ECLI:NL:RBROE:2006:AW5694

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
27 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 1101 WAO K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering in het kader van de Wet AMBER

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 27 april 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WAO-uitkering aanvroeg, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had eerder een besluit ontvangen waarin haar arbeidsongeschiktheid per 29 april 2002 op minder dan 15% was vastgesteld, wat leidde tot de weigering van haar WAO-uitkering. Eiseres was van mening dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij niet in staat was om te werken. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 juni 2005 niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was ingetrokken door een nieuw besluit van 31 oktober 2005, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres werd vastgesteld op 35 tot 45%.

De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van de verzekeringsartsen en bezwaararbeidsdeskundigen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de aanpassingen in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voldoende zijn om de eerder geconstateerde onvolkomenheden te verhelpen. Echter, de rechtbank heeft geconstateerd dat de motivering van de geschiktheid van de geduide functies gebreken vertoont, met name ten aanzien van de belasting van eiseres in relatie tot haar medische beperkingen. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 05 / 1101 WAO K1
Inzake : [eiseres] wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 16 juni 2005,
kenmerk: B&B 597.023.24 SA.
Datum van behandeling ter zitting: 16 maart 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 16 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 februari 2005 inzake toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is namens eiseres door mr. M.M.P. Gerrits, advocaat te Tegelen, bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
Op 31 oktober 2005 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij verweerder het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard. Met toepassing van artikel 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 31 oktober 2005.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 maart 2006, waar eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. Tevens zijn namens verweerder ter zitting verschenen H.P.J.C. Reutenlingsperger, medewerker bezwaar en beroep bij verweerder, en P.H.M. Dijks-Leentjens en P.M.J. Kursten, beiden bezwaararbeidsdeskundigen bij verweerder.
II. OVERWEGINGEN
1. Feiten
Eiseres is van 22 december 1998 tot 8 maart 1999 werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 8 maart 1999 heeft eiseres haar werkzaamheden gestaakt wegens klachten in verband met duizeligheid en nekpijn. Verweerder heeft bij besluit van 20 juni 2000 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per einde wachttijd, 5 maart 2000, vastgesteld op minder dan 15%. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het besluit op bezwaar geen beroep ingesteld.
Aan eiseres is vervolgens een uitkering ingevolge de WW toegekend. Met ingang van 20 november 2001 heeft eiseres werkzaamheden aanvaard als schoonmaakster. Met ingang van 2 april 2002 heeft eiseres zich wederom ziek gemeld op grond van klachten van lichamelijke en psychische aard. Op 20 mei 2002 is de arbeidsovereenkomst van eiseres beëindigd.
Naar aanleiding van de ziekmelding op 2 april 2002 heeft verweerder, met toepassing van de Wet AMBER, bij besluit van 16 februari 2005 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 29 april 2002 vastgesteld op minder dan 15%, op grond waarvan verweerder eiseres een WAO-uitkering heeft geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 30 maart 2005 een bezwaarschrift ingediend. Van de mogelijkheid om op de hoorzitting het bezwaar toe te lichten heeft eiseres op 9 juni 2005 gebruik gemaakt.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts op 9 juni 2005 een rapport uitgebracht. Vervolgens heeft verweerder het besluit van 16 juni 2005 genomen, waarbij de bezwaren van eiseres ongegrond zijn verklaard. Tegen dit besluit is door eiseres beroep ingesteld. Eiseres is van mening dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat zij niet in staat is om te werken.
In het verweerschrift geeft verweerder aan dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van haar medische beperkingen en belastbaarheid geen aanleiding geeft tot een herziening van zijn eerder ingenomen standpunt. Ten aanzien van de geduide functies merkt verweerder op dat de actualiseringsdata van deze functies liggen na de datum in geding. Het bestreden besluit dient daarom te worden herzien. Na advies door de bezwaararbeidsdeskundige heeft verweerder vervolgens op 31 oktober 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen. In afwijking van het eerdere besluit wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 35 tot 45%.
