Parketnummer : 04/660023-05
Uitspraak d.d. : 9 mei 2006
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2006.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2005 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Kampweg (komende uit de richting Leukermeer en gaande in de richting Well), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - bij duisternis -
- terwijl het door hem, verdachte, bestuurde voertuig gedimd licht voerde -(met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur, in elk geval met een gezien de wegsituatie, de lichtgesteldheid en de door hem, verdachte, gevoerde verlichting te hoge snelheid) een voor hem, verdachte, op dezelfde rijstrook van de Kampweg (aan de gezien, zijn, verdachtes, rijrichting [uiterste] rechterzijde van die rijstrook) zich bevindende voetganger van achteren te naderen en niet voldoende en/of niet behoorlijk naar links te rijden, althans uit te wijken, en/of de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende te verminderen, zodat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die voetganger, door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de voetganger) werd gedood;
(Art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 31 januari 2005 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L), als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kampweg (komende uit de richting Leukermeer en gaande in de
richting Well), en toen aldaar - bij duisternis -
- terwijl het door hem, verdachte, bestuurde voertuig gedimd licht voerde -(met een snelheid van ongeveer 75 kilometer per uur, in elk geval met een gezien de wegsituatie, de lichtgesteldheid en de door hem, verdachte, gevoerde verlichting te hoge snelheid) een voor hem, verdachte, op dezelfde rijstrook van de Kampweg (aan de gezien, zijn, verdachtes, rijrichting [uiterste] rechterzijde van die rijstrook) zich bevindende voetganger van achteren heeft genaderd en niet voldoende en/of niet behoorlijk naar links is gereden, althans is uitgeweken, en/of de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft verminderd, zodat een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte,
bestuurde voertuig en die voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op de weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 25 april 2006 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe een aantal omstandigheden aangevoerd waaruit zijn inziens moet volgen dat verdachte het slachtoffer in het geheel niet heeft waargenomen en ook niet heeft kunnen waarnemen, de aanrijding met het slachtoffer onvermijdelijk is geweest en dat verdachte dan ook geen schuld treft.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hieronder opgenomen motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in de wettelijke vorm door politie Limburg Noord, district Venray, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL 2350/05-000738, gedateerd 14 maart 2005 en de daarbij behorende bijlagen.
Uit onder meer de verklaringen van de verdachte bij de politie maar ook ter zitting blijkt de rechtbank dat verdachte op de avond van 31 januari 2005 bij duisternis, met dimlicht aan en met goed zicht op de verder onverlichte weg met een harde klap ergens tegen aan is gereden. Na de klap heeft verdachte geremd en zijn auto aan de zijkant van de weg tot stilstand gebracht. Verdachte heeft vervolgens moeten constateren dat hij een voetganger heeft aangereden en dat mede door zijn toedoen ingeroepen hulp te laat is gekomen en de voetganger tengevolge van die aanrijding ter plaatse is overleden.
