ECLI:NL:RBROE:2006:AY9325

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
3 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/620218-05
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 3 oktober 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat resulteerde in een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel voor twee inzittenden van zijn voertuig. De verdachte had op 5 november 2005, onder invloed van cannabis, een inhaalmanoeuvre uitgevoerd op een onverlichte B-weg, waar hij met een snelheid van ongeveer 160 km/uur reed, terwijl de maximumsnelheid 80 km/uur was. Tijdens deze manoeuvre verloor hij de controle over zijn voertuig en botste tegen een andere auto, bestuurd door een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat het rijgedrag van de verdachte wel als roekeloos kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verwees naar het Porsche-arrest van de Hoge Raad, dat strenge eisen stelt aan het bewijs van voorwaardelijk opzet in verkeerszaken. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 5 jaar. De rechtbank benadrukte het belang van een duidelijke boodschap aan andere verkeersdeelnemers over de gevolgen van roekeloos rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/620218-05
Uitspraak d.d. : 3 oktober 2006
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [straatnaam]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2006.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 05 november 2005 te Neer, in elk geval in de gemeente Roggel en Neer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (welke [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] waren/ was gezeten in de hierna te noemen personenauto, merk Toyota) van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (merk Toyota) rijdende over de Heldenseweg (komende uit de richting van de Boerderijweg en gaande in de richting van de bebouwde kom van Neer), welke Heldenseweg ter plaatse bestond uit één rijbaan, welke rijbaan bestond uit twee weghelften,
- terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van van hennep, althans een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet- (over de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft [welke was bestemd voor het hem, verdachte, en/of zijn mededader tegemoetrijdend verkeer] is gaan rijden) (teneinde een over de [gezien zijn, verdachtes, rijrichting] rechter weghelft rijdende personenauto links in te halen) en vervolgens over die linker weghelft naast of (zeer) dicht in de nabijheid van die/een personenauto is gaan en/of is blijven rijden,
waarbij/waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en/of de snelheid van het door zijn, verdachtes, mededader bestuurde voertuig is opgevoerd tot een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, althans een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur,
waarna/waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader (met voornoemde snelheid, althans met een voor de wegsituatie [veel] te hoge snelheid) een in die weg gelegen (flauwe) bocht dusdanig zijn/is in-, door- en/of uitgereden, althans dusdanig hebben/heeft genomen, dat (vervolgens) (bij voornoemde snelheid, althans met die/een voor de wegsituatie [veel] te hoge snelheid) een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en het door zijn, verdachtes, mededader bestuurde voertuig (personenauto, merk Fiat), waardoor - hij, verdachte, de macht over hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of - zijn, verdachtes, mededader de macht over het door hem (zijn, verdachtes,
mededader) bestuurde voertuig heeft verloren en/of - het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen een zich langs de
Heldenseweg bevindende boom tot stilstand is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Art. 287 juncto art. 45 juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 05 november 2005 te Neer, in elk geval in de gemeente Roggel en Neer, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Toyota), daarmede rijdende over de weg, de
Heldenseweg (komende uit de richting van de Boerderijweg en gaande in de richting van de bebouwde kom van Neer), welke Heldenseweg ter plaatse bestond uit één rijbaan, welke rijbaan bestond uit twee weghelften, zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, te weten:
- terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van van hennep, althans een middel van lijst II behorende bij de Opiumwet, (over de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft [welke was bestemd voor het hem, verdachte, en/of zijn mededader tegemoetrijdend verkeer] is gaan rijden) (teneinde een over de [gezien zijn, verdachtes, rijrichting] rechter weghelft rijdende personenauto links in te halen) en vervolgens over die linker weghelft naast of (zeer) dicht in de nabijheid van die/een personenauto te gaan en/of te blijven rijden,
waarbij/waarna hij, verdachte, en/of zijn mededader de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en/of de snelheid van het door zijn, verdachtes, mededader bestuurde voertuig heeft opgevoerd tot een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur, althans een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 kilometer per uur,
waarna/waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader (met voornoemde snelheid, althans met een voor de wegsituatie [veel] te hoge snelheid) een in die weg gelegen (flauwe) bocht dusdanig zijn/is in-, door- en/of uitgereden, althans dusdanig hebben/heeft genomen, dat (vervolgens) (bij voornoemde snelheid, althans met die/een voor de wegsituatie [veel] te hoge snelheid) een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en het door zijn, verdachtes, mededader bestuurde voertuig (personenauto, merk Fiat), waardoor
- hij, verdachte, de macht over hem bestuurde voertuig heeft verloren en/of
- zijn, verdachtes, mededader de macht over het door hem (zijn, verdachtes, mededader) bestuurde voertuig heeft verloren en/of
- het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen een zich langs de Heldenseweg bevindende boom tot stilstand is gekomen, door welk verkeersongeval:
- [slachtoffer 1] (zijnde een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig) zwaar lichamelijk letsel ([levensbedreigend] stomp letsel van borstkas en buik), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- [slachtoffer 2] (zijnde een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig) zwaar lichamelijk letsel (gecompliceerde breuken van/in de linker schouder, gecompliceerde breuken van/in de rechter heup en/of gecompliceerde beuken van/in het rechter bovenbeen), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek hij te verkeren onder een zodanige invloed van Cannabinoïden waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot het behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
(Art. 6 van de Wegenverkeerswet juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is op in de pleitnota aangevoerde gronden betoogd dat er geen bewijs is voor de aan hem verweten poging doodslag en evenmin voor het aan hem verweten misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat kan worden bewezen dat verdachte zich, in vereniging met de medeverdachte, heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op de mede-inzittenden van zijn voertuig.
De rechtbank is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting tot het volgende oordeel gekomen.
Verdachte zal wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken van de aan hem verweten poging tot doodslag op de mede-inzittenden van zijn voertuig, de dames [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
De Hoge Raad heeft onder meer in het zogenaamde Porsche-arrest (van 15 oktober 1996, NJ 1997,199) aangegeven aan welke bewijs- en motiveringseisen voldaan moet worden om een bestuurder van een voertuig te kunnen veroordelen voor poging tot doodslag indien hij in het verkeer betrokken raakt bij een verkeersongeval. Verdachte heeft als bestuurder in alle toonaarden ontkend dat hij zijn rijgedrag willens en wetens op de dood van de latere slachtoffers heeft gericht.
Onderzocht moet worden of "moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat de andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij - in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen (kunnen) laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe (heeft) genomen". Men spreekt dan van voorwaardelijk opzet.
Daarbij is niet bepalend de ravage die de hulpverleners, waaronder de politie, kort na de crash van de beide auto's hebben aangetroffen.
Iedere deelnemer aan het verkeer kan betrokken raken bij een verkeersongeval waarvan het gevolg kan zijn dat hijzelf of een of meer anderen overlijden of zwaar lichamelijk letsel oplopen. Die verkeersdeelnemer aan wie het ongeval (mede) kan worden verweten, kan worden vervolgd en veroordeeld voor het schuldmisdrijf van handelen in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De mate van schuld die uit de toedracht van het ongeval - zijn handelen en nalaten - kan worden afgeleid, kan variëren van aanmerkelijke schuld tot roekeloosheid.
In het voornoemde Porsche -arrest heeft de Hoge Raad nog eens scherp de lijn getrokken voordat het rijgedrag waarbij anderen overlijden of hadden kunnen overlijden, juridisch kan worden gekwalificeerd als doodslag of poging tot doodslag. Bij de beoordeling van een dergelijke zaak speelt natuurlijk ook mee dat verdachte, als bestuurder van zijn voertuig (mede) door zijn rijgedrag ook zelf had kunnen overlijden, zoals ook in deze zaak aan de orde is, en het - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - niet waarschijnlijk is dat verdachte met zijn rijgedrag een aanrijding met de andere auto en als gevolg daarvan zelf het leven te zullen kunnen verliezen, eveneens op de koop heeft toegenomen. In deze zaak zou de rechtbank op grondslag van de telastelegging allereerst hebben te onderzoeken of verdachte met voorwaardelijk opzet op de dood van de beide dames-mede-inzittenden heeft gehandeld.
Zoals de rechtbank met het voorgaande heeft proberen duidelijk te maken, is het bewijs voor voorwaardelijk opzet ter afscheiding van roekeloos handelen, gekoppeld aan zware vereisten.
Tegen die achtergrond heeft de officier van justitie niet kunnen volstaan met haar betoog dat er in de kern op neerkomt: verdachte heeft een ander voertuig ingehaald, daarbij heeft hij met uiteindelijk een zeer hoge snelheid (tot wel 160 km/uur) gereden, is hij naast het andere motorvoertuig (bestuurd door de medeverdachte) blijven rijden, op een onverlichte B-weg terwijl het was gaan schemeren, en daarbij heeft hij samen met de medeverdachte het risico genomen dat het ongeval zou ontstaan, zoals is geschied. Met dit standpunt heeft de officier van justitie geen recht gedaan aan de zware vereisten die het recht stelt aan een veroordeling voor poging tot doodslag in een verkeerszaak. Daarbij laat de rechtbank nog onbesproken dat het bepaald niet voor de hand ligt, dat verdachte heeft gehandeld in (juridische) vereniging met de medeverdachte, de bestuurder van het andere motorvoertuig. Ook daaraan heeft de officier van justitie - in het licht van de eisen die de rechtspraak heeft geformuleerd - onvoldoende aandacht besteed. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft uiteengezet en tegen de achtergrond van de door de officier van justitie gegeven motivering komt de rechtbank - nu ook het onderzoek ter terechtzitting niet tot een andere conclusie leidt - tot een vrijspraak voor het primaire verwijt dat de verdachte wordt gemaakt.
Alvorens te oordelen of en in welke mate het ongeval verdachte kan worden verweten en of hem ook het door de dames [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgelopen zwaar lichamelijk letsel kan worden verweten, zal de rechtbank eerst uiteenzetten wat er volgens haar feitelijk is gebeurd.
Voor het bewijs baseert de rechtbank zich allereerst op de door [slachtoffer 2] op 29 november 2005 afgelegde verklaring. Meer in het bijzonder gaat het om de handgeschreven versie zoals die in het dossier is aangetroffen, immers dat is de verklaring die ook door [slachtoffer 2] is ondertekend. In de inleiding van haar verklaring maakt zij duidelijk waarom zij met een tweede verklaring komt en waarom deze overeenkomt met de ware toedracht van het ongeval. Vergelijking van deze met haar eerste verklaring maakt zonneklaar dat zij verdachte niet meer in "bescherming" neemt en haar voor de hand liggende sympathie voor verdachte inwisselt voor een complete, waarheidsgetrouwe verklaring.
Ten tweede baseert de rechtbank zich op de tweede verklaring van [slachtoffer 1] eveneens in de handgeschreven versie. Ten derde baseert de rechtbank zich op de tweede verklaring van verdachte. Tot slot op een aantal gegevens die uit het technisch onderzoek naar voren zijn gekomen, te weten de berekende snelheid van de auto van verdachte (ca. 150 km/uur) en het aangetroffen spoor in de linkerberm. Hoewel niet uitputtend vormen deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd voor de rechtbank het bewijs voor de toedracht van het ongeluk.
Samengevat komen de feiten op het volgende neer: verdachte en de medeverdachte reden ieder in hun eigen auto over de Heldenseweg in de richting van Neer. Verdachte gaat inhalen terwijl de medeverdachte op dat moment circa 100km/uur rijdt. Verdachte voert zijn snelheid verder op maar bemerkt dat hij niet voorbij de medeverdachte komt omdat deze de snelheid van zijn auto heeft verhoogd. Aldus rijden gedurende enkele seconden beide verdachten naast, althans dichtbij elkaar, de één rechts, de ander links, terwijl de snelheid inmiddels tot circa 160 km/uur is opgelopen. Gekomen in een flauwe bocht naar rechts geraakt de auto van verdachte kort aan de linkerzijde van de weg. Getuige [slachtoffer 1] hoorde namelijk plotseling zand en kiezels in de wielkasten spatten en bemerkte dat verdachte daarna een stuurcorrectie uitvoert, weer terug op de rijbaan komt, waarna zij direct een klap voelde en hoorde. Steun voor deze feiten is te vinden in het technisch rapport dat een aangetroffen spoor in de (naar kennelijk wordt bedoeld: linker)berm beschrijft, mogelijk toe te schrijven aan de auto van verdachte, een spoor dat zich ver voor de eerste boom, die werd geraakt, bevindt. Na de aanrijding tussen beide auto's zijn de bestuurders de macht over het stuur verloren en zijn als gevolg daarvan de auto's van de weg geraakt. Ten gevolge daarvan hebben de beide inzittenden van de auto van verdachte zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Verdachte had enkele uren voor de bloedafname cannabis gebruikt in een zodanige mate dat het een negatief effect heeft gehad op zijn rijvaardigheid zoals uit het rapport van het NFI blijkt. Vergeleken met een alcoholpromillage zat hij boven de 1,1 promille.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, is de rechtbank van oordeel dat er ten tijde van het vragen aan verdachte om medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek voldoende verdenking was als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet. Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat er inmiddels door de politie in het wrak van zijn auto hennepprodukten waren gevonden en dat bij de politie ambtshalve bekend was dat verdachte een gebruiker van soft drugs was. Die feiten en omstandigheden zijn voldoende om een redelijke verdenking in vorenbedoelde zin te rechtvaardigen. Daarbij moet worden bedacht dat aan die verdenking geen zwaardere eisen moeten worden gesteld, omdat anders dan bij alcoholgebruik, aan de gebruiker van jointjes voor de politie niet eenvoudig lichamelijk waarneembaar is dat hij onder invloed van deze drugs is.
In het licht van hetgeen is overwogen, kwalificeert de rechtbank het rijgedrag van verdachte als roekeloos. Immers hij neemt deel aan het verkeer als bestuurder van een auto na recent gebruik van cannabis. Hij gaat op een onverlichte B-weg, waar een maximumsnelheid van 80 km/uur geldt, een andere auto die reeds ruim boven die maximumsnelheid rijdt, inhalen. Hij blijft op de linkerweghelft rijden en inhalen met een steeds hoger wordende snelheid tot circa 160 km/uur, waarbij hij merkt en weet dat hij niet voorbij de andere auto komt. Hoewel hij de keuze had om zijn inhaalmanoeuvre af te breken, waarmee hij zijn verantwoordelijkheid had genomen met name ook voor de inzittenden van zijn auto, blijft hij het gaspedaal volledig ingedrukt houden, wetende dat hij aldus rijdend in zijn vierde versnelling tot maximaal 180 km/uur kan rijden. Vervolgens maakt hij een foute beweging met zijn stuur, geraakt even links in de berm met de linkerzijde van zijn auto, stuurt terug de rijbaan op en rijdt dan tegen de daar rijdende auto van de medeverdachte aan.
Voor medeplegen van het telastegelegde, dus samen met de medeverdachte plegen van het misdrijf, is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs aanwezig. Ieder heeft in een korte tijdspanne zijn eigen keuzes ter plekke gemaakt zonder dat daarvan gezegd kan worden dat hij in de gemaakte keuzes een samenwerking met de ander ten toon heeft gespreid.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 05 november 2005 te Neer als verkeersdeelnemer, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Toyota), daarmede rijdende over de weg, de Heldenseweg (komende uit de richting van de Boerderijweg en gaande in de
richting van de bebouwde kom van Neer), welke Heldenseweg ter plaatse bestond uit één rijbaan, welke rijbaan bestond uit twee weghelften, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te rijden, te weten:
- terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van van hennep, over de gezien zijn, verdachtes, rijrichting linker weghelft [welke was bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetrijdend verkeer] is gaan rijden (teneinde een over de [gezien zijn, verdachtes, rijrichting] rechter weghelft rijdende personenauto links in te halen) en vervolgens over die linker weghelft naast of (zeer) dicht in de nabijheid van die personenauto te gaan en te blijven rijden,
waarbij hij, verdachte, de snelheid van het door hem bestuurde voertuig heeft opgevoerd tot een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur,
waarna hij, verdachte (met voornoemde snelheid) een in die weg gelegen (flauwe) bocht dusdanig is ingereden,dat (vervolgens) (bij voornoemde snelheid) een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig
en het door de andere bestuurder bestuurde voertuig (personenauto, merk Fiat), waardoor
- hij, verdachte, de macht over het door hem bestuurde voertuig heeft verloren en
- het door hem, verdachte, bestuurde voertuig tegen een zich langs de Heldenseweg bevindende boom tot stilstand is gekomen, door welk verkeersongeval
- [slachtoffer 1] (zijnde een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig) zwaar lichamelijk letsel ([levensbedreigend] stomp letsel van borstkas en buik), werd toegebracht, en
- [slachtoffer 2] (zijnde een inzittende van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig) zwaar lichamelijk letsel (gecompliceerde breuken van/in de linker schouder, gecompliceerde breuken van/in de rechter heup en/of gecompliceerde beuken van/in het rechter bovenbeen), werd toegebracht,
terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994: bij onderzoek bleek hij te verkeren onder een zodanige invloed van Cannabinoïden waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot het behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
subsidiair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel is toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet en dit feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft
overschreden, tweemaal gepleegd.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 175 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994