2. Het beroep tegen het besluit van 16 juni 2005
Nu het besluit van 16 juni 2005 door verweerder bij het besluit van 31 oktober 2005 is ingetrokken en de beroepsgronden van eiseres volledig kunnen worden beoordeeld bij de toetsing van het besluit van 31 oktober 2005, heeft eiseres geen zelfstandig belang meer heeft bij handhaving van het beroep tegen het besluit van 16 juni 2005. Het beroep tegen het besluit van 16 juni 2005 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.1. Het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2005
Ingevolge het arbeidsongeschiktheidscriterium in de zin van de WAO is -kort gezegd- arbeidsongeschikt degene die als (rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen) gevolg van ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met gelijke opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is in de zin van die wetgeving en zo ja, in welke mate, zijn dus in het bijzonder twee factoren van belang, te weten:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is met algemeen geaccepteerde arbeid een inkomen te verwerven.
Bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft verweerder gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Het CBBS is in de plaats gekomen van het Functie Informatiesysteem (FIS). Het begrip “belastbaarheid” is daarbij vervangen door “functionele mogelijkheden”. Deze mogelijkheden worden weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal op 9 november 2004 gewezen uitspraken geoordeeld dat het systeem als het CBBS rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of en zo ja, in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten ingevolge de WAO, zoals neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (onder meer CRvB, 9 november 2004, LJN: AR4718, 03/3648 WAO). Wel heeft de CRvB een aantal onvolkomenheden in het CBBS aangewezen en aangegeven dat deze uiterlijk voor besluiten op bezwaar, die worden genomen vanaf 1 juli 2005, moeten zijn weggenomen. Nu het in geding zijnde besluit is genomen op 31 oktober 2005, zal de rechtbank hierop in de overwegingen 3.4 en volgende nader ingaan.
3.2 De medische beoordeling
Het primaire besluit berust op de bevindingen van de verzekeringsarts P.J. Jansen van 10 november 2004 en 21 december 2004. Deze heeft op basis van de bevindingen uit eigen onderzoek, dossieronderzoek en informatie van de behandelend psychiater en huisarts de medische beperkingen van eiseres vastgesteld. De voor eiseres geldende mogelijkheden en beperkingen zijn verwoord in de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2004. Deze is met terugwerkende kracht geprojecteerd naar de situatie van eiseres op 29 april 2002.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 februari 2005 is de bezwaarverzekeringsarts P.M.H-J. Tjen met inachtneming van de door eiseres in bezwaar overgelegde informatie van psycholoog S.Roomans tot de conclusie gekomen dat de medische beperkingen van eiseres juist zijn vastgesteld en dat eiseres in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten.
De rechtbank is van oordeel dat de medische advisering die ten grondslag ligt aan het besluit van 31 oktober 2005, niet in strijd is te achten met de zorgvuldigheidsvereisten.
De rechtbank heeft - gelet op de voorhanden medische gegevens - geen aanknopingspunten gevonden de bevindingen van voornoemde verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Niet is gebleken dat de klachten van eiseres zijn onderschat dan wel onjuist zijn geïnterpreteerd. In ieder geval is niet gebleken dat eiseres op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten, op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor haar geldende beperkingen vallende - werkzaamheden te verrichten. Daarbij wordt nog benadrukt dat aan de eigen beleving van eiseres over het al dan niet kunnen werken en de duur daarvan geen doorslaggevende betekenis kan en mag worden gehecht. Van de kant van eiseres zijn in beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan een andersluidend oordeel uitgesproken zou moeten worden.
Op grond van het vorenstaande moet dan ook worden gezegd dat het bestreden besluit berust op een juiste, althans toereikende, medische grondslag.
3.3 De arbeidskundige beoordeling
Arbeidsdeskundige A.P.M. Mewiss heeft op grond van de door de adviserend verzekeringsarts opgestelde FML met behulp van het Claimbeoordelings- en borgingssysteem (CBBS) functies geduid, die eiseres naar het oordeel van verweerder, gelet op de voor haar geldende medische beperkingen kan vervullen.
