uitspraak: 22 maart 2006
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EM ES BEHEER B.V., gevestigd te 6004 RX Weert, Rietpeel 1,
procureur: mr. P.W.M. Broekmans;
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOOTS MACHINEBOUW & CONSTRUCTIES B.V.,
gevestigd te 6003 DJ Weert, Amperestraat 12,
procureur: mr. P.J.L. Tacx.
Partijen worden als volgt aangeduid:
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie: Em Es;
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie: Boots.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding met bijlagen van 29 september 2005;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank van 7 december 2005;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2006.
2. Vaststaande feiten in conventie en in reconventie
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
Op 4 juni 2003 is Konstructiebedrijf Op den Camp B.V. door de rechtbank Roermond in staat van faillissement verklaard. Konstructiebedrijf Op den Camp B.V. was tot aan de datum van faillissement de werkmaatschappij van Holding W.J. Op den Camp & Zn. B.V. Aandeelhouder en bestuurder van Holding W.J. Op den Camp & Zn. B.V. is Em Es.
Op 26 juni 2003 is een overeenkomst gesloten tussen enerzijds Mr. Brouns (als curator van Konstructiebedrijf Op den Camp BV), de Holding W.J. Op den Camp & Zn. BV en Van Wegberg Machinefabriek BV als verkopende partijen en anderzijds Boots als kopende partij.
In deze overeenkomst is onder 2 –voor zover thans van belang- opgenomen:
Partijen staat voor ogen dat koper de navolgende activa koopt:
a. het machinepark, de kantoorinventaris, gereedschappen en voertuigen zich vindend in het bedrijfspand en het daartoe behorende bedrijfsterrein, staande en gelegen te [woonplaats], aan de [adres] (hierna te noemen “het Bedrijfspand”), een en ander zoals opgenomen in de lijst die als bijlage 1 aan deze overeenkomst (hierna “de Overeenkomst” of “deze Overeenkomst”) is gehecht (hierna “de Inventaris”).
In de overeenkomst staat onder 13 –voor zover thans van belang- opgenomen:
Ingaande de dag van ondertekening van deze Overeenkomst zal Koper een deel van het bedrijfspand, zoals aangeduid op de als bijlage 5 aangehechte situatieschets, van Holding huren voor de duur van 1 jaar.
Als bijlage 1 bij de overeenkomst is een inventarislijst gevoegd, waarop onder meer 6 bovenloopkranten staan vermeld.
Bij notariële akte van 17 juli 2003 is het pand [adres] door de Holding W.J. Op den Camp & Zn in eigendom overgedragen aan Em Es.
Door Em Es is de huurovereenkomst met Boots per 30 juni 2004 opgezegd. Boots heeft de 6 bovenloopkranen aan [naam] BV te [woonplaats] verkocht en geleverd.
Door Em Es is een voorlopig getuigenverhoor geëntameerd over de vraag of Boots gerechtigd was deze bovenloopkranen te verkopen. Bovendien is de eigendomsvraag van de kranen ook onderwerp van geschil geweest in een kort gedingprocedure tussen partijen.
3. Vordering en stellingen van Em Es in conventie voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang
Em Es vordert Boots te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 74.346,88, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
Em Es stelt daartoe het volgende.
Boots was niet gerechtigd de kranen te verkopen, omdat die kranen in eigendom toebehoorden aan Em Es.
Primair omdat de kranen, hoewel partijen daar mondeling uitdrukkelijk overeenstemming over hebben bereikt, per abuis niet zijn geschrapt uit de inventarislijst behorende bij de koopovereenkomst van 26 juni 2003.
Subsidiair omdat de kranen aard- en nagelvast verbonden waren aan het pand [adres], waarvan Em Es per 17 juli 2003 eigenaresse is geworden. De zich in dat pand bevindende kranen zijn derhalve middels natrekking eigendom van Em Es geworden.