Uit het proces-verbaal technisch onderzoek verkeer (mutatienr: PL2300/05-013931) en het proces-verbaal technisch onderzoek (fotomap) blijkt dat de later aangereden voetganger aan de zijkant van de weg, op de asfalt laag, met de rug naar het voor hem van achteren naderende verkeer liep. Ongeveer 40 meter voor het bord "aanvang bebouwde kom", zo blijkt uit de aangetroffen sporen, heeft verdachte de voetganger aangereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij op geen enkel moment de voetganger heeft waargenomen. Pas bij de klap heeft hij moeten constateren dat hij een aanrijding heeft gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij mogelijk op zijn kilometerteller heeft gekeken. (dossierpagina 13)
De rechtbank is op grond van ondermeer deze gegevens van oordeel dat het ongeval te wijten is aan de aanmerkelijke schuld van verdachte. Immers een bestuurder van een motorvoertuig dient erop bedacht te zijn dat zich aan de zijkant van een weg zonder fietspad of trottoir medeweggebruikers bevinden. De bestuurder dient derhalve zo aangepast te rijden dat hij deze medeweggebruikers niet in gevaar brengt. Op een onverlichte weg bij nacht brengt dat met zich mee dat de bestuurder dusdanig aandachtig en met een dusdanige snelheid en verlichting moet rijden dat hij die medeweggebruikers zo tijdig opmerkt dat hij zijn voertuig ofwel tijdig tot stilstand kan brengen ofwel tijdig kan uitwijken als het eventuele overige verkeer dat toelaat. Daarbij komt in dit geval dat verdachte volgens zijn eigen verklaring goed bekend is met de situatie ter plaatse. Bovendien vond het ongeval plaats vlak bij de aanduiding van het begin van de bebouwde kom en verdachte daar gelet op zijn bekendheid ook mee bekend moet zijn. Dit vereist van een bestuurder nog oplettender te zijn daar naar algemene ervaringsregel de kans groter is dat zich medeweggebruikers zoals voetgangers en fietsers langs de zijkant van de weg voortbewegen. Het feit dat de voetganger waarschijnlijk met zijn rug naar het achterop komend verkeer, dus aan de rechterkant van de weg heeft gelopen, disculpeert verdachte niet. Immers de aanbeveling aan de linkerkant van de weg, het verkeer tegemoet, te lopen dient ter bescherming van de voetganger, opdat deze tijdig op een eventuele fout van een bestuurder kan reageren.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2005 te Well, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Kampweg (komende uit de richting Leukermeer en gaande in de richting Well), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, - bij duisternis -
- terwijl het door hem, verdachte, bestuurde voertuig gedimd licht voerde - met een gezien de wegsituatie, de lichtgesteldheid en de door hem, verdachte, gevoerde verlichting te hoge snelheid een voor hem, verdachte, op dezelfde rijstrook van de Kampweg (aan de gezien, zijn, verdachtes, rijrichting uiterste rechterzijde van die rijstrook) zich bevindende voetganger van achteren te naderen en niet voldoende naar links te rijden, of de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet voldoende te verminderen, zodat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en die voetganger, door welk verkeersongeval [slachtoffer] zijnde de voetganger, werd gedood;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 175 (oud) van de Wegenverkeerswet 1994
10. De strafbaarheid van verdachte.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 25 april 2006 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraffen en bijkomende straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair telastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf is de vorm van een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorvoertuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat, uitgaande van een bewezenverklaring van het subsidiair telastegelegde, volstaan dient te worden met de oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen behoren te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met: de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere culpose delicten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving in het verkeer.
Bovendien houdt de rechtbank rekening met het feit dat het ongeluk de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad en het leed dat dit bij de nabestaanden heeft veroorzaakt en zoals dat ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
Anderzijds - ten voordele van verdachte - houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte direct na het ongeval en ondanks de paniek die dat toen bij hem heeft veroorzaakt zijn verantwoording heeft genomen. Nadien is hij nog in contact getreden met de nabestaanden. Ook ter zitting heeft verdachte laten blijken zich bewust te zijn van het feit welke gevolgen zijn onoplettendheid heeft gehad en heeft hij te kennen gegeven dat hij bereid is voor zover de rechtbank het tenlastegelegde bewezen acht de straf daarvoor te accepteren.
Daarnaast houdt de rechtbank nog rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld en de overige persoonlijke omstandigheden zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank zal lagere straffen opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte, de hierna te melden straffen meer passend acht.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt en in dit geval een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid stellen op 80 en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 uren.
Bij de oplegging van een deels onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen heeft de rechtbank overwogen dat het algemene belang van de verkeersveiligheid dient te prevaleren boven het door verdachte genoemde persoonlijk belang.
12. Toepasselijke wetsartikelen.
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175 (oud), 179
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 80 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid;
beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast;
verstaat dat de taakstraf uiterlijk 1 jaar nadat dit vonnis onherroepelijk is geworden, zal zijn voltooid;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 12 maanden;
bepaalt dat van deze bijkomende straf 6 maanden niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, N.J.M. Ruyters en K.A.J.C.M. van den Berg Jeths - van Meerwijk rechters, van wie mr. N.J.M. Ruyters voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 9 mei 2006.