Voor de schatting zijn de functies van wasserijmedewerker, productiemedewerker textiel, geen kleding (exclusief patroontekenen, in- en verkoop) en textielproductenmaker (geen machines bedienen) gebruikt. Met het verrichten van deze functies zou eiseres een verlies aan verdienvermogen hebben van 0 %. Op basis van dit rapport heeft verweerder het besluit op bezwaar van 16 juni 2005 genomen, waarbij verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres met ingang van 29 april 2002 geen recht heeft op een WAO-uitkering.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder de bezwaararbeidsdeskundige P.H.M. Dijks-Leentjens gevraagd de arbeidsmogelijkheden van eiseres opnieuw te beoordelen, omdat de actualiseringsdata van de geduide functies liggen na de datum in geding. In tegenstelling tot de primair arbeidsdeskundige die is uitgegaan van de gegevens op de beoordelingsdatum, heeft de bezwaararbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres beoordeeld op basis van gegevens die betrekking hebben op de datum in geding.
Bij het selecteren van de functies per datum in geding is de bezwaararbeidsdeskundige gebleken dat er op een datum na de datum in geding, te weten op 28 september 2002, een wijziging heeft plaatsgevonden in de clustering van functies in het CBBS. Hierdoor wijken SBC-codes en functienummers van de functies, zoals geduid door de primair arbeidsdeskundige, af van de SBC-codes en functienummers waaronder dezelfde functies bekend waren vóór 28 september 2002. Daarnaast blijkt een aantal van de oorspronkelijk geduide functies op de datum in geding in het geheel niet voor te komen in het CBBS. De volgende functies zijn door de bezwaararbeidsdeskundige per datum in geding geduid: confectienaaister, wasserijmedewerker en bestelautochauffeur.
Met het verrichten van genoemde functies zou eiseres een verlies aan verdienvermogen hebben van 44,70%, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Op basis van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft verweerder het voornoemde besluit op bezwaar van 31 oktober 2005 genomen.
Alvorens nader op de arbeidskundige aspecten in te gaan, zal de rechtbank eerst haar oordeel geven over het daarbij gehanteerde CBBS.
3.4 De aanpassingen in het CBBS
Het arbeidskundige onderdeel van het bestreden besluit steunt op een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige met het daarbij behorende Resultaat Functiebeoordeling (RF). Het RF is onderdeel van een aanpassing in het CBBS-systeem waarmee verweerder heeft beoogd te voldoen aan de eisen zoals die zijn gesteld in de eerdergenoemde uitspraken van de CRvB van 9 november 2004. Op basis van die uitspraken zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden, of verweerder thans met de doorgevoerde aanpassingen van het CBBS-systeem de door de CRvB gesignaleerde onvolkomenheden in voldoende mate heeft opgeheven.
De CRvB heeft in de uitspraken van 9 november 2004 ten aanzien van het CBBS aangegeven dat er sprake is van een aantal bedenkingen ten aanzien van (onderdelen van) het CBBS. Het CBBS bevat een aantal karakteristieken die naar het oordeel van de Raad in beginsel, reeds ieder voor zich maar ook in onderlinge samenhang, ertoe kunnen leiden dat de wijze van totstandkoming van en de gehanteerde uitgangspunten bij een schatting zowel voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde belanghebbende, als in voorkomende gevallen ook voor de rechter, minder inzichtelijk, minder verifieerbaar en minder toetsbaar zijn dan het geval is ten aanzien van schattingen zoals die voorheen met behulp van het FIS tot stand zijn gekomen.
Dit betreft in het bijzonder de volgende onderdelen.
1. In de FML, en dus ook in de kFML, stemt de nummering van de belastbaarheidsaspecten, anders dan bij het FIS, niet overeen met de nummering van de naar inhoud overeenkomende items in de lijsten met belastinggegevens van de functies. Dit gegeven brengt met zich mee dat het voor anderen dan functionarissen van het Uwv niet mogelijk is om op relatief eenvoudige wijze belastbaarheids- en belastinggegevens met elkaar te vergelijken.
2. Het systeem voorziet, eveneens anders dan bij het FIS, er niet meer in dat zogeheten markeringen, dat wil zeggen signaleringen ten teken dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of die punten, in de dossiergegevens terechtkomen. Aan de arbeidsdeskundige worden dergelijke markeringen nog wel op het scherm gepresenteerd, maar ze komen vervolgens niet terug in de geprinte versies van de CBBS-formulieren. Voor anderen dan functionarissen van het Uwv is het hierdoor niet goed te controleren of terecht het standpunt is ingenomen dat de totale belasting van een functie binnen de medische mogelijkheden van een betrokkene blijft.