10. De strafbaarheid van verdachte.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 19 september 2006 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf en bijkomende straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair telastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat, in geval van een veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde, volstaan dient te worden met een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een aanmerkelijk kortere tijd dan door de officier van justitie gevorderd.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straffen laat de rechtbank zwaar wegen dat verdachte roekeloos heeft gereden op de wijze zoals hierboven uitvoerig is uiteengezet. Daardoor is een zwaar ongeval ontstaan en is hij medeverantwoordelijk voor het zwaar lichamelijk letsel dat de beide inzittenden van zijn auto hebben opgelopen. Het gaat om twee dames, begin twintig, die - zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaring van elk blijkt - hun leven compleet hebben zien veranderen. Beiden hebben grote, lichamelijke en psychische gevolgen ondervonden - en ondervinden die nog steeds - van het ongeval. Als gevolg daarvan is hun toekomstperspectief veranderd en onzeker geworden. Mevrouw [slachtoffer 2] zegt daarover "het allerergste vind ik dat het nooit meer helemaal goed komt met mij. Dat ik niet meer gewoon kan lopen en bij alles wat ik doe, na moet denken. Ik kan niet meer impulsief iets doen, dat is onmogelijk geworden", terwijl mevrouw [slachtoffer 1] - die levensbedreigend letsel had opgelopen - aangeeft: "ik word namelijk nooit meer zoals ik was".
Verdachte heeft in 2004 een forse boete/transactie betaald voor een kennelijk forse snelheidsovertreding en ook dat wordt in ogenschouw genomen.
Een en ander vraagt om een forse reactie in de vorm van aan verdachte op te leggen straffen, waarbij de rechtbank heeft meegenomen de zogenaamde oriëntatiepunten voor artikel 6 WVW-zaken zoals die door het landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren zijn ontwikkeld. Deze geven voor gevallen als het onderhavige aan een gevangenisstraf van 12 maanden en 3 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid, indien er sprake is geweest van één slachtoffer dat zwaar gewond is geraakt.
In dit geval heeft de rechtbank tevens laten meewegen de straffen die aan de medeverdachte worden opgelegd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank laten meewegen dat er van de strafoplegging een duidelijk signaal naar andere bestuurders van motorvoertuigen -met name ook de jonge bestuurders zoals verdachte en zijn medeverdachte - dient uit te gaan namelijk dat het op grove wijze schenden van de normen in het verkeer met gevolgen als in deze zaak zijn gebleken, wordt gevolgd door een zware bestraffing van de zijde van de rechter. Dit opdat andere bestuurders worden weerhouden van het plegen van vergelijkbaar roekeloos verkeersgedrag.
De slotsom is dat verdachte de hierna geformuleerde straffen krijgt opgelegd, waarbij de deels voorwaardelijke gevangenisstraf bedoeld is om zijn rijgedrag ten positieve in de toekomst te beïnvloeden. De op te leggen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd om aan de verkeersveiligheid tegemoet te komen.
11.3 Verbeurdverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto, kenteken: [kenteken], merk: Toyota, type: T18, kleur rood, dient te worden verbeurdverklaard.
Genoemd voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met behulp van dat voorwerp het feit is begaan.
12. Toepasselijke wetsartikelen.
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 57,91
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175 (oud), 179
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994;
verklaart verbeurd: een personenauto, kenteken: [kenteken], merk: Toyota, type: T18, kleur rood.
Vonnis gewezen door mrs. P.H.J. Frénay, N.J.M. Ruyters en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. P.H.J. Frénay voorzitter, in tegenwoordigheid van L.H.E.J. Heuts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
03 oktober 2006.