RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 05 / 1807 GEMWT K1
Inzake : [eisers] wonende te [woonplaats], eisers
tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 27 september 2005,
kenmerk: COBMJ/05-19981.
Datum van behandeling ter zitting: 23 februari 2006
Bij brief van 25 april 2005 heeft mr. G.L.M. Teeuwen zich namens eisers tot verweerder gewend met het verzoek om handhavend op te treden tegen de exploitatie van twee coffeeshops in het pand aan de [straat]16 te [plaats] (verder: het pand), nu deze exploitatie in strijd is met het vigerende bestemmingsplan (verder: bestemmingsplan). Bij besluit van 4 juli 2005 heeft verweerder het verzoek tot handhaving afgewezen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is, nadat op 12 september 2005 een hoorzitting had plaatsgevonden, bij besluit van 5 oktober 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dat laatste besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eisers gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 februari 2006, waar eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J.M.G. Vinken.
Eisers wonen aan de [straat] 32 te [woonplaats]. Op 17 juli 2004 heeft de burgemeester van Venlo vergunning verleend voor de exploitatie van 2 coffeeshops aan de [straat] 16 te [plaats], ook wel genoemd het “[naam]”.
Bij brief van 25 april 2005 heeft mr. Teeuwen voornoemd namens eisers aan verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de met het bestemmingsplan strijdige situatie die volgens eisers veroorzaakt wordt door de exploitatie van de coffeeshops. Aan hun verzoek legden eisers ten grondslag dat ter plaatse een agrarische bestemming geldt. Volgens eisers doet het feit dat reeds in 1985 vergunning werd verleend tot het exploiteren van een wegrestaurant in het pand hier niet aan af.
Verweerder heeft besloten niet over te gaan tot handhaving. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in 1985 vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend voor het in gebruik nemen van de locatie voor horecadoeleinden. Nu ook een coffeeshop valt onder het begrip horecadoeleinden, valt het exploiteren van twee coffeeshops in het pand onder de vrijstelling. Het exploiteren van coffeeshops in het pand is derhalve toegestaan.
Tegen dit besluit zijn eisers in bezwaar gegaan, welk bezwaar door verweerder ongegrond is verklaard. In het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift hebben eisers aangevoerd dat de jurisprudentie eist dat er concreet zicht moet zijn op legalisatie van een in strijd met een bestemmingsplan bestaande situatie. Dat is hier niet het geval. Dat er in 1985 vrijstelling is verleend voor een wegrestaurant wil niet zeggen dat onder die vrijstelling nu twee coffeeshops kunnen worden begrepen.
Verweerder heeft het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de exploitatie van de coffeeshops is toegestaan.
Het gebruik als coffeeshop is volgens verweerder toegestaan omdat er in 1985 vrijstelling is verleend voor het gebruik van het pand voor horecadoeleinden. Coffeeshops vallen onder het begrip horeca, zodat het pand kan worden gebruikt voor de exploitatie van twee coffeeshops.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld, waarbij zij -naast hetgeen in bezwaar reeds naar voren was gebracht- het volgende hebben aangevoerd. Het gebruik van het pand voor de exploitatie van twee coffeeshops kan niet vallen onder het overgangsrecht. Evenmin kan de exploitatie van de coffeeshops vallen onder de vrijstelling. In 1985 is namelijk geen vrijstelling verleend voor horecadoeleinden in het algemeen, maar slechts voor een wegrestaurant. Bovendien hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat een coffeeshop niet valt onder het begrip horecadoeleinden. Ten slotte hebben eisers gesteld dat in 1985 slechts vrijstelling is verleend van de bouwvoorschriften en niet van de gebruiksvoorschriften. Om bovenstaande redenen had verweerder over dienen te gaan tot handhaving.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of verweerder het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Gezien artikel 5:21 van de Awb houdt die bevoegdheid in dat het gemeentebestuur door feitelijk handelen kan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
De bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang kan dan ook slechts bestaan ten aanzien van handelingen welke in strijd zijn met bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen.
Niet in geschil is dat op het pand ten tijde van het bestreden besluit een agrarische bestemming rustte. Evenmin is in geschil dat het exploiteren van een coffeeshop niet valt onder het begrip “agrarische bestemming”.
De rechtbank heeft thans te beoordelen of het exploiteren van de coffeeshops in het pand in het onderhavige geval in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Nu, zoals van verweerders kant ter zitting is bevestigd, het overgangsrecht van het bestemmingsplan slechts gebruik als café met woonhuis mogelijk maakt, mist het gebruiksverbod naar het oordeel van de rechtbank zijn werking slechts dan indien het gebruik geacht kan worden rechtstreeks voorts te vloeien uit de verleende vrijstelling ten behoeve van de exploitatie van een wegrestaurant.
De rechtbank oordeelt daarom als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van een in 1985 expliciet genomen vrijstellingsbesluit niet gebleken is. Verweerder heeft gesteld dat de vrijstelling een geïmpliceerde vrijstelling was. De rechtbank kan verweerder hierin volgen, nu uit de aanwezigheid van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten en een in 1985 ten behoeve van het verbouwen en uitbreiden van een restaurant verleende bouwvergunning, opgemaakt kan worden dat er een impliciete vrijstelling geldt voor een restaurant.
Thans resteert dan de vraag of de exploitatie van twee coffeeshops begrepen kan worden onder deze impliciete vrijstelling ten behoeve van de exploitatie van een wegrestaurant.
De omstandigheid dat een wegrestaurant is geëxploiteerd nadat toepassing was gegeven aan artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening, neemt niet weg dat ten aanzien van het pand het bestemmingsplan is blijven gelden, zij het met dien verstande dat op grond van de krachtens artikel 19 verleende vrijstelling mag worden afgeweken van dat plan, mits binnen de grenzen die zijn aangegeven of geïmpliceerd in deze vrijstelling. Enkel indien het nieuwe gebruik geacht kan worden rechtstreeks voort te vloeien uit deze vrijstelling, kan het er naar het oordeel van de rechtbank onder vallen.
Een coffeeshop is geen wegrestaurant. De ruimtelijke uitstraling van een coffeeshop, waaronder de aard van de daaruit mogelijk voortvloeiende overlast, is een heel andere dan die van een wegrestaurant. Het gebruik van het pand als coffeeshop kan dan ook niet worden geacht rechtstreeks voort te vloeien uit de verleende vrijstelling. Hiermee oordeelt de rechtbank dat het zonder vrijstelling exploiteren van twee coffeeshops in het pand een met het bestemmingsplan strijdige situatie oplevert.
Met zijn oordeel dat er géén sprake is van een met het bestemmingsplan strijdige situatie heeft verweerder dan ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet op goede gronden heeft genomen. Dit betekent dat het beroep gegrond behoort te worden verklaard. Hetgeen eisers voor het overige naar voren hebben gebracht, behoeft daarmee geen bespreking meer.
Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,00, te vergoeden door de gemeente Venlo;
bepaalt voorts dat de gemeente Venlo aan eisers het volledige door dezen gestort griffierecht ten bedrage van € 138,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. T.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van mr. E.A. Naus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2006
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. Griffier:
verzonden op: 6 april 2006
HM
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel van hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.