3. De FML kent naast matchende beoordelingspunten, die zijn vermeld op de lijsten met functiebelastingen en aldus door het geautomatiseerde systeem met elkaar worden vergeleken, ook niet-matchende punten, die niet door het systeem worden vergeleken. Als gevolg hiervan is het in beginsel mogelijk dat functies door het systeem worden geselecteerd als potentieel passende functies, terwijl de betreffende functies bij de selectie eigenlijk als niet, of niet zonder meer, geschikt zouden moeten worden aangemerkt, aangezien ze een aanmerkelijke belasting kennen op onderdelen waarvoor de verzekerde volgens de (niet-matchende belastbaarheidsaspecten van de) (k)FML evenzeer aanmerkelijk beperkt is.
De CRvB heeft geoordeeld dat schattingsbesluiten op bezwaar die vanaf 1 juli 2005 worden genomen, indien en voor zover daaraan gebreken kleven die voortvloeien uit onvolkomenheden van het CBBS als ondersteunend systeem, als hiervoor gesignaleerd, en die niet uiterlijk bij zodanige besluiten bij wege van een deugdelijke motivering zijn ondervangen, in de daarvoor in aanmerking komende gevallen door de Raad zullen worden vernietigd – zonder instandhouding van de rechtsgevolgen – wegens strijd met artikel 3:2 en/of 7:12, eerste lid van de Abw vanwege een onzorgvuldige voorbereiding en/of motiveringsgebrek. De rechtbank zal achtereenvolgens nagaan of voormelde onvolkomenheden door de aanpassingen van het CBBS zijn weggenomen.
3.5 De nummering van de FML en het Resultaat Functiebeoordeling
Door de aanpassing van de nummering van de belastingpunten in de functies op het formulier Resultaat Functiebeoordeling (RF) is aansluiting gezocht bij de nummering van de FML. In de toelichting op dat formulier wordt hieromtrent vermeld dat het eerste cijfer aangeeft om welke van de zes in de FML genoemde rubrieken het gaat en dat de overige cijfers de nummering binnen een rubriek aangeven. Een ontbrekend nummer duidt erop dat de belasting niet in de functie voorkomt. Door de aanpassing in de nummering is op eenvoudige en inzichtelijke wijze iemands belastbaarheid te vergelijken met de gegevens van de functiebelasting. Het Resultaat Functiebeoordeling telt echter in totaal zeven rubrieken, terwijl de FML zes rubrieken kent. In de afzonderlijke zevende rubriek van het Resultaat Functiebeoordeling zijn die functiebelastinggegevens vermeld waarvoor geen vergelijkbaar item in de FML bestaat. Dit betreft derhalve niet-matchende beoordelingspunten, waarover meer in overweging 3.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met de aldus doorgevoerde aanpassing in de nummering in voldoende mate tegemoet gekomen aan de eerste van de door de CRvB in de voornoemde uitspraken van 9 november 2004 geconstateerde onvolkomenheden.
3.6 Signaleringen bij de overschrijding van de belastbaarheid
Voor een goed begrip van de aanpassingen van het CBBS op dit punt heeft verweerder er in de eerste plaats op doen wijzen dat de verzekeringsarts die tot de conclusie komt dat de normaalwaarden van dat systeem voor een verzekerde op een of meer onderdelen op medische gronden onhaalbaar zijn, bij de weergave van de mogelijkheden en beperkingen op de FML gebruik moet maken van de standaardwaarden die het systeem bevat. Deze standaardwaarden hebben geen absolute betekenis in die zin dat zij als grenswaarden zouden zijn te beschouwen. Zoals in de toelichting op het formulier van de FML is vermeld, zijn incidentele piekbelastingen boven het aangegeven niveau van functioneren mogelijk. Veelal is de omschrijving ook zodanig dat deze een zekere marge inhoudt, bijvoorbeeld: “…kan ongeveer…”. Als de verzekeringsarts in een specifieke situatie wel een absolute grens stelt, dient hij zulks op de FML aan te geven. Ook kan de verzekeringsarts door middel van een toelichting aangeven in hoeverre betrokkene boven de in de FML opgenomen waarde belastbaar is. De rechtbank stelt vast dat aan die, noodzakelijkerwijs enigszins grofmazige, systematiek inherent is dat bepaalde, eveneens gestandaardiseerde, onderdelen van het Resultaat Functiebeoordeling kunnen uitgaan boven de door de verzekeringsarts gekozen standaardwaarden van de FML, zonder dat er van een werkelijke overschrijding van de belastbaarheid sprake hoeft te zijn.