Doordat Boots de kranen onrechtmatig heeft verkocht, heeft Em Es schade geleden.
Deze schade bestaat uit de waarde van de kranen ad € 45.000,= (waarbij wordt verwezen naar de inventarislijst bij de overeenkomst van 26 juni 2003) alsmede de door Em Es mis gelopen huurovereenkomsten ad € 25.000,= (waarbij wordt verwezen naar de bepalingen die zijn opgenomen in de huurovereenkomst die Em Es heeft afgesloten met de nieuwe huurder van het pand [adres]).
Voorts wenst Em Es de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten vergoed te zien. Deze kosten bedragen € 4.346,88 excl. BTW.
4. Verweer van Boots in conventie voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang
Boots concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Em Es in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
Boots voert daartoe het volgende verweer.
Primair stelt Boots zich op het standpunt dat Em Es nimmer betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst van 26 juni 2003. Em Es is nimmer eigenaar geweest van de destijds verkochte inventaris van Konstructiebedrijf Op den Camp BV. Zij is geen partij geweest bij deze overeenkomst en kan zich derhalve niet beroepen op deze overeenkomst of afspraken die met betrekking tot deze overeenkomst zijn gemaakt.
Subsidiair stelt Boots zich op het standpunt dat er geen sprake van is dat uitdrukkelijk is bepaald dat de betreffende bovenloopkranen buiten de transactie zouden worden gehouden. Boots stelt dat, als dit wel het geval zou zijn geweest, Boots nimmer was overgegaan tot het betalen van de koopprijs zoals die is overeengekomen.
Ten aanzien van de subsidiair stelling van Em Es dat zij door het in eigendom krijgen van het pand [adres] middels natrekking eigenaar is geworden van de betreffende kranen voert Boots het volgende aan.
De kranen waren niet aard- en nagelvast met het gebouw verbonden. Uit de verklaringen van [getuige sub 1] en [getuige sub 2] zoals die zijn afgelegd in het kader van het voorlopig getuigenverhoor, komt duidelijk naar voren dat montage en demontage van de kranen mogelijk is zonder het pand te beschadigen. Bovendien hebben deze getuigen verklaard dat er ook een levendige handel in bovenloopkranen bestaat.
Ten aanzien van de gestelde schade stelt Boots zich op het standpunt dat de waarde van de kranen door het gebruik in is afgenomen sedert Boots de kranen heeft overgenomen. Boots heeft de kranen verkocht voor € 33.320,=.
Ten aanzien van de door Em Es gestelde gemiste huurinkomsten stelt Boots dat niet is komen vast te staan dat de nieuwe huurder van Em Es, indien de betreffende kranen nog in het pand aanwezig waren geweest, meer huur zou hebben betaald en dan ook daadwerkelijk gedurende de door Em Es gestelde vijf jaren.
5. Vordering en stellingen van Boots in (voorwaardelijke) reconventie
Boots vordert Em Es te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.964,51, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
Boots stelt daartoe het volgende.
Als gevolg van de volhardende pretense aanspraak van Em Es op de bovenloopkranen heeft Boots schade geleden. Deze schade bestaat onder meer uit het –als gevolg van de vele procedures- niet kunnen inzetten van de heer Boots (49,75 uren à € 75,=), getuigentaxen en werkzaamheden van de raadsman van Boots.
Omdat Em Es volstrekt tegen beter weten in is blijven volharden in haar standpunt eigenaresse van de bovenloopkranen te zijn, is zij voor de door Boots geleden schade aansprakelijk. Immers het doorzetten van een bij voorbaat in redelijkheid kansloze procedure jegens Boots door Em Es acht Boots onrechtmatig en verplicht derhalve tot schadevergoeding. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst Boots onder meer naar de overwegingen in het vonnis van de Voorzieningenrechter in kort geding van 19 augustus 2005.
