van de rechtbank Roermond
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie:
[eiser],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. J.A. Bloo;
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. M.W. Kok.
Partijen worden als volgt aangeduid:
Eiser : [eiser];
Gedaagde : [de bewindvoerder].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding met bijlagen van 7 oktober 2005;
- de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie met bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank van 4 januari 2006;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 februari 2006 met daaraan gehecht de namens [de bewindvoerder] bij brief van 9 maart 2006 gemaakte toevoegingen.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 Bij beschikking van 16 december 2002 heeft de Kantonrechter te Roermond op verzoek van [eiser] voor onbepaalde tijd al zijn goederen onder bewind gesteld (bijlage 1 bij dagvaarding). Tot bewindvoerder werd [gedaagde] aangesteld. De bewindvoering is op verzoek van [eiser] beëindigd bij beschikking van de kantonrechter van 6 juli 2004 wegens de gebleken verstoorde samenwerkingsrelatie (bijlage 7 bij dagvaarding)
2.2 De reden dat [eiser] de onder bewindstelling van zijn goederen verzocht, was er naar zijn eigen zeggen in gelegen dat hij zich na zijn echtscheiding niet in staat achtte om zijn financiën goed te beheren. [eiser] had een MBA en SPD opleiding genoten.
2.3 [eiser] was en is werkzaam als hoofdredacteur bij een uitgever en heeft daaruit een inkomen van ongeveer 2.700 – 3.000 euro netto per maand (zie de loonstrook in bijlage 71 CvA en het overzicht van inkomsten en uitgaven in bijlagen 99 en 100 CvA). [de bewindvoerder] heeft berekend dat [eiser] aan vaste uitgaven een bedrag van 1.867 euro nodig heeft, zodat uitgaande van een inkomen van 2.775 euro een afloscapaciteit aanwezig was van 907 euro (deze berekening is als bijlage 4 CvA bijgevoegd). (NB: ten behoeve van de leesbaarheid zijn de meeste bedragen in dit vonnis afgerond op hele euro’s).
2.4 [eiser] was eigenaar van de (voormalig echtelijke) woning aan de Violierstraat 27 te Maarheeze. Deze is in 1998 aangekocht voor 97.563 euro (zie bijlage 97 CvA). In januari 1999 is [eiser] in verband met zijn werk verhuisd naar een huurwoning in Venlo (woonlasten circa 430 euro per maand, zie bijlage 4 CvA). De woning is vervolgens verhuurd aan een potentiële koper voor 470 euro per maand, welk bedrag rechtstreeks werd voldaan aan de hypotheeknemer (proces-verbaal van comparitie). Deze huurder heeft in november 2003 het pand verlaten ([de bewindvoerder] in het proces-verbaal van comparitie).
2.5 In overleg tussen [de bewindvoerder] en [eiser] is de verkoop van de woning na het beëindigen van de huur in november 2003 opnieuw ter hand genomen. Makelaar [naam] stelt bij brief van 15 november 2003 voor om de woning te koop te stellen voor 149.000 euro met een verwachte opbrengst ergens rond de 145.000 euro. De makelaar schrijft op 30 mei 2005 dat hij op deze offerte nooit reactie van [de bewindvoerder] heeft ontvangen. Na opdracht van [eiser] op 3 augustus 2004 (na beëindiging van de bewindvoering) is de woning op 15 maart 2005 voor 137.500 euro verkocht. De deurwaarder wijt in genoemde brief de langere verkoopprocedure en lagere prijs aan de “uitgestelde verkoopprocedure en uitgesteld onderhoud”.
2.6 Inclusief de door hypotheek gedekte leningen (bij Albank, IDM en Finata/ Nederlands Deurwaarders voor circa 188.000 euro) had [eiser] bij aanvang van de bewindvoering volgens berekening van [de bewindvoerder] een schuldenlast van 217.894 euro (bijlage 5 CvA). Bij een afloscapaciteit van 907 euro zou daarvan in 36 maanden 32.663 euro kunnen worden afgelost (bijlage 5 CvA).
