ECLI:NL:RBROE:2006:AY9356

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06 / 146 AW K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eervol ontslag door ambtenaar na beëindiging tijdelijk contract

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 27 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond. Eiser had een tijdelijke aanstelling die tweemaal was verlengd, maar deze zou eindigen op 15 augustus 2004. Voor die datum heeft verweerder eiser laten weten dat het dienstverband niet zou worden verlengd. Eiser heeft vervolgens op 16 augustus 2004 een minnelijke regeling geaccepteerd, waarbij hij verzocht werd om eervol ontslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 15 augustus 2004 van rechtswege geen ambtenaar meer was, omdat hij niet tijdig om ontslag had verzocht. Hierdoor kon de aanvraag om eervol ontslag niet worden aangemerkt als geldig, aangezien eiser op dat moment geen ambtelijke status meer had.

De rechtbank oordeelde dat de brief van verweerder van 8 september 2004, waarin het ontslag werd bevestigd, niet als een besluit kon worden aangemerkt, omdat eiser al geen ambtenaar meer was. Evenzo kon de brief van 21 december 2004, waarin verweerder het 'vervallen achten' van het ontslag aankondigde, niet als een besluit worden beschouwd, omdat deze niet gericht was op publiekrechtelijk rechtsgevolg. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om te oordelen over de vraag of er een civielrechtelijke arbeidsrelatie was ontstaan tussen eiser en verweerder.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser tegen de brieven van 21 december 2004 ontvankelijk had geacht. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiser en bepaalde dat het griffierecht aan eiser moest worden vergoed. Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de rechtspositie van ambtenaren en de gevolgen van het niet tijdig aanvragen van ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 06 / 146 AW K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser
tegen : Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, gevestigd te Roermond, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 13 december 2005,
kenmerk: 2005/14089.
Datum van behandeling ter zitting: 18 augustus 2006.
I. PROCESVERLOOP
1.1
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen twee beslissingen van verweerder d.d. 21 december 2004 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser, mr. P.H.E. Bloemer, gezonden.
1.3
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 18 augustus 2006, waar eiser is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door drs. J.W.M. Koppers, bijgestaan door mr. V.L.S. van Cruijningen.
II. OVERWEGINGEN
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende (niet, althans onvoldoende bestreden) feiten.
2.2
Eiser heeft bij verweerder gewerkt op basis van een tijdelijke aanstelling als ambtenaar. Deze aanstelling is tweemaal verlengd, welke laatste verlenging zou lopen “tot 15 augustus 2004”. Verweerder heeft eiser vóór die datum laten weten het dienstverband als ambtenaar niet te zullen verlengen. Hierop heeft tussen verweerder en eiser overleg plaatsgevonden. Dat heeft ertoe geleid dat eiser, door zich akkoord te verklaren met een minnelijke regeling, geacht werd verzocht te hebben om eervol ontslag met ingang van 16 augustus 2004. Eiser heeft zich op 16 augustus 2004 akkoord verklaard. Verweerder heeft op 8 september 2004 deze minnelijke regeling schriftelijk bevestigd.
2.3
Wat er zij van de intenties van partijen, vast staat dat eisers (derde) aanstelling liep tot 15 augustus 2004. Vast staat eveneens dat eiser eerst op 16 augustus 2004 de minnelijke regeling voor akkoord heeft ondertekend. Verweerders intentie om de aanstelling van eiser als ambtenaar niet te zullen verlengen, was de grondslag voor het overleg over een minnelijke regeling. Daarmee staat vast dat verweerder niet de intentie heeft gehad die aanstelling te verlengen en dat eiser daarvan op de hoogte was. Nu eiser niet vóór 15 augustus 2004 verzocht heeft om ontslag, betekent dit dat op die datum van rechtswege aan zijn (derde) aanstelling als ambtenaar van rechtswege een einde is gekomen. De aanvraag om eervol ontslag, die hij geacht werd te hebben gedaan bij akkoord verklaring, is dientengevolge gedaan door een persoon, die niet meer de status van ambtenaar had. Zo verweerder met zijn brief van 8 september 2004 al beoogd zou hebben een ontslagbesluit te nemen, kan dit niet als zodanig worden aangemerkt. Nu de betrokkene immers van rechtswege geen ambtelijke aanstelling meer had, kan de brief niet zijn gericht op een publiekrechtelijk rechtsgevolg. Dat was immers al van rechtswege ingetreden.
2.4
Evenmin kan de brief van 8 september 2004 worden aangemerkt als een besluit met betrekking tot de minnelijke regeling. Deze was immers tot stand gekomen op 16 augustus 2004 door wederzijdse ondertekening en moet daarom worden aangemerkt als een overeenkomst naar burgerlijk recht.
2.5
Aangezien eiser van rechtswege geen ambtenaar was sinds 15 augustus 2004 kan de brief van verweerder van 21 december 2004, kenmerk 2004/16985, inhoudende het ‘vervallen achten’ van eisers met ingang van 16 augustus 2004 eervol verleende ontslag en beroep op einde van de aanstelling van rechtswege, niet worden aangemerkt als een besluit. Het stuk is immers niet gericht op enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Ten eerste niet, omdat eiser reeds geen ambtenaar meer was. Ten tweede niet, omdat een beroep op een rechtsgevolg van rechtswege niet bepalend is voor het intreden van dat gevolg, dat immers al van rechtswege bestaat.
2.6
Verweerder heeft eisers bezwaar tegen deze brief van 21 december 2004, kenmerk 2004/16985, in het thans bestreden besluit ontvankelijk geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit ten onrechte gedaan. Het bezwaar was immers niet gericht tegen een besluit in de zin van de Awb.
2.7
De stelling, die eiser subsidiair heeft opgeworpen, dat tussen verweerder en eiser een arbeidsovereenkomst is ontstaan naar burgerlijk recht, valt buiten de beoordelingsbevoegdheid van de bestuursrechter. Voor dat onderdeel zal de bestuursrechter zich onbevoegd verklaren.
2.8
Eveneens op 21 december 2004 heeft verweerder aan eiser schriftelijk, kenmerk 2004/17070, een bedrag van € 10.000,- toegekend wegens het vervallen van de minnelijke regeling. Nu hiervoor is vastgesteld dat deze regeling wordt beheerst door het burgerlijk recht, geldt dat ook voor eventuele daaruit voortvloeiende schaderegelingen. Voornoemd stuk is daarom evenmin gericht op publiekrechtelijk rechtsgevolg. Ook dit stuk kan daarom niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.
2.9
Uit hetgeen hiervoor is gesteld volgt dat verweerder ten onrechte het bezwaar van eiser tegen deze vergoeding ontvankelijk heeft geacht.
2.1
Nu verweerder eisers bezwaar tegen beide brieven van 21 december 2004 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, is het beroep gegrond en zal het thans bestreden besluit worden vernietigd. Aangezien een daarvoor in de plaats te nemen besluit niet anders kan luiden dan niet-ontvankelijk verklaring, zal de rechtbank, op de voet van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid Awb, zelf daarin voorzien.
2.11
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2,00 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1,00.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart zich, als bestuursrechter, onbevoegd kennis te nemen van de vraag of al dan niet een civielrechtelijke arbeidsrelatie tussen verweerder en eiser is ontstaan;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
verklaart eisers bezwaar tegen de schriftelijke kennisgeving van 21 december 2004, kenmerk 2004/16985, niet-ontvankelijk;
verklaart eisers bezwaar tegen de schriftelijke kennisgeving van 21 december 2004, kenmerk 2004/17070, niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Roermond aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;
bepaalt dat de gemeente Roermond aan eiser het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 138,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2006
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 27 september 2006
KS
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.