:2006:AZ5894

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76786 / JE RK 06-1163
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.G. Brants
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de rechtbank Roermond op 20 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De minderjarige was ondertoezicht gesteld en de ondertoezichtstelling liep tot 15 augustus 2007. Het verzoek tot uithuisplaatsing werd gedaan in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, die na een lange periode van uithuisplaatsing weer bij zijn moeder was geplaatst. De gezinsvoogdes stelde dat er een vakantiegezin gezocht werd waar de minderjarige éénmaal per maand en tijdens vakanties kon logeren om de moeder te ontlasten. Zowel de moeder als de minderjarige waren akkoord met dit verzoek.

De kinderrechter oordeelde dat de wet, specifiek artikel 261 van het Burgerlijk Wetboek, niet voorziet in een tijdelijke uithuisplaatsing gedurende steeds terugkerende korte periodes. De kinderrechter benadrukte dat een uithuisplaatsing niet het juiste middel is in deze situatie, omdat de minderjarige niet daadwerkelijk aan de zorg van de ouders wordt onttrokken. De kinderrechter concludeerde dat de doelen van de uithuisplaatsing niet bereikt konden worden als de minderjarige thuis bij zijn ouders bleef wonen. Daarom werd het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen.

De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Zaak-/rolnummer: 76786 / JE RK 06-1163.
Datum uitspraak: 20 december 2006.
B E S C H I K K I N G
van de kinderrechter in de rechtbank Roermond
op het op 21 november 2006 ingediende verzoekschrift van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, mede kantoorhoudende te Roermond, tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van:
[de minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], hierna te noemen de minderjarige.
De kinderrechter merkt naast de minderjarige als belanghebbende aan:
- [de moeder],
wonende te [woonplaats],
[adres].
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.
1. Het verloop van de procedure
De minderjarige is ondertoezicht gesteld van de stichting voornoemd. De ondertoezichtstelling loopt tot 15 augustus 2007.
Het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling, alsmede het indicatiebesluit zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht in het belang van de verzorging en de opvoeding van de minderjarige.
Op 12 december 2006 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij de behandeling is verschenen de gezinsvoogdes.
2. Vaststellingen en overwegingen
2.1 De gezinsvoogdes heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat de minderjarige, na jarenlang uit huis geplaatst te zijn geweest, inmiddels met veel hulp in de thuissituatie bij moeder geplaatst is. Om moeder te ontlasten wordt er een vakantiegezin gezocht waar de minderjarige éénmaal per maand een weekend en een aantal dagen in de vakanties kan logeren. Moeder en de minderjarige zijn het eens met het verzoek.
2.2 Op grond van de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting oordeelt de kinderrechter als volgt.
Artikel 261, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt onder meer dat de kinderrechter een stichting kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Van noodzaak tot uithuisplaatsing is derhalve sprake als de nagestreefde doelen niet bereikt kunnen worden indien de minderjarige thuis bij zijn ouders blijft wonen.
In het onderhavige geval wordt de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht voor een partiële pleegzorgplaatsing. De plaatsing geschiedt gedurende een weekend per maand en een aantal dagen in de vakanties en heeft tot doel de moeder te ontlasten. Voor het overige blijft de minderjarige thuis wonen.
Het systeem van regelgeving met betrekking tot de uithuisplaatsing is er naar het oordeel van de kinderrechter niet op gericht tijdelijk, gedurende een steeds terugkerende korte periode, de minderjarige onder de invloedssfeer van een derde te brengen en de minderjarige overigens thuis bij zijn ouders te laten opgroeien. In dat geval wordt de minderjarige niet onttrokken aan de zorg van de ouders nu er in casu geen sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken.
Een uithuisplaatsing is voor deze situatie niet het geëigende middel.
Indien het noodzakelijk wordt geoordeeld dat het belang van de minderjarige is gediend met een steeds terugkerend verblijf buiten het gezin gedurende een korte periode terwijl de met het gezag belaste ouder niet instemt met die plaatsing, dan kan worden volstaan met een aanwijzing op de voet van artikel 258 Bw.
De kinderrechter zal het verzoek tot uithuisplaatsing derhalve afwijzen.
BESLISSING
De kinderrechter:
wijst het verzoek tot verlenen van een machtiging uithuisplaatsing af.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C.G. Brants, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 20 december 2006 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Type: SD/etol
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.
.