RECHTBANK Roermond
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 06 / 997 GEMWT K1
Inzake : Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen, gevestigd te Weert, eiseres,
tegen : het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nederweert, te Nederweert, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 10 mei 2006,
kenmerk:OA 2005025
Datum van behandeling ter zitting: 7 september 2006.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van de Stichting Streekarcheologie Peel, Maas & Kempen (hierna; eiseres) tegen het besluit van verweerder van 22 december 2005 waarbij het verzoek tot handhavend optreden jegens de heer en mevrouw [vergunninghouders] (hierna; vergunninghouders) werd afgewezen, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn vergunninghouders in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan partijen gezonden.
Het beroep is – gelijktijdig met de zaak met nummer 06/ 806 – behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 september 2006, waar eiseres is verschenen bij C.J.H. Emans, J.J.M. Coenen, E.J.M. Nijssen en ir. W. Beelen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. A.P.J.M. Slegers en Janssen. Vergunninghouders zijn verschenen, bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen.
Bij schrijven van 3 november 2005 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden jegens vergunninghouders terzake de naleving van de op 20 juli 2004 onder voorwaarden aan deze verleende monumentenvergunning voor de restauratie van het rijksmonument aan de [adres] te [plaats], plaatselijk bekend als het pand “[naam]” en geregistreerd onder monumentennummer [...]. Eiseres geeft in dit schrijven aan dat is vastgesteld dat de gewelfkelders ernstig zijn beschadigd en de terrazzovloer en vitrine- en etalagekasten zijn verdwenen. Ook zou met opzet zijn gehandeld in strijd met de verbodsbepalingen in de Monumentenwet en de verleende monumentenvergunning. Het monument zou zijn beschadigd en vernield. Zonder dat daartoe vergunning is verleend, is er verbouwd, aangebouwd en is de kelder verdiept. Er is sprake van illegale bouw- en sloopwerkzaamheden. Eiseres wijst op het belang van het behoud van archeologische en bouwhistorische waarden, die volgens eiseres, opgeofferd dreigen te worden aan het belang van geldelijk gewin op korte termijn van slechts één persoon. Eiseres vraagt de illegale sloop- en bouwwerkzaamheden onmiddellijk stil te leggen, de voltooide werkzaamheden niet te legaliseren en vergunninghouders aan te schrijven de voorwaarden verbonden aan de monumentenvergunning na te leven. De oude bouwmaterialen die zijn verdwenen moeten worden opgespoord en deskundig wordt teruggeplaatst en gerestaureerd; gezien de ernst van de gedraging en met verwijzing naar artikel 17 van de Monumentenverordening, verzoekt eiseres verweerder bestuursrechtelijk als ook strafrechtelijk (in de vorm van het doen van aangifte) op te treden jegens vergunninghouders.
Bij schrijven van 24 november 2005 (verzonden 25 november 2005) heeft verweerder aan eiseres haar voornemen kenbaar gemaakt afwijzend te zullen beslissen op het handhavingverzoek en eiseres ingevolge artikel 4:7 van de Awb in de gelegenheid gesteld haar zienswijze hierover kenbaar te maken. Verweerder heeft in dit verband overwogen dat, gezien de stand van zaken van de procedures met betrekking tot de vereiste sloop- en bouwvergunning alsmede de wijziging van de monumentenvergunning voor het pand “[naam]”, er concreet zicht is op legalisering. Verweerder stelt dat uit overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna; RDMZ) tijdens een pandbezichtiging blijkt, dat deze dienst positief staat tegenover het resultaat. Verder stelt verweerder dat hem niet gebleken is dat de gewelfkelders en terrazzovloer ernstig zijn beschadigd. De vitrinekasten en etalagekasten uit de winkel zouden samen met andere historisch waardevolle stukken elders buiten het pand in depot zijn gezet om later terug te keren in het pand.
Naar aanleiding van dit schrijven van verweerder heeft eiseres bij schrijven van 5 december 2005 haar zienswijze kenbaar gemaakt. Eiseres voert aan dat het belang van het behoud van het rijksmonument voorop dient te staan en niet de belangen van de ondernemer. Het doel van de Monumentenwet is dat een monument de huidige generatie overleeft en voor toekomstige generaties behouden blijft. Eiseres wijst er op dat verweerders voornemen een gevaarlijk precedent schept. Eiseres wijst er op dat door verweerder niet onderzocht is hoe het staat met de aspecten op basis waarvan het monument “[naam]” op de monumentenlijst is geplaatst. Eiseres stelt te beschikken over foto’s van het interieur waaruit blijkt dat het monument op vele plaatsen wel degelijk vernield en beschadigd is. Eiseres wijst er op dat verweerder, alvorens een gemotiveerd besluit te kunnen nemen op haar handhavingverzoek, dient te onderzoeken hoe het met het rijksmonument is gesteld en op welke punten restauratie (in de betekenis van Van Dale) van het monument mogelijk is. Eiseres wijst er op dat de bescherming van het rijksmonument aan verweerder is toevertrouwd en dat het van onbehoorlijk bestuur getuigt als verweerder, alsof de monumentenvergunning niet bestaat, achter gesloten deuren met een ondernemer afspraken maakt in strijd met deze vergunning. Bij openheid van zaken had eiseres gelegenheid gehad haar mening te geven over de bouw- en sloopwerkzaamheden en had het geadviseerd archeologisch onderzoek ingepast kunnen worden, waaruit waardevolle informatie over de geschiedenis van Nederweert naar voren had kunnen komen.