Om tegemoet te komen aan de door de CRvB aangewezen onvolkomenheid dat mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid na invoering van het CBBS niet in het dossier werden weergegeven, is het CBBS onder meer in die zin aangepast dat bij de beschrijving in het Resultaat Functiebeoordeling direct zichtbaar wordt waar zich mogelijke of ogenschijnlijke overschrijdingen voordoen. Door deze markeringen wordt zichtbaar waar zich mogelijke problemen ten aanzien van de belastbaarheid in de relatie tussen de FML en het Resultaat Functiebeoordeling voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank komt zulks de inzichtelijkheid, controleerbaarheid en toetsbaarheid van de schatting onmiskenbaar ten goede. De vraag dient vervolgens nog te worden beantwoord of de wijze waarop deze markeringen tot stand komen en worden toegepast, voldoet aan de daaraan in het licht van de genoemde uitspraken van de CRvB te stellen eisen.
Mede gelet op de toelichting op het formulier RF begrijpt de rechtbank dat ieder onderdeel van het Resultaat Functiebeoordeling waarbij zich mogelijk of ogenschijnlijk een overschrijding ten opzichte van een item van de FML voordoet, automatisch wordt voorzien van de aanduiding ‘M’. Daarmee wordt aangegeven dat dit onderdeel in beginsel een nadere motivering in de rapportage van de arbeidsdeskundige of de verzekeringsarts vergt. Die nadere motivering mag echter in bepaalde gevallen achterwege worden gelaten, in welke situatie de arbeidsdeskundige een ‘M’ verandert in een ‘G’. Iedere ‘G’ moet derhalve in eerste instantie een ‘M’ zijn geweest. Door het omzetten van een ‘M’ in een ‘G’, wordt kenbaar gemaakt dat geen nadere motivering van de geschiktheid op het betrokken onderdeel nodig is. Indien de ‘M’ wordt gehandhaafd dient ten aanzien van het betrokken onderdeel een schriftelijke toelichting te worden gegeven ter motivering waarom dit de belastbaarheid van de betrokkene niet te boven gaat.
Naar door verweerders gemachtigden ter zitting van de rechtbank is toegelicht, gaat het bij het veranderen van een ‘M’ in een ‘G’ alleen om punten waarvan “uit de al aanwezige CBBS-output”, inclusief de eventuele toelichting van de verzekeringsarts bij de FML, zonder meer duidelijk blijkt dat de belastbaarheid niet werkelijk wordt overschreden. De handelwijze om een ‘M’ in een ‘G’ te wijzigen is volgens die gemachtigde beperkt tot de volgende zes -door de rechtbank geherformuleerde- situaties waarin het zonneklaar is dat de discrepantie tussen FML en Resultaat Functiebeoordeling geen overschrijding van de belastbaarheid inhoudt:
a. De functie gaat op een bepaald punt uit boven de normaalwaarden (dus kent een zogeheten bijzondere belasting), maar de verzekeringsarts heeft aangegeven dat de betrokkene op het desbetreffende punt in het geheel niet beperkt is en het is bovendien evident dat die bijzondere belasting voor de betrokkene geen probleem oplevert.
b. De omschrijving van de belasting in het Resultaat Functiebeoordeling overschrijdt weliswaar een in de FML omschreven beperking dan wel de normaalwaarde van het CBBS, maar ligt duidelijk binnen de mogelijkheden die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven.
c. De signalering van een mogelijke overschrijding betreft een ander aspect dan dat waarop de betrokkene beperkt is.
d. De signalering betreft een incidentele piekbelasting ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau (conform de toelichtende tekst op het formulier FML).
e. De signalering betreft een marginaal hogere belasting ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau (conform de redactie van de beoordelingspunten op de FML, waaruit blijkt van een in acht te nemen marge).
f. De combinatie van de mate en het tijdsaspect (frequentie of duur) op de FML en in de functie zijn zodanig dat de functie op het desbetreffende beoordelingspunt zonder meer geschikt is.
