ECLI:NL:RBROE:2006:AW2493

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/620019-05
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van ambtelijke status van de aangever

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 20 april 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die was aangeklaagd voor een feit dat verband hield met de ambtelijke status van een aangever. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting, dat plaatsvond op verschillende data in het voorjaar van 2006, de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie in beginsel beslist over de vervolging, maar dat de rechtbank enkel kan toetsen of deze beslissing in redelijkheid is genomen. Tijdens de zittingen zijn er geen omstandigheden gebleken die de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg stonden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit afstuit op het gebrek aan bewijs dat de verdachte wetenschap had van de ambtelijke status van de aangever, zoals vereist onder artikel 177a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de aangever ambtenaar was, er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van deze status. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de relatie tussen de verdachte en de aangever, maar heeft geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de verdachte wist dat de aangever als ambtenaar opereerde. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer dagvaarding: 04/620019-05
Uitspraakdatum: 20 april 2006
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 november 2005, 23 maart 2006, 28 maart 2006, 30 maart 2006 en 6 april 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 september 2005.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging, kort gezegd omdat het openbaar ministerie op oneigenlijke gronden tot vervolging is overgegaan en binnen het kader van deze vervolging disproportioneel heeft gehandeld door de zaak aan te brengen bij de meervoudige strafkamer.
Vooropgesteld dient te worden dat de officier van justitie in beginsel beslist over al dan niet vervolgen van zaken. Ter beoordeling van de rechtbank staat slechts of de officier van justitie na afweging van het individuele belang van de verdachte enerzijds en het algemeen belang dat met een vervolging kan zijn gediend anderzijds in redelijkheid al dan niet tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
Gelet op de inhoud van het strafdossier, de aard van het tenlastegelegde feit en de samenhang tussen de diverse feiten en verdachten is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de officier van justitie op oneigenlijke gronden tot vervolging is overgegaan.
Evenmin kan het aanbrengen van deze zaak bij de meervoudige strafkamer, gelet op bovengenoemde samenhang, worden aangemerkt als disproportioneel handelen van de officier van justitie binnen het kader van de vervolging.
De rechtbank verwerpt op bovengenoemde gronden het verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het tenlastegelegde. Uit een aantal bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van de rechtbank weliswaar voort dat [ambtenaar] ambtenaar was in de zin van artikel 177a van het wetboek van strafrecht, doch er is onvoldoende bewijs dat aan [verdachte] kenbaar was dat [ambtenaar] ambtenaar was. Die kenbaarheid is nodig voor het bewijs, omdat een bijkomend oogmerk gericht op de bediening als ambtenaar moet worden bewezen.
Uit de bewijsmiddelen komt weliswaar naar voren dat [verdachte] en [ambtenaar] bekenden waren van elkaar sedert vele jaren en dat [verdachte] [ambtenaar] ook reeds kende toen hij als ambtenaar bij de gemeente Roermond werkte, doch er is geen bewijs dat [verdachte] wist van de ambtelijke aanstelling van [ambtenaar].
Uit de bewijsmiddelen komt slechts een globale kennis van de taak van REO, een besloten vennootschap, naar voren. Met name is er geen bewijs dat [verdachte] wist van de zeer nauwe relatie tussen een aantal gemeentes, waaronder gemeente Roermond, en REO, laat staan dat [verdachte] wist dat REO haar taken onder toezicht en verantwoording van gemeentes uitvoerde.
Voorts zijn er diverse verklaringen in het dossier waaruit blijkt dat [ambtenaar] zich niet als ambtenaar doch als projectontwikkelaar presenteerde.
De krantenartikelen, wat er ook verder zij van de inhoud daarvan, kunnen het bewijs van bedoelde kenbaarheid niet verschaffen, alleen al omdat niet bewezen is dat [verdachte] die betreffende artikelen heeft gelezen.
Nu bewezenverklaring reeds hierop afstuit zal de rechtbank niet verder ingaan op de vraag of andere elementen van de tenlastelegging bewezen zijn.
DE UITSPRAAK
BESLISSING:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J.A. Bik, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. M.E. Bartels, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier
en is uitgesproken op 20 april 2006.