In voorwaardelijke reconventie vordert Boots primair Em Es te veroordelen tot betaling van een bedrag € 45.580,=, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Subsidiair vordert Boots de overeenkomst van geldlening te vernietigen wegens dwaling, danwel gedeeltelijk de werking aan deze overeenkomst te ontzeggen, en Em Es te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 45.580.
Voor de stellingen dienaangaande verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover door Boots in haar conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie wordt aangevoerd.
6. Het verweer van Em Es (voorwaardelijke) in reconventie
Em Es concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Boots in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
Em Es betwist, op basis van hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd, dat zij tegen beter weten in door gegaan is met procederen en daardoor Boots schade heeft berokkend.
Em Es betwist evenzeer het door Boots in voorwaardelijke reconventie gevorderde. Voor de stellingen van Em Es dienaangaande verwijst de rechtbank naar de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke reconventie).
7. Beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
Em Es stelt zich primair op het standpunt dat zij eigenaresse van de bovenloopkranen is, omdat het de uitdrukkelijke bedoeling van de bij de overeenkomst van 26 juni 2003 betrokken partijen is geweest, dat de kranen geen deel zouden uitmaken van de litigieuze transactie.
Alvorens de vraag aan de orde komt of de kranen deel hebben uitgemaakt van de transactie, zal de rechtbank eerst dienen te beoordelen of Em Es rechten kan ontlenen aan deze overeenkomst. Immers door Boots wordt dit gemotiveerd betwist.
Vast staat dat Em Es geen partij was bij de overeenkomst. Immers als verkopende partijen zijn genoemd Mr. Brouns (als curator van Konstructiebedrijf Op den Camp BV), de Holding W.J. Op den Camp & Zn. BV en Van Wegberg Machinefabriek BV. Dat Em Es aandeelhouder en bestuurder van de Holding is doet daaraan niet af.
Door Em Es is aangevoerd dat zij door het betreffende pand in eigendom te verkrijgen als rechtsopvolger in de rechten treedt van de Holding terzake de onroerende zaak ( 45 conclusie van antwoord in reconventie). Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter niet vast komen te staan dat Em Es derhalve rechten kan ontlenen aan de overeenkomst van 26 juni 2003.
Nu dit is vastgesteld behoeft de vraag of de partijen die destijds betrokken waren bij de totstandkoming van de overeenkomst de bedoeling hebben gehad de kranen buiten de transactie te houden geen verdere bespreking.
De subsidiaire rechtsgrond waarop Em Es zich op beroept is natrekking. Volgens Em Es waren de kranen aard- en nagelvast met het pand verbonden en is zij op grond daarvan op het moment dat zij het pand in eigendom verkreeg eigenaresse van de kranen geworden.
Boots betwist deze stelling van Em Es en stelt zich op het standpunt dat de kranen, zonder dat het gebouw is beschadigd ook daadwerkelijk zijn gedemonteerd.
Voor de vraag of er sprake is van natrekking is van belang of in casu de kranen hun zelfstandige betekenis hebben verloren doordat zij in het betreffende pand zijn bevestigd en of ze (op eenvoudige wijze) zijn te demonteren zonder dat er relevante schade wordt aangebracht.
Betreffende de vraag of Em Es middels natrekking eigenaresse van de kranen is geworden is in het kader van een voorlopig getuigenverhoor een aantal getuigen gehoord. De processen-verbaal van deze verhoren zijn door Boots als produktie 15 en 16 bij antwoord in conventie overgelegd. Uit deze verhoren komt naar voren
-zakelijk weergegeven- dat 3 van de 6 kranen in het pand zijn gemonteerd alvorens het dak op het gebouw werd geplaatst; dat de overige 3 kranen later zijn gemonteerd; dat deze laatste 3 kranen alvorens ze in het pand [adres] zijn gemonteerd, elders zijn gedemonteerd.
Door de getuige [getuige sub 1] is onder meer verklaard:
Mijn bedrijf houdt zich bezig met de handel -internationaal- in bovenloopkranen (…). Het is niet alleen de in- en verkoop die ik doe maar ook het uithalen/demonteren en plaatsen van bovenloopkranen. (…) In 80% van de gevallen kunnen we een bovenloopkraan zonder bijzondere middelen uit de bedrijfshal halen. Wij doen dat zonder de hal te beschadigen. (….)
Wat ik met het voorgaande wil zeggen is dat een bovenloopkraan altijd te verwijderen en te plaatsen valt. (…)
Over de bovenloopkraan als zodanig, bestaat echter in mijn vakgebied geen discussie; die worden niet als aard- en nagelvast beschouwd. In mijn visie zijn die
niet aard- en nagelvast.
(…)
Ik meen dat het een half jaar tot een jaar geleden is dat ik alle 6 de bovenloopkranen bij Boots heb weggehaald. (…) Er zijn geen complicaties geweest.
Door de getuige [getuige sub 2] is onder meer verklaard:
Ik ben werkzaam bij een bedrijf dat zich bezighoudt met o.a. verkoop en transport van kraansystemen, waaronder bovenloopkranen.
(..)
U noemt mij het begrip aard- en nagelvast. De kraanbaan annex spanningsrail zou ik als aard- en nagelvast willen aanmerken. De kraan zelf niet. De stroomverbinding tussen kraan en spanningsrail is eenvoudig los te maken.
(..)
Montage en demontage kunnen geschieden zonder het pand te beschadigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van deze verklaringen komen vast te staan dat de kranen zijn te demonteren en ook daadwerkelijk zijn gedemonteerd zonder dat er sprake is van schade. Bovendien blijkt uit de feitelijke gang van zaken dat de kranen als zodanig ook weer zijn verkocht. Hiermee is –naar het oordeel van de rechtbank- de zelfstandigheid van de kranen een gegeven. Een en ander impliceert dan ook dat er in casu geen sprake is van natrekking en Em Es uit dien hoofde geen eigenaresse van de betreffende kranen is geworden.
Nu de rechtbank van oordeel is dat hetgeen Em Es primair heeft gesteld evenmin is komen vast te staan, is daarmee de stelling dat Boots niet gerechtigd was de kranen te verkopen voldoende gemotiveerd weersproken en zal de vordering van Em Es worden afgewezen.
Em Es zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank zal de vordering in reconventie eveneens afwijzen. Boots heeft gesteld dat Em Es tegen beter weten in heeft geprocedeerd en Boots daardoor schade heeft geleden. Deze schade bestaat met name uit tijdsverlies doordat de directeur in het kader van deze procedure veel verhoren heeft moeten bijwonen.
Em Es stelt zich op het standpunt dat zij een vordering heeft en dat zij terecht heeft geprocedeerd.
Wat er ook zij van de hoogte van de gevorderde schade, naar het oordeel van de rechtbank zou er alleen sprake van toewijzing van de vordering van Boots kunnen zijn als vast zou komen te staan dat Em Es, Boots moedwillig in een procedure heeft betrokken, wetende dat zij deze procedure nooit zou kunnen winnen.
Hiervan is in het onderhavige geval niet gebleken.
in voorwaardelijke reconventie
Nu de vordering in conventie wordt afgewezen, komt de rechtbank aan bespreking van de vordering in voorwaardelijke reconventie niet meer toe.
wijst de vordering van Em Es af;
veroordeelt Em Es in de proceskosten van Boots in conventie –de kosten van het voorlopig getuigenverhoor daaronder begrepen-, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 1.635,00 aan griffierechten,
€ 1.283,00 aan taxe getuigen
€ 3.129,00 aan salaris procureur;
wijst de vordering van Boots af;
veroordeelt Boots in de proceskosten van Em Es in reconventie, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 894,00 aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en op de openbare civiele terechtzitting van 22 maart 2006 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.