Verweerders gemachtigden hebben ter zitting aan het bovenstaande toegevoegd dat van een situatie waarin een ‘M’ wordt omgezet in een ‘G’ en waarin dus geen nadere motivering nodig is, alleen in die gevallen sprake kan zijn waarin het ook voor betrokkene, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde-belanghebbende en voor de rechter evident is dat de belastbaarheid van de betrokkene op het betreffende onderdeel van het Resultaat Functiebeoordeling niet wordt overschreden. Wanneer dit niet evident is, is er, aldus verweerders gemachtigden ter zitting, in alle gevallen een nadere motivering vereist. De rechtbank kan zich verenigen met verweerders opvatting dat in de onder a) tot en met f) omschreven situaties doorgaans kan worden volstaan met de aanduiding ‘G’, nu het daarbij in het algemeen wel om evidente gevallen zal gaan. Het zou een te vèrgaande eis zijn om te vergen dat ook in gevallen waarin het -uitgaande van enige basale kennis van (de uitgangspunten van) het CBBS- evident is dat van een werkelijke overschrijding van de belastbaarheid geen sprake is, toch een nadere motivering wordt gegeven. De rechtbank benadrukt dat de consequentie daarvan is dat, wanneer een ‘G’ bij een bepaald item vragen oproept en derhalve niet als evident is te beschouwen, dit betekent dat de systematiek niet goed is toegepast en derhalve een toelichting niet achterwege had mogen blijven.
3.7. Niet-matchende punten
Onder de niet-matchende beoordelingspunten, welke op het formulier RF zijn te herkennen aan de markering ‘*’, dienen in de eerste plaats die punten te worden verstaan, die afzonderlijk zijn benoemd op de FML, maar niet in de beschrijving van de functies terugkomen. In de tweede plaats gaat het bij niet-matchende punten om die beoordelingspunten in de functieomschrijving die zijn genoemd in rubriek 7 van de omschreven functies, maar die niet op de FML voorkomen. Het betreft dan de punten probleemoplossen, kruipen, getordeerd actief zijn en dragen. Voor de punten getordeerd actief zijn en dragen geldt, zoals verweerders gemachtigden ter zitting hebben aangegeven, dat deze wel terug te vinden zijn op de FML, echter alleen in combinatie met een ander beoordelingspunt in rubriek 4 respectievelijk rubriek 5. Bij elk niet-matchend punt dient door de arbeidsdeskundige, eventueel in overleg met de verzekeringsarts, te worden beoordeeld en toegelicht of de door het CBBS geselecteerde functie de belastbaarheid van de betrokkene overschrijdt. Ieder niet-matchend beoordelingspunt is derhalve in eerste instantie niet alleen voorzien van een ‘*’ maar ook van een ‘M’.
Ook met betrekking tot de niet-matchende punten kan, aldus verweerders gemachtigden, alleen in die gevallen een ‘M’ worden omgezet in een ‘G’, waarin het voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde belanghebbende en ook voor de rechter zonder meer inzichtelijk is waarom de desbetreffende functies op deze punten passend worden geacht. In aansluiting op hetgeen onder 3.6. is overwogen acht de rechtbank ook deze aanpassing zodanig dat de onvolkomenheid van het systeem op dit punt voldoende is opgeheven.
3.8. Algemene conclusie over het aangepaste CBBS
Op grond van het vorengaande oordeelt de rechtbank dat de aanpassingen van het CBBS, zoals deze door verweerder zijn doorgevoerd, voldoen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, die aan het CBBS moeten worden gesteld zoals de CRvB die in zijn uitspraken van 9 november 2004 voor ogen had. De rechtbank ziet niet in dat het aangepaste CBBS op genoemde aspecten wezenlijk onderdoet voor het voorheen gehanteerde, in vaste jurisprudentie als toereikend beschouwde, FIS.