Bij besluit van 21 december 2005 heeft verweerder, met voorbijgaan aan hetgeen door eiseres in haar zienswijze naar voren is gebracht, het handhavingverzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres geeft uitdrukkelijk aan waarom zij in deze zaak als belanghebbende dient te worden aangemerkt . Eiseres betwist dat er concreet zicht op legalisering zou zijn. Zij wijst er op dat voor de vrijstellingsprocedure op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en in het kader van de monumentenvergunning een zienswijze-procedure gevolgd dient te worden. Verweerder gaat er blijkbaar op voorhand van uit dat ongeacht wat in deze procedures wordt ingebracht, de vergunningen kunnen worden verleend om een en ander te legaliseren. De gemeentelijke Monumentencommissie (hierna; de commissie) weigert mee te werken aan legalisering van de werkzaamheden. Het advies van de RDMZ van 20 december 2005 wijkt af van het eerdere advies van deze dienst van 5 juli 2005 en 1 maart 2005. Het advies van 20 december 2005 is onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Eiseres wijst verder nog op het standpunt in de brief van architect-historicus van Beelen van 19 december 2005, gewezen lid van verweerders commissie, die stelt dat er van restauratie geen sprake is en die heeft gewezen op het verpulveren van de bakstenen van de gewelven van de kelders, nu die aan de buitenzijde in beton zijn gestort en de wanden grotendeels met cement gebonden pleisterwerk zijn behandeld. Dat er deskundig zou zijn gerestaureerd in het pand, blijkt nergens uit. De RDMZ is tijdens de werkzaamheden op geen enkel moment aanwezig geweest en kan geen enkele uitspraak doen over monumentale waarden die niet meer hersteld konden worden. Nergens blijkt waarop zij dit standpunt baseert. Er is geen deskundige bij de bouw- en sloopwerkzaamheden betrokken, er staat niets op papier. Eiseres stelt de vraag wat er gebeurd is met de pomp en gootsteen (woning), de schappen, toonbank en vitrines (winkel), de tapkast en wandbeschildering (gelagkamer). De materialen die schadelijk zijn voor het monument, moeten weer worden verwijderd. De belangen van het monument, zo stelt eiseres, zijn helemaal uit het oog verloren. Wat betreft de verleende subsidie stelt eiseres zich op het standpunt dat er geen sprake is van restauratie maar van ongerechtvaardigde staatssteun. Bij het bouwen is zelfs gebruik gemaakt van allerlei resten bouwmaterialen van vele bouwwerken.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de gemeentelijke commissie bezwaar- en beroepschriften (hierna; de bezwaarcommissie) advies uitgebracht aan verweerder. De bezwaarcommissie adviseert de illegale werkzaamheden aan het pand “[naam]” met onmiddellijke ingang stop te zetten. Pas als de vereiste vergunningen zijn verleend mag verder worden gegaan met bouwen c.q. restaureren conform deze vergunningen. Voorts adviseert zij, nadat de vereiste vergunningen zijn verleend, handhavend op te treden voor zover niet is of zal worden voldaan aan de vergunningvoorwaarden of vigerende relevante wetgeving. Verweerder zal op basis van een deskundigen rapport dienen vast te stellen wat in strijd met de nog te verlenen vergunningen of bestaande geldende wetgeving is gebeurd en nog hersteld kan worden. Dit dient zonodig middels bestuursdwang te worden afgedwongen. Mocht blijken dat inderdaad gehandeld is in strijd met de nog te verlenen vergunningen of in strijd met de vigerende wetgeving kan overwogen worden de door de raad verstrekte subsidie in te trekken.
Bij besluit van 2 mei 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Wederom stelt verweerder dat er zicht op legalisering is. Verweerder stelt dat de monumentenvergunning is verleend en dat de voorbereidingsprocedure voor de vereiste bouwvergunning en vrijstelling is afgesloten. Verweerder overweegt voorts dat handhaving niet acceptabel is nu het monument naar volle tevredenheid van de [plaats] gemeenschap is gerestaureerd en gezien het oordeel van de RDMZ en het financieel belang van de eigenaren en ondernemer. Eiseres heeft, zo stelt verweerder een afwijkend oogmerk en eigen subjectieve visie ten aanzien van de restauratie van het monument. Het advies van de bezwaarcommissie zal om vorengenoemde redenen niet worden gevolgd, aldus verweerder.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend bij deze rechtbank.
In beroep worden dezelfde gronden aangevoerd als eerder in bezwaar. Eiseres stelt zich ook thans nog op het standpunt dat er van concreet zicht op legalisering geen sprake is, nu zij tegen de monumentenvergunning van 14 maart 2006 beroep heeft ingesteld. Ook voert eiseres aan dat verweerder geen inhoudelijk antwoord geeft op haar vragen.
