ECLI:NL:RBROE:2006:AZ4988

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 767 WRO K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling voor bouwvergunning woonunit in Venray

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 15 december 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 maart 2006, waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 21 juni 2005 ongegrond had verklaard. Dit eerdere besluit betrof de verlening van een tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het bouwen van een woonunit aan de [adres] te [woonplaats]. Eiser stelde dat de realisatie van de woonunit zijn mogelijkheden om een betoncentrale of steenbrekerij te starten zou belemmeren, maar de rechtbank oordeelde dat eiser geen voldoende procesbelang had, aangezien hij niet beschikte over de benodigde vergunningen op grond van de Wet Milieubeheer.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit van 14 maart 2006 vernietigd moest worden. De rechtbank verklaarde het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 juni 2005 alsnog niet-ontvankelijk. De gemeente Venray werd verplicht om het door eiser gestorte griffierecht van € 141,00 volledig te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. V.P. van Deventer, in tegenwoordigheid van F.A. Timmers als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 december 2006. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 767 WRO K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venray, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 14 maart 2006,
kenmerk: ba050163.
Datum van behandeling ter zitting: 6 december 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder aan [vergunninghouder], hierna te noemen vergunninghouder, onder verlening van een tijdelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor een periode van 3 jaar vergunning verleend tot het bouwen van een woonunit aan de [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 26 juni 2005 een bezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens heeft eiser zich bij brief van gelijke datum tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb. Bij uitspraak van 15 juli 2005 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit van 14 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 juni 2005 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb is de vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze mogelijkheid heeft vergunninghouder geen gebruik gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan eiser toegezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 december 2006, waar eiser in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door J.L.G. Zanders.
II. OVERWEGINGEN
Door vergunninghouder is op 12 april 2005 een reguliere bouwvergunning gevraagd voor het oprichten van een tijdelijk bouwwerk (woonunit) aan de [adres] te [woonplaats].
Op 12 mei 2005 heeft verweerder zijn voornemen gepubliceerd om op grond van artikel 17 van de WRO vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het bestemmingsplan voor het tijdelijk plaatsen van een woonunit. Het bouwplan heeft met ingang van 13 mei 2005 tot en met 27 mei 2005 ter inzage gelegen.
Bij besluit van 21 juni 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 17 van de WRO voor een periode van 3 jaar, nadat dit besluit in werking treedt, vrijstelling verleend van het bestemmingsplan Smakterheide 2, bestemming “Verkeersdoeleinden”, en van het bestemmingsplan Smakterheide (restgebied) van de bestemming “Kleine Bedrijven” voor het plaatsen van een woonunit aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Venray, Sectie [...], nummer [...]. Tevens heeft verweerder voor een periode van 3 jaar, nadat dit besluit in werking treedt, aan vergunninghouder (tijdelijke) bouwvergunning als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet verleend.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, waarbij voor de motivering wordt verwezen naar het advies van 23 januari 2006 van de commissie bezwaarschriften van verweerders gemeente.
In het beroepschrift heeft eiser - kort samengevat - onder meer aangevoerd dat geen sprake is van (objectieve) tijdelijkheid, dat de geluidscontour rond “Smakterheide II” aan realisering van de woonunit in de weg staat en dat verweerder miskent dat eiser op grond van het geldend bestemmingsplan beton mag produceren op zijn perceel, waarbij een afstand tot woningen geldt van 100 meter.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Evenals in de zaak met procedurenummer AWB 06/768 ziet de rechtbank zich daarbij allereerst en ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiser een (voldoende) procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Ook in de onderhavige procedure heeft eiser in dit verband desgevraagd uitdrukkelijk gesteld dat zijn procesbelang enkel en alleen is gelegen in de omstandigheid dat de realisatie van het onderhavige bouwplan de planologisch bestaande mogelijkheid om een betoncentrale of steenbrekerij op te starten kan belemmeren. Gelet op de overwegingen in voormelde procedure ziet de rechtbank hierin geen voldoende procesbelang gelegen. Immers is voor het opstarten en in werking hebben van de betoncentrale of steenbrekerij een vergunning op grond van de Wet Milieubeheer vereist. Eiser beschikt thans niet over een dergelijke vergunning. Voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Wet Milieubeheer voor het in gebruik nemen van de betoncentrale of een steenbrekerij is de ter plaatse opgerichte woonunit geen bepalende factor, omdat er tenminste één woning aanmerkelijk dichterbij het bedrijf van eiser is gelegen.
Op grond van voorgaande overwegingen concludeert de rechtbank dan ook dat het bestreden besluit van 14 maart 2006 dient te worden vernietigd. Met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb om zelf in de zaak te voorzien, zal de rechter het bezwaar alsnog niet ontvankelijk verklaren.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 juni 2005 alsnog niet-ontvankelijk;
bepaalt dat de gemeente Venray aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 141,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2006
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 15 december 2006
RV
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.