3.9. Toepassing van het CBBS op het onderhavige geval
Zoals reeds aangegeven, ligt aan het bestreden besluit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Dijks-Leentjens ten grondslag. Ten behoeve van de schatting heeft de bezwaararbeidsdeskundige een Resultaat Functiebeoordeling opgemaakt. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies laten op diverse onderdelen de markeringen ‘*’, ‘M’ en ‘G’ zien. Voorts komen in de functieomschrijvingen van de geduide functies beoordelingspunten voor die onder rubriek 7 vallen.
In haar rapport van 19 augustus 2005 heeft de bezwaararbeidsdeskundige volstaan met de volgende toelichting bij de geselecteerde functies.
“Zoals blijkt uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is er geen reden de eerder bij de primaire beoordeling vastgestelde belastbaarheid te herzien en in die zin is er derhalve geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Ten aanzien van het niet-matchende item probleem oplossen blijkt uit de beschrijvingen van de belasting dat daar waar probleem oplossen aan de orde is in het werk, het handelt om problemen die vaak praktisch van aard zijn en via de werkroutine opgelost kunnen worden.”
De rechtbank heeft beoordeeld of deze toelichting voldoende is ten aanzien van de drie geselecteerde functies, confectienaaister, wasserijmedewerker en bestelautochauffeur, die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en overweegt als volgt.
Uit de FML en het rapport van de verzekeringsarts valt op te maken dat eiseres functionele beperkingen heeft met name in haar linkerarm. De verzekeringsarts heeft dit aangegeven door in de FML te vermelden onder punt 4.1.1: dominantie rechts en punt 4.2.2: localisatie beperkingen links. In het Resultaat Functiebeoordeling wordt bij alle geselecteerde functies ten aanzien van deze items een ‘M’ en een ‘*’ vermeld. Gelet hierop is een nadere arbeidsdeskundige motivering vereist. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige is evenwel op geen enkele wijze ingegaan op de problemen van eiseres met haar linkerarm. Derhalve dient geconstateerd te worden dat de vereiste motivering, waaruit zou moeten blijken of er bij de geduide functies geen sprake is van een te grote belasting, ten aanzien van deze niet-matchende punten ontbreekt.
Met betrekking tot de functie van bestelautochauffeur staat in het Resultaat Functiebeoordeling onder het niet-matchende en van een ‘M’ voorziene item 7.1.0, probleem oplossen, vermeld, dat er sprake is van een bijzondere belasting. De rechtbank acht de motivering door de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapportage ten aanzien van dit item niet geheel toereikend, nu geen aandacht wordt geschonken aan het aspect van bijzondere belasting dat enige inventiviteit bij het oplossen van de problemen is vereist.
Voorts wordt in de FML onder 1.9.9 vermeld dat eiseres is aangewezen op werk zonder verhoogd risico. Eiseres mag, zo stelt de verzekeringsarts, niet werken op gevaar opleverende plaatsen. Onder 1.9.9 in het Resultaat Functiebeoordeling wordt ten aanzien van de functie wasserijmedewerker vermeld dat er sprake is van een bijzondere belasting: het werken met een hete strijkbout, werken in een bedrijfshal met persen. De arbeidsdeskundige heeft, zoals blijkt uit de ‘G’ bij dit item, de motivering bij dit punt achterwege menen te mogen laten. Zoals in overweging 3.6 is aangegeven, dient uit een ‘G’ bij een bepaald item te worden afgeleid dat het evident is dat de belastbaarheid van de functie voor betrokkene op dat bepaalde punt niet wordt overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is het echter de vraag of het werken met een hete strijkbout en in een bedrijfshal met persen, gelet op de beperkingen voor eiseres op dit punt in haar persoonlijk functioneren, geen verhoogd risico oplevert. In ieder geval kan niet de conclusie getrokken worden dat het evident is dat de belasting van eiseres op het betreffende item niet worden overschreden.
Gelet op het vorenstaande kleven aan de motivering van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van de geduide functies zodanige gebreken dat aanleiding bestaat het beroep gegrond te verklaren. Mitsdien wordt beslist als onder III.
4. Proceskosten
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juni 2005 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2005 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;
bepaalt dat aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 37,00 volledig vergoedt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), V.P. van Deventer en C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Utteren-Hoving als griffier en in het openbaar uitgesproken op:
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:
RV
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.