3. Het geschil in conventie
3.1 [eiser] stelt dat [de bewindvoerder] zijn taak als bewindvoerder niet naar behoren heeft uitgevoerd. Daartoe stelt [eiser] – kort samengevat – de volgende feiten en omstandigheden:
a. [de bewindvoerder] stelde schuldeisers maanden te laat van de bewindvoering op de hoogte en reageerde niet op hun vragen;
b. Tijdens de bewindvoering zijn nieuwe schulden en extra incassokosten ontstaan;
c. Belastingteruggaven zijn onterecht ontvangen, er is verzuimd om op juiste wijze aangifte inkomstenbelasting te doen;
d. Ziektekostenverzekering, rechtsbijstandsverzekering, inboedelverzekering en opstalverzekering zijn geroyeerd waardoor [eiser] langere tijd onverzekerd is geweest;
e. De verkoop van de eigen woning lag volledig stil.
3.2 [eiser] heeft een berekening opgesteld van zijn materiële schade als gevolg van het handelen van [de bewindvoerder] (bijlage 10 bij dagvaarding). Die berekening sluit op 37.580,25 euro. Daarbij komt het salaris dat in betreffende periode aan [de bewindvoerder] is betaald ad 502,44 euro. De immateriële schade wordt gesteld op 12.000 euro, maar als vordering beperkt tot 2.000 euro. In totaal beloopt de vordering 40.082,69 euro, vermeerderd met rente en kosten.
3.3 [de bewindvoerder] betwist dat hij zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. Met betrekking tot de gestelde gebreken verweert hij zich – kort samengevat – als volgt:
Ad a. Hij heeft kort na aanvang van de bewindvoering een overzicht van de schulden en van de afloscapaciteit
gemaakt en alle schuldeisers aangeschreven. Van alle in- en uitgaven werd een deugdelijke administratie
bijgehouden, waaruit op elk moment de rechten en plichten van [eiser] konden worden afgeleid.
Ad b. [eiser] gaf zelf meer geld uit dan hij te besteden had. [de bewindvoerder] wijst op twee maandafrekeningen
voor telefoonkosten (bijlage 75 en 76 CvA) waaruit blijkt dat [eiser] in één maand tijd 796 respectievelijk 929
sms-berichten verzond. [de bewindvoerder] heeft bijvoorbeeld met Bol.com contact opgenomen om te
vragen waarop allerlei voor [de bewindvoerder] niet te herleiden rekeningen betrekking hadden. Ook wilde
[eiser] niet afzien van vakanties (blz. 30 CvA).
Ad c. Volgens de richtlijnen voor beschermingsbewindvoerders behoeft alleen aangifte inkomstenbelasting te
worden gedaan voor zover die betrekking heeft op inkomsten uit box 1. [de bewindvoerder] heeft nimmer
informatie van [eiser] ontvangen op basis waarvan hij een aangifte kon verzorgen. [de bewindvoerder] is van
mening dat geen aanspraak bestond op teruggave inkomstenbelasting.
Ad d. [de bewindvoerder] stelt dat hij niet in staat was om alle vaste lasten te voldoen. Op het bericht van royement
van de ziektekostenverzekering heeft hij naar eigen zeggen adequaat gereageerd.
Ad e. [de bewindvoerder] stelt dat de woning pas vanaf november 2003 leeg kwam en dat [eiser] de verkoop zelf
ter hand zou nemen.
4. Het geschil in reconventie
4.1 [de bewindvoerder] heeft op aandringen van de kantonrechter de openbare executieverkoop van de woning van [eiser] op 27 juli 2004 voorkomen. Dit was alleen mogelijk als de aan de executie verbonden kosten ad 5.780,81 euro vóór de datum van executie werden voldaan (bijlage 126 CvA). Omdat de door [de bewindvoerder] aangehouden rekening van [eiser] onvoldoende saldo vertoonde, heeft [de bewindvoerder] die kosten voor het grootste gedeelte (buiten circa 700 euro) uit eigen middelen voldaan. [de bewindvoerder] stelt dat hij dit bedrag onverschuldigd heeft betaald en vordert daarom 5.000 euro terug.
4.2 [eiser] merkt op dat een onverschuldigde betaling alleen van degene die betaald is, teruggevorderd kan worden. Nu de betaling is gedaan aan de notaris, zou [de bewindvoerder] zijn vordering tot hem moeten richten. Voorts stelt [eiser] dat [de bewindvoerder] deze betaling niet uit eigen middelen heeft voldaan, maar vanaf de rekening van [eiser] zelf. Tenslotte voert hij uiterst subsidiair aan dat hij nimmer gesommeerd is of in verzuim is gesteld, zodat er geen basis is voor wettelijke rente en proceskostenveroordeling.
5. Beoordeling van de geschillen
5.1 De persoonlijke aansprakelijkheid van een ingevolge titel 19 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek aangestelde bewindvoerder dient te worden getoetst aan art. 1:444 Burgerlijk Wetboek. Volgens dat artikel is een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk “indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend”.
5.2 Uit de stukken blijkt dat [de bewindvoerder] kort na de onderbewindstelling alle schulden in kaart heeft gebracht en de schuldeisers heeft aangeschreven. Voorts heeft hij de inkomsten en uitgaven van [eiser] geanalyseerd en daaruit een redelijke afloscapaciteit afgeleid. Van alle inkomsten en uitgaven is behoorlijke administratie bijgehouden. Uit de boekhouding en de door [de bewindvoerder] ten behoeve van de kantonrechter afgelegde rekening en verantwoording zijn de op het onder bewind gestelde vermogen rustende rechten en plichten in voldoende mate af te leiden. De stelling van [eiser] (weergegeven in par. 3.1 sub a) dat [de bewindvoerder] de schuldeisers te laat heeft benaderd, is derhalve ongegrond.
5.3 De rechtbank is evenwel van oordeel dat [de bewindvoerder] een aantal strategische beslissingen ten onrechte achterwege heeft gelaten. Zo moet het voor [de bewindvoerder] duidelijk zijn geweest dat zelfs bij een behoorlijke afloscapaciteit als die van [eiser] (circa 900 euro per maand, eventueel vermeerderd met huurinkomsten van 470 euro per maand), het inlopen op, laat staan geheel aflossen van leningen en schulden ter hoogte van in totaal circa 218.000 euro een onmogelijke opgave was. Dit waren verschillende schuldeisers met allemaal weer hun eigen algemene voorwaarden en rente- en incassokosten. Het mag als feit van algemene bekendheid worden verondersteld dat zonder structurering van schulden verschillende van deze schuldeisers via beslag of executie hun rechten zouden veiligstellen met cumulatie van bijbehorende kosten tot gevolg.
5.4 De reden dat [eiser] zich tot [de bewindvoerder] wendde met het verzoek om het bewind over zijn goederen op zich te nemen, lijkt primair te zijn ingegeven doordat hij geen mogelijkheid meer zag om met zijn besteedbaar inkomen zijn schuldeisers tevreden te stellen. Er lijkt eerder sprake te zijn geweest van een onoplosbare schuldenpositie dan van een situatie waarin [eiser] niet met geld kon omgaan. In onderhavige bewindvoering heeft [de bewindvoerder] zijn beheer evenwel hoofdzakelijk gericht op inkomensbeheer en heeft hij aan het herschikken en saneren van de schulden onvoldoende aandacht besteed. Zo heeft [de bewindvoerder] weliswaar de schuldeisers aangeschreven met het verzoek om hun schulden aan hem door te geven (bijlagen 6-53 CvA) en is een schuldenlijst samengesteld en afloscapaciteit berekend, maar is niet gebleken dat met schuldeisers concrete betalingsregelingen zijn getroffen of onderhandelingen daarover zijn gevoerd. Voorts ligt het voor de hand om als onderdeel van de sanering van de schuldenpositie van [eiser] al het mogelijke te doen om de woning te gelde te maken. Het lijkt immers tamelijk evident dat een huuropbrengst van 470 euro per maand onvoldoende was om alle aan de woning verbonden financieringslasten en andere kosten te dekken. Met betrekking tot de woning blijkt evenwel dat [de bewindvoerder] zich weinig inspanningen heeft getroost om achter de verkoop enige vaart te zetten. Uit de brief van de makelaar (zie par. 2.5 van dit vonnis), die zich voor de verkoop van de woning terecht wendt tot [de bewindvoerder] als degene die daarin het initiatief moet nemen, blijkt zelfs wrevel dat [de bewindvoerder] in het geheel niet reageert op zijn offerte om tot verkoop te geraken.
5.5 Onder ideale omstandigheden had een sanering van de schuldenpositie van [eiser] er aldus kunnen uitzien dat de woning zo spoedig mogelijk na ingang van het bewind voor een prijs van omstreeks 137.000 euro zou zijn verkocht. Met betrekking tot de resterende schulden ad circa 80.000 euro had vervolgens op basis van een afloscapaciteit van circa 32.000 euro een minnelijke betalingsregeling van 40% van de vorderingen kunnen worden aangeboden. Indien de schuldeisers daarmee niet hadden ingestemd, had de sanering via de wettelijke toepassing van de schuldsaneringsregeling kunnen worden gerealiseerd. Ter zitting is gebleken dat na beëindiging van het bewind voor afkoop van de schulden een lening is opgenomen van 80.000 euro, welke inclusief rente in 48 maandtermijnen van 1.900 euro wordt afgelost. Daarbij was bijvoorbeeld Albank bereid om genoegen te nemen met een betaling van 60% op haar restvordering (bijlage 2.B13 bij dagvaarding).
5.6 Het oplopen van schulden en het royeren van verzekeringen schrijft de rechtbank mede toe aan het niet structureel saneren van de schuldenpositie door [de bewindvoerder]. Door de te hoge schulden in relatie met de afloscapaciteit ontstond in feite een situatie van “dweilen met de kraan open”. Een ander gevolg van het achterwege blijven van een duidelijke sanering was dat voor [eiser] onduidelijk bleef welke bestedingsruimte er voor hemzelf overbleef. Weliswaar kreeg hij weekgeld van 80 euro per week, maar daarnaast werden allerlei andere rekeningen en kosten van [eiser] betaald, zodat van enige daadwerkelijke budgettering geen sprake meer was. De rechtbank merkte reeds op (par. 5.4) dat [eiser] wel degelijk in staat lijkt te zijn met geld te kunnen omgaan en het bewind ertoe strekte om van de (voor hem) onoverzienbare schuldenlast te worden bevrijd. Dit wordt bevestigd doordat [eiser] nu al meer dan een half jaar maandelijks 1.900 euro aan een schuldregeling voldoet en van het restant van circa 1.400 euro per maand rondkomt. Indien [de bewindvoerder] de woning had verkocht en met betrekking tot de resterende schulden een schuldregeling was aangegaan in de thans daadwerkelijk gerealiseerde zin, dan zou voor [eiser] duidelijk(er) zijn geweest met welk geldbedrag hij had moeten uitkomen. Gelet op de door [de bewindvoerder] gesignaleerde neiging bij [eiser] om in verhouding meer uit te geven dan in zijn situatie verstandig was, had het in zo’n geval wellicht tot de mogelijkheden behoord om in plaats van alleen leefgeld een groter (gebudgetteerd) bedrag aan [eiser] ter beschikking te stellen waaruit hij bijvoorbeeld ook (verwervings)kosten voor telefoon, boeken en dergelijke had moeten voldoen.
5.7 [de bewindvoerder] heeft aangevoerd dat van hem als bewindvoerder niet hoefde te worden verwacht dat hij de sanering van de schuldenpositie van [eiser] op zich zou nemen. Hij verwijst daarvoor naar de door het Landelijk overleg van Kantonrechters (LOK) opgestelde richtlijnen (bijgevoegd als bijlage 3 CvA). De rechtbank is van oordeel dat dit verweer [de bewindvoerder] niet kan baten. Die richtlijn geeft slechts aan welke werkzaamheden geacht worden tegen het normale bewindvoerderssalaris te worden verricht. In diezelfde richtlijn is evenwel voorzien in de mogelijkheid om toestemming te vragen om extra werkzaamheden tegen extra salaris te verrichten. Gelet op de ingewikkeldheid van deze bewindvoering had daar wellicht aanleiding toe bestaan. In dat verband merkt de rechtbank op dat [de bewindvoerder] vrijwillig en welbewust deze bewindvoering op zich heeft genomen. Indien hij niet bereid was om als bewindvoerder een woning te verkopen en een minnelijke schuldregeling te begeleiden, had hij zich dat op voorhand kunnen realiseren en van de bewindvoering kunnen afzien. Hetzelfde geldt als er tijdens de onder bewindstelling bijvoorbeeld een onwerkbare situatie ontstaat doordat er een vertrouwensbreuk optreedt of het bewind ingewikkelder wordt dan de bewindvoerder had voorzien en aankan. In die gevallen rust op de bewindvoerder de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat die problemen tot schade leiden aan de onder bewind gestelde goederen door eventueel zelf vervanging als bewindvoerder te verzoeken.
5.8 De rechtbank komt op grond van deze overwegingen tot de conclusie dat [de bewindvoerder] als bewindvoerder jegens [eiser] is tekortgeschoten. Thans dient te worden beoordeeld of en zo ja, welke schade [eiser] daardoor geleden heeft en voor vergoeding in aanmerking komt.
5.9 In de door [eiser] opgestelde schadeopstelling (bijlage 10 bij dagvaarding) heeft hij de financieringslasten van nog openstaande schulden als schade opgevoerd. Voor de rechtbank zijn die (door [eiser] zelf opgestelde) berekeningen niet inzichtelijk. In hoofdzaak kan gezegd worden dat door het nalatig handelen van [de bewindvoerder] een schuldregeling veel later tot stand is gekomen dan bij wel adequaat handelen van [de bewindvoerder] mogelijk was geweest. Gelet op de duur van de bewindvoering (circa 19 maanden) en de termijn die nodig is om opnieuw orde op zaken te stellen, lijkt het redelijk om die “verloren” tijd te stellen op 16-24 maanden. Gelet op een schuldenlast van 80.000 euro is deze vertragingsschade te stellen op 10.000 euro.
5.10 Een ander aspect is dat het aannemelijk is dat [de bewindvoerder] in zijn positie en op dat tijdstip een gunstigere schuldregeling had kunnen overeenkomen dan [eiser] alleen kon en uiteindelijk heeft gerealiseerd. In bijlage 5 CvA heeft [de bewindvoerder] over drie jaar gemeten een afloscapaciteit berekend van 32.663 euro. Vergeleken met de thans afgesloten schuldregeling van 80.000 euro is dat een groot verschil. Daar tegenover staat allerminst vast dat een minnelijke regeling met eerstgenoemd bedrag door alle schuldeisers zou zijn aangenomen. Een akkoord via toepassing van de schuldsaneringsregeling had vervolgens tot de mogelijkheden behoord, maar is ook in later stadium niet door [eiser] aangegrepen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij daar niet snel voor zou hebben gekozen. De rechtbank stelt de hoogte van deze schade naar redelijkheid vast op 10.000 euro.
5.11 [eiser] stelt dat tijdens het bewind nieuwe betalingsverplichtingen zijn ontstaan, die bij adequater optreden van de bewindvoerder hadden kunnen worden voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke (stel)posten met terughoudendheid dienen te worden benaderd. Dat betekent dat alleen als er een heel direct verband bestaat tussen nalatig handelen van de bewindvoerder en daaraan toe te schrijven schade, deze min of meer voor vergoeding in aanmerking kan komen. Aldus beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat de kosten ter voorkoming van de executieveiling ad € 5.780,81 (bijlage 126 CvA) in rechtstreeks verband staan met de onwil van [de bewindvoerder] om voortvarend aan een onderhandse verkoop van dat pand mee te werken. Aangezien niet geheel zeker is dat een executoriale verkoop had kunnen worden voorkomen bij ander handelen van [de bewindvoerder], zal de rechtbank de hieraan toe te rekenen schade naar redelijkheid vaststellen op 4.000 euro. Andere door [eiser] gestelde schadeposten, waaronder die als gevolg van het niet-doen van belastingaangifte, acht de rechtbank onvoldoende specifiek en onderbouwd om tot toekenning te leiden.
5.12 De rechtbank realiseert zich dat zij in haar schade benadering afwijkt van de onderbouwing door [eiser] van zijn vordering. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat haar bevoegdheid om de schade naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen een ruimere marge laat om aangevoerde schadecomponenten anders (abstracter) te interpreteren dan een of beide partijen dat doen. Voorts valt het resultaat van de gedane afweging (ruim) binnen het gevorderde.
5.13 [de bewindvoerder] heeft (subsidiair) aangevoerd dat er aanleiding bestaat om de schade te beperken. Hij wijst daarbij op de hoogte van de beloning en het feit dat tot voor kort en zeker in de tijd dat onderhavige bewindvoering actueel was, voor bewindvoeringen geen aansprakelijkheidsverzekeringen konden worden afgesloten. [eiser] verzet zich tegen een matiging van de schade. De rechtbank ziet in de door [de bewindvoerder] aangevoerde redenen onvoldoende grond om de schade te matigen. [de bewindvoerder] heeft het bewind vrijwillig op zich genomen en heeft zich kunnen realiseren dat eventuele aansprakelijkheid tegenover [eiser] niet verzekerd was. Voor wat betreft de hoogte van het salaris is reeds overwogen dat het [de bewindvoerder] had vrijgestaan om voor noodzakelijke werkzaamheden die niet onder het standaardtarief vallen, een extra honorering te verzoeken.
5.14 De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen. De toekenning van immateriële schade is alleen mogelijk in de in art. 6:106 BW genoemde gevallen. Daarbij gaat het er in het onderhavige geval vooral om of [eiser] in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat daarvan niet zodanig sprake is dat een immateriële schadevergoeding aan de orde is.
5.15 De rechtbank begrijpt de vordering in reconventie aldus dat [de bewindvoerder] aanspraak maakt op het saldotekort dat de rekening-courant van [eiser] bij [de bewindvoerder] aan het einde van de bewindvoering vertoonde. De grondslag van onverschuldigde betaling is derhalve niet aan de orde. [de bewindvoerder] heeft op de comparitie uitgelegd dat de inkomende en uitgaande betalingen inzake alle door [de bewindvoerder] en zijn kantoorgenoten gevoerde bewindvoeringen op één centrale beheersrekening worden verricht en dat de aanspraak van alle rechthebbenden op het saldo van die rekening vastgesteld wordt uit de door [de bewindvoerder] met betrekking tot die rekening gevoerde administratie. Alvorens betalingen te verrichten, wordt eerst de rekening-courantverhouding bijgewerkt teneinde te beoordelen of en in hoeverre het saldo daarvan betalingen toelaat. Het (intern administratief) rekeningoverzicht van [eiser] is als bijlage 54 en 55 overgelegd. Daaruit blijkt dat bij afsluiting daarvan een saldotekort resteerde van 5.165,38 euro.
5.16 In beginsel behoeft het geen betoog dat een saldotekort op de door de bewindvoerder aangehouden beheersrekening door de rechthebbende dient te worden aangevuld. In het onderhavige geval is dat niet anders. Dit dient los te worden gezien van de vraag waardoor dat saldotekort is ontstaan. Omdat deze kwestie reeds in de beoordeling in conventie is betrokken, kan het saldotekort, door [de bewindvoerder] kennelijk gelimiteerd tot 5.000 euro, verrekend worden met hetgeen [de bewindvoerder] krachtens de veroordeling in conventie aan [eiser] verschuldigd is.
5.17 Aldus geïnterpreteerd dient de vordering van [de bewindvoerder] te worden afgewezen. [de bewindvoerder] suggereert ten onrechte dat hij de vordering heeft voldaan, hetgeen onjuist is, althans niet overeenstemt met hetgeen uit de door hem geadministreerde rekening-courantverhouding (bijlage 55 CvA) blijkt. De rechtbank begrijpt dat [eiser] meent dat de van zijn rekening betaalde kosten ter voorkoming van de executie als schade voor vergoeding in aanmerking komen en voor zover mogelijk gecompenseerd kunnen worden met het door [de bewindvoerder] gefinancierde tekort op de beheersrekening. Hieruit leidt de rechtbank af dat [eiser] zich niet tegen verrekening van het boedeltekort verzet.
5.18 [de bewindvoerder] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden tot een bijdrage in de proceskosten van [eiser]. Daarbij wordt rekening gehouden met de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie. Gelet op de ingewikkeldheid van de zaak wordt uitgegaan van tariefgroep IV van het liquidatietarief. De buitengerechtelijke incassokosten zullen worden gesteld op één punt van dat liquidatietarief.
veroordeelt [de bewindvoerder] tot betaling aan [eiser] van € 24.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2005 tot aan de dag van voldoening;
In conventie en in reconventie
veroordeelt [de bewindvoerder] in de proceskosten van [eiser], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 920,00 aan griffierechten,
€ 93,93 aan explootkosten,
€ 894,00 aan buitengerechtelijke incassokosten
€ 2.235,00 aan salaris ten behoeve van de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en op de openbare civiele terechtzitting van 29 maart 2006 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.