Door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang kan slechts bestaan ten aanzien van handelingen welke in strijd zijn met een wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur alsdan bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Gezien artikel 5:21 van de Awb houdt die bevoegdheid in dat het gemeentebestuur door feitelijk handelen op kan treden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat het orgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen, indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen niet verzet.
In een geval waarin is gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift en deze handeling niet kan worden gelegaliseerd is verweerder niet slechts bevoegd daartegen op te treden, maar ook in beginsel daartoe gehouden aangezien de belangen die worden gediend met de handhaving van wettelijke voorschriften en het voorkomen van precedentwerking dit vorderen. Daarbij zal verweerder in voldoende mate na moeten gaan, of de door vergunninghouders voorgestane wijzigingen, voor zover dat bijvoorbeeld blijkt uit een aanvraag om een (wijzingen van de eerder verleende) vergunning, vergunbaar zijn.
Artikel 11, eerste lid van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Niet betwist en door verweerder op zitting desgevraagd bevestigd is dat er door vergunninghouders in strijd is gehandeld met de monumentenvergunning van 20 juli 2004 en dat deze daarenboven zonder bouwvergunning hebben ver- en gebouwd en zonder sloopvergunning hebben gesloopt, zodat verweerder in beginsel gehouden was tot handhavend optreden.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is verder vast komen te staan dat verweerder niet is nagegaan, althans niet verifieerbaar in controlerapporten heeft vastgelegd wat exact in strijd met de hiervoor bedoelde monumentenvergunning is geschied. Ook ter zitting kon verweerder dit desgevraagd niet nader concreet aangeven. De aanvraag voor de nieuwe monumentenvergunning verschaft hierover, zo is de rechtbank gebleken, evenmin opheldering. Verweerder is in het bestreden besluit ook niet expliciet ingegaan op de overtredingen die volgens eiseres hebben plaatsgevonden. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder, in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb, bij de voorbereiding van het bestreden besluit (alsook het primaire besluit) verzuimd heeft de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Dat betekent ook dat daarmee niet is komen vast te staan dat verweerders standpunt, dat van handhavend optreden kan worden afgezien omdat de overtredingen vergunbaar zijn, gestoeld is op de juiste relevante feiten en af te wegen belangen, zodat het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op dit punt evenmin houdbaar is. De rechtbank overweegt in dit verband voorts nog dat het ook niet op voorhand overtuigt, dat alles wat in strijd met de monumentenvergunning van 20 juli 2004 is geschied, de belangen van het monument niet zou schaden en onvermijdelijk was en aldus alsnog vergunbaar is. Dit klemt te meer nu ook niet is gebleken dat de RDMZ in haar advies van 20 december 2005 ten aanzien van de monumentenvergunning van 14 maart 2006 uit is (kunnen) (ge)gaan van de juiste relevante feiten en af te wegen belangen. Het feit dat er in het advies van de RDMZ wordt uitgegaan van een wijziging die in hoofdzaak bestaat uit het realiseren van een wintertuin, geeft in dit verband te denken. Ook het eerdere advies van de RDMZ ten aanzien van de monumentenvergunning van 20 juli 2004, waarbij de RDMZ adviseert stringente voorwaarden in het belang van het monument op te leggen, lijkt zich niet te verdragen met het thans achteraf instemmen met het handelen in strijd met diezelfde vergunning, waarin zelfs minder vergaande voorwaarden door verweerder zijn opgenomen dan de RDMZ voorstond. Verder geven ook de stukken in het dossier de rechtbank aanleiding te denken dat de RDMZ ten aanzien van de afwijkingen van de vergunning van 20 juli 2004 en de vergunbaarheid daarvan, door verweerder niet juist of volledig is geïnformeerd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de stukken A2-49 van het gelijktijdig behandelde dossier 06/ 806 en op zitting aan de orde gesteld, waaruit blijkt dat de RDMZ zich onder meer niet kan vinden in het door vergunninghouders aanbrengen van een deur in de rechterzijgevel en afbreken van de garage-schuur, zaken, die thans, volgens verweerder, vergunbaar zouden zijn. Tenslotte is de rechtbank uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken of en wanneer de RDMZ of een andere deskundige ter plaatse is geweest naar aanleiding van het handhavingverzoek van eiseres en voor zover dit wel het geval is wat daarvan de bevindingen waren.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen vermag de rechtbank niet in te zien waarom verweerder het advies van de bezwaarcommissie niet heeft gevolgd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen over het niet volgen van dit advies een volstrekt ontoereikende motivering is. Te meer nog, gezien verweerders eigen handhavingsbeleid zoals neergelegd in de “Integrale handhavingsnota 2004”.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb, niet in stand blijven. Het beroep is gegrond.
Mitsdien wordt beslist als onder III.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerders gemeente aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 281,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. A.W.P. Letschert, V.P. van Deventer en C.M.W. Nobis (voorzitter), in tegenwoordigheid van M.B.G. Cox-Vorage als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 29 november 2006.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 1 december 2006
RV
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegdbestuursrecht;