ECLI:NL:RBROE:2006:AZ5891

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
73950 / FA RK 06-822
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van alimentatieverzoek in het kader van echtscheiding met betrekking tot verdiencapaciteit in de prostitutie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Roermond op 13 december 2006, is een verzoek tot partneralimentatie aan de orde. De vrouw, werkzaam in de prostitutie, heeft de behoefte van de man aan een uitkering voor levensonderhoud betwist. De man, die zorg draagt voor zijn twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie, heeft gesteld dat hij niet in staat is om een eigen inkomen te verwerven, ondanks zijn eerdere werkervaring. De rechtbank heeft de afspraken die de partijen bij aanvang van hun huwelijk hebben gemaakt in aanmerking genomen, waarbij de vrouw het gezinsinkomen zou genereren en de man de huishoudelijke taken op zich zou nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het netto-gezinsinkomen in 2005 € 47.191,- bedroeg, wat resulteert in een netto-gezinsinkomen van € 3.900,- per maand. Na aftrek van de kosten voor de kinderen, is de behoefte van de man aan alimentatie vastgesteld op € 1.800,- per maand. De rechtbank heeft vervolgens de financiële draagkracht van de vrouw beoordeeld, waarbij zij rekening heeft gehouden met haar inkomsten uit de prostitutie en de mentale en fysieke belasting die dit werk met zich meebrengt.

De rechtbank concludeert dat de vrouw momenteel niet in staat is om meer dan € 3.000,- bruto per maand te verdienen, en dat zij geen financiële draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het verzoek van de man om partneralimentatie wordt dan ook afgewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen in het kader van de eerder uitgesproken echtscheiding en de verdeling van de proceskosten.

Uitspraak

zaaknummer : 73950 / FA RK 06-822, sector civielrecht
uitspraak : 13 december 2006
B E S C H I K K I N G
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de vrouw,
procureur: mr. F.A. Dronkers,
advocaat: mr. B. Reijnders;
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de man,
procureur: mr. C. Schouten,
hierna ook te noemen partijen.
Het verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar in deze zaak eerder gewezen beschikking van 22 november 2006 waarin zij de echtscheiding heeft uitgesproken, een bevel tot verdeling heeft gegeven en de beslissing omtrent de partneralimentatie en de proceskosten heeft aangehouden.
Op 4 december 2006 heeft de nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. B. Reijnders;
- de man, bijgestaan door mr. C. Schouten.
Vaststellingen en overwegingen
De man heeft om bepaling van een partneralimentatie verzocht van € 3.500,- per maand.
De vrouw heeft de behoefte van de man aan een uitkering voor zijn levensonderhoud ten laste van haar bestreden.
De vrouw heeft gesteld dat de man zeer wel in staat moet worden geacht om een eigen inkomen te verdienen. De man heeft op verschillende gebieden ruime en goede ervaring en ook de zorg voor zijn twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie rechtvaardigt niet het ontlopen van de plicht tot het verwerven van inkomsten.
Ter terechtzitting van 4 december 2006 heeft de vrouw gesteld dat zij en de man bij aanvang van het huwelijk hebben afgesproken dat de vrouw zorg zou dragen voor het inkomen en dat de man het huishouden en de zorg voor zijn twee minderjarige kinderen uit een vorige relatie op zich zou nemen. Daarnaast voerde de man de administratie van de inkomsten en uitgaven van de vrouw die als zelfstandige in de prostitutie werkzaam is. De werkzaamheden van de vrouw werden jarenlang verricht binnen clubs die door derden worden geëxploiteerd. Toen de vrouw haar werkzaamheden in een eigen bedrijfsinrichting ging verrichten zorgde de man voor de inrichting en het onderhoud aan de bedrijfsinrichting van de vrouw.
Ook de man heeft gesteld dat hij met de vrouw bij aanvang van het huwelijk heeft afgesproken dat de vrouw het inkomen zou genereren en dat hij de huishoudelijke taken voor zijn rekening zou nemen en de zorg voor zijn twee minderjarige kinderen uit een vorige relatie.
De man heeft gesteld dat hij daarnaast de (bedrijfs)financiën beheerde en het onderhoud deed aan het bedrijfspand.
De man heeft gesteld dat hij jaren geleden in een motorzaak heeft gewerkt en daarvoor bij de douane.
De man doet zich thans zeer veel moeite om werk te vinden om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De man heeft gesteld dat hij honderden sollicitatiebrieven heeft geschreven maar slechts één keer is uitgenodigd voor een gesprek.
De werkervaring die de man heeft buiten zijn werkervaring in het bedrijf van de vrouw dateert van 10 jaar geleden.
Nu de man en de vrouw bij aanvang van het huwelijk hebben afgesproken dat de vrouw het gezinsinkomen zou verdienen en dat de man de huishoudelijk taken en de zorg voor de kinderen uit een eerdere relatie op zich zou nemen, is de rechtbank van oordeel dat er behoefte aan een uitkering voor levensonderhoud aan de zijde van de man aanwezig is.
De hoogte van de behoefte van een alimentatiegerechtigde wordt gerelateerd aan de hand van het welstandsniveau dat partijen hebben gehad.
Uit alle stukken die van beide zijden zijn overgelegd en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandelingen naar voren is gekomen wordt het netto-gezinsinkomen door de rechtbank gesteld op € 47.191,-, zijnde het bedrag dat partijen volgens de grootboekkaart privé-opnamen in 2005 ten behoeve van levensonderhoud voor hun gezin hebben opgesoupeerd.
Dit levert een netto-gezinsinkomen van € 3.900,- netto per maand op.
Aan de hand van de tabel “eigen aandeel kosten van kinderen” bepaalt de rechtbank de kosten van de tot het gezin behorende minderjarige kinderen op € 900,- per maand.
Het bedrag terzake de kosten van de kinderen brengt de rechtbank in mindering op het netto-gezinsinkomen. Aldus resteert een bedrag van € 3000,- netto per maand.
De behoefte van de man wordt bepaald op 60% van dit bedrag, derhalve € 1.800,- per maand, nu een huishouden alleen duurder is dan een gezamenlijk gevoerde huishouding.
De rechtbank bepaalt de behoefte van de man aan een uitkering voor zijn levensonderhoud derhalve op € 1.800,- netto per maand.
De rechtbank gaat vervolgens over tot de beoordeling van de financiële draagkracht van de vrouw.
Op basis van de jaarstukken over 2005 van de onderneming van de vrouw, is er in 2005 in totaal een nettoresultaat vóór ondernemersloon behaald van € 34.112.
De vrouw heeft gesteld dat haar inkomsten in 2006 aanzienlijk lager zijn. De vrouw heeft gesteld dat zij het zowel mentaal als fysiek niet meer kan opbrengen om zo veel en zo lang als in het verleden te werken. Daarbij heeft de vrouw gesteld dat ze trots is op haar beroep maar dat het aan haar is, gezien de mentale en fysieke belasting, om de omvang van haar werkzaamheden te bepalen.
De vrouw heeft gesteld dat zij momenteel maximaal € 3.000,- bruto per maand aan inkomsten heeft. Over dit bedrag moet BTW worden afgedragen. Vervolgens moet de huur van het bedrijfspand van € 800,- per maand nog in mindering worden gebracht. Over het dan nog resterende bedrag moet nog inkomstenbelasting worden betaald. De vrouw heeft gesteld dat er gezien haar huidige inkomen geen draagkracht is.
De man heeft gesteld dat er bij de bepaling van de financiële draagkracht van de vrouw niet slechts moet worden gekeken naar haar huidige inkomsten. De verdiencapaciteit moet worden bepaald aan de hand van de verdiensten in het verleden. De man is van mening dat, voorzover de boekhouding hieromtrent geen uitsluitsel biedt, de verdiencapaciteit van de vrouw kan worden vastgesteld aan de hand van de agenda van de vrouw, waarover de man beschikt, waarin zijn opgenomen de namen van de klanten en de bedragen die de vrouw per keer heeft verdiend.
Tenslotte heeft de man gesteld dat de vrouw onwaarheden vertelt omtrent haar financiële situatie en haar huidige verdiensten om haar onderhoudsplicht jegens de man te kunnen ontlopen.
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de bijzondere aard van het beroep van de vrouw – deze zaak niet kan worden beoordeeld aan de hand van de reguliere methode voor wat betreft de verdiencapaciteit.
De stelling van de man dat de vrouw onwaarheden vertelt omtrent haar huidige verdiensten zal de rechtbank passeren nu deze onvoldoende is onderbouwd. De vraag die dan overblijft is de vraag of aan de hand van de inkomsten van de vrouw in het verleden de verdiencapaciteit moet worden vastgesteld.
Meer dan bij welk beroep dan ook is bij het werken in de prostitutie de lichamelijke integriteit in het geding. Het in de grondwet verankerde beginsel op onaantastbaarheid van het lichaam betekent dat het aan de vrouw is zelf te beschikken op welke wijze en in welke mate zij haar lichaam aanwent voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Het is aan de vrouw om zelf te bepalen in hoeverre inbreuken op haar lichamelijke en mentale integriteit toelaatbaar zijn. Dit zelfbeschikkingsrecht betekent enerzijds dat de vrouw vrij is te kiezen voor haar werk in de prostitutie. Anderzijds houdt dit recht in dat niemand anders dan de vrouw zelf bepaalt waar de grenzen van haar werk liggen.
Het vaststellen van de verdiencapaciteit van de vrouw wijkt met het oog op het beginsel van onaantastbaarheid van de lichamelijke integriteit op essentiële wijze af van andere zaken. Daar waar de vrouw stelt dat ze op dit moment niet in staat is om meer dan € 3.000,- bruto aan inkomsten als prostituee te verwerven zal de rechtbank dit inkomen, en niet het in het verleden verworven inkomen, als uitgangspunt nemen bij het bepalen van de draagkracht van de vrouw.
Een vaststelling van de verdiencapaciteit, uitgaande van het in het verleden verworven inkomen, zou in dit geval leiden tot een ongeoorloofde inbreuk op de lichamelijke integriteit van de vrouw.
De rechtbank gaat derhalve uit van een inkomen van € 3.000,- waarop de BTW, de huur van het pand en de inkomstenbelasting in mindering moeten worden gebracht.
Rekening houdend met alleen al de behoeftenorm voor een alleenstaande gebaseerd op de Wet werk en inkomen ad € 846,- per maand inclusief vakantienorm en woonkostencomponent is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen financiële draagkracht heeft om een uitkering voor levensonderhoud te betalen ten behoeve van de man.
De rechtbank zal het alimentatieverzoek van de man dan ook afwijzen.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
wijst het alimentatieverzoek van de man af;
compenseert de proceskosten tussen partijen zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. Wassenberg en ter openbare civiele terechtzitting van 13 december 2006 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
type : nr
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door de partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden ná de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon danwel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt.