ECLI:NL:RBROE:2006:AW2483

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/620016-05
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van notaris in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van ambtelijke relatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Roermond, is de verdachte, een notaris, vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 27 september 2005, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waaronder op 7 november 2005 en 20 april 2006. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij het Openbaar Ministerie (OM) doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort zou zijn gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling. De verdediging stelde dat er onterecht kennis was genomen van bescheiden van de verschoningsgerechtigde notaris tijdens een huiszoeking, en dat er bij de verhoren gebruik was gemaakt van gegevens die buiten het onderzoek dienden te blijven. De rechtbank oordeelde echter dat niet aannemelijk was dat de rijksrecherche de telefoon van de verdachte had afgetapt en dat er geen bezwaarschrift tegen de dagvaarding was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de vervolging niet lichtvaardig was en dat er geen omstandigheden waren die de ontvankelijkheid van het OM in de weg stonden. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de ambtelijke status van een betrokken ambtenaar, wat noodzakelijk was voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. De rechtbank sprak de verdachte vrij, achtende het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer dagvaarding: 04/620016-05
Uitspraakdatum: 20 april 2006
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 november 2005, 21 maart 2006, 28 maart 2006, 30 maart 2006 en 6 april 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 september 2005.
Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De verdediging heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging, daartoe aanvoerende dat:
a. bij de huiszoeking van [ambtenaar] ten onrechte ook kennis is genomen van daar aangetroffen bescheiden van de verschoningsgerechtigde notaris [verdachte];
b. bij de verhoren deels gebruik is gemaakt van gegevens afkomstig uit bescheiden waarvan de rechtbank (nadien) bij beschikking op het beklag oordeelde dat die bescheiden buiten het onderzoek dienden te blijven;
c. het bij de verhoren ook ging om het niet in rekening brengen van kosten ten aanzien van de leveringsakte, terwijl dat ten tijde van het verlijden van die akte niet strafbaar was ingevolge artikel 177a van het Wetboek van Strafrecht;
d. er geen behoorlijke afweging is gemaakt tussen het opsporingsbelang enerzijds en het belang van onschuldige burgers om niet gehinderd te worden door enig strafvorderlijk ingrijpen anderzijds en aldus sprake is van een lichtvaardige strafvervolging;
e. moet worden aangenomen dat de rijksrecherche heeft getapt bij ofwel notaris [verdachte] privé ofwel bij een advocaat.
De verdediging concludeert op grond van al het voorafgaande dat sprake is van een ernstige schending van beginselen van behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van [verdachte] als verdachte te kort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Allereerst geldt dat niet aannemelijk is geworden dat de rijksrecherche de telefoon heeft afgetapt van verdachte in privé dan wel van een advocaat. De rechtbank verwijst hiervoor naar de verklaringen van de 3 rijksrechercheurs die op dat punt ter terechtzitting als getuigen zijn gehoord, inhoudende -kort gezegd- dat dat niet het geval is geweest. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat één zin uit het verhoor van [verdachte] daarop wel kan duiden, doch de rechtbank acht geen grond aanwezig om enkel op basis van die ene zin aan de waarheidsgetrouwheid van de getuigenverklaringen te twijfelen.
Voor zover al juist zou zijn dat de rijksrecherche ten onrechte kennis heeft genomen en/of gebruik heeft gemaakt van enkele gegevens die tot het verschoningsrecht van [verdachte] behoorden kan zulks nog geenszins leiden tot de conclusie dat doelbewust en met grove veronachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van de zaak.
Verder geldt weliswaar dat artikel 177 a van het Wetboek van Strafrecht eerst op 1 februari 2001 in werking is getreden, doch die enkele omstandigheid maakte het horen van [verdachte] ten aanzien van de leveringsakte van november 2000 nog geenszins onbehoorlijk. Immers de gang van zaken met betrekking tot die akte kon van belang zijn met betrekking tot het uiteindelijk aan [verdachte] tenlastegelegde en overigens kon op dat punt ten aanzien van [ambtenaar] wel sprake zijn van verdenking van een strafbaar feit.
De rechtbank stelt verder vast dat er geen bezwaarschrift tegen de dagvaarding is ingediend. De bezwaarschriftprocedure beoogt nu juist een waarborg te bieden tegen een lichtvaardige dagvaarding en daarmee een nodeloze openbare terechtzitting voor de verdachte. Voorts is de rechtbank van oordeel dat op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding op basis van het toen voorliggende dossier niet bij voorbaat hoogst onaannemelijk was dat de strafrechter, later oordelend, het tenlaste gelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zou achten. In zoverre was er dan ook geen sprake van een lichtvaardige vervolging. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de officier van justitie rekening moest houden met de belangen van verdachte dat hij niet onnodig werd belast met een bezwarende openbare terechtzitting, doch daar stond het algemeen belang tegenover van berechting in het openbaar van een tenlaste gelegd feit als het onderhavige. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vervolging ook in dit opzicht niet lichtvaardig is geweest.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak:
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het tenlastegelegde. Uit een aantal bewijsmiddelen vloeit naar het oordeel van de rechtbank weliswaar voort dat [ambtenaar] ambtenaar was in de zin van artikel 177a van het Wetboek van Strafrecht, doch er is onvoldoende bewijs dat aan [verdachte] kenbaar was dat [ambtenaar] ambtenaar was. Die kenbaarheid is nodig voor het bewijs, omdat een bijkomend oogmerk gericht op de bediening als ambtenaar moet worden bewezen.
Uit de bewijsmiddelen komt weliswaar naar voren dat [verdachte] en [ambtenaar] bekenden waren van elkaar en dat [verdachte] regelmatig leveringsaktes passeerde in opdracht van [bedrijf], doch er is geen bewijs dat [verdachte] wist van de ambtelijke aanstelling van [ambtenaar] en voorts komt uit de bewijsmiddelen slechts een globale kennis van de taak van [bedrijf], een besloten vennootschap, naar voren. Met name is er geen bewijs dat [verdachte] wist van de zeer nauwe relatie tussen een aantal gemeentes, waaronder Roermond, en [bedrijf]. Dat [verdachte] wist dat [bedrijf] was opgericht door gemeentes zegt nog niets over de vraag of hij ook wist dat [bedrijf] haar taken onder toezicht en verantwoording van gemeentes uitvoerde. Er is geen bewijs dat [verdachte] kennis had van de inhoud van de oprichtingsakte en/of ambtelijke stukken betreffende de taak van en het toezicht op [bedrijf] en voorts zijn er diverse verklaringen waaruit blijkt dat [ambtenaar] zich niet als ambtenaar doch als projectontwikkelaar presenteerde. De krantenknipsels, wat er ook verder zij van de inhoud daarvan, kunnen het bewijs van bedoelde kenbaarheid niet verschaffen, alleen al omdat niet bewezen is dat [verdachte] telkens de betreffende artikelen heeft gelezen.
Nu bewezenverklaring reeds hierop afstuit zal de rechtbank verder niet ingaan op de vraag of andere elementen van de tenlastelegging bewezen zijn.
DE UITSPRAAK
BESLISSING:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Dit vonnis is gewezen door,
mr. J.A. Bik, voorzitter,
mr. J.M.P. Willemse en mr. M.E. Bartels, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier
en is uitgesproken op 20 april 2006.