ECLI:NL:RBROE:2006:AV0577

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
24 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 597 WRO K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening

In deze zaak hebben eisers, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arcen en Velden, waarbij hun bezwaar tegen de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling op 3 december 2002 ongegrond is verklaard. De rechtbank Roermond heeft de zaak behandeld op 14 december 2005. Eisers stellen dat de bouw van een halfvrijstaande woning naast hun vrijstaande woning de waarde van hun woning zal verminderen en dat de situering van de garage hen zal belasten met geluidsoverlast en andere hinder. Verweerder heeft echter betoogd dat de vrijstelling voor de bouwvergunning rechtmatig is verleend, omdat er geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten meer vereist is en dat de bouwplannen voldoen aan het bestemmingsplan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouders een aanvraag voor een bouwvergunning hebben ingediend en dat deze op 3 december 2002 is verleend. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om de vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen de bouwplannen beoordeeld, maar concludeert dat de bezwaren onvoldoende feitelijk onderbouwd zijn. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vergunninghouders en de bewoners van het belendend perceel zwaarder wegen dan de bezwaren van eisers.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers gegrond voor wat betreft de gebrekkige onderbouwing van de beslissing, maar voor het overige ongegrond. De gemeente Arcen en Velden wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eisers. De uitspraak is gedaan door mr. V.P. van Deventer en openbaar uitgesproken op 24 januari 2006. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 05 / 597 WRO K1
Inzake : [eiser 1 en 2], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen : het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Arcen en Velden, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 5 april 2005,
kenmerk: 2005-1633.
Datum van behandeling ter zitting: 14 december 2005.
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen verweerders besluit van 3 december 2002 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de erven van [vergunninghouders] (vergunninghouders) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. [belanghebbende] heeft namens de erven daarvan gebruik gemaakt.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 december 2005, waar eisers zijn verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mw. Mr drs. S Linkens. De vergunninghouders hebben zich doen vertegenwoordigen door de [vertegenwoordigers].
II. OVERWEGINGEN
Op 16 januari 2002 hebben vergunninghouders een aanvraag gedaan voor een bouwvergunning op perceel kadastraal bekend gemeente Arcen en Velden sectie […] nummer […] te [woonplaats]. De bouwvergunning en de daarvoor vereiste vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid van de Wet op de ruimtelijke ordening (WOR) zijn verleend op 3 december 2002. Hiertegen hebben eisers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij deze rechtbank. Op 18 februari 2003 is het verzoek afgewezen.
Op 17 oktober 2003 is het beroep van eisers tegen het besluit van 3 december 2002 gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder niet bevoegd het besluit te nemen, nu een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (GS) ontbrak. In het onderhavige geval was deze verklaring vereist gezien de omvang van de oppervlakte van de kavel. Voorts was naar het oordeel van de rechtbank verweerders motivering van het besluit onvoldoende. Verweerder was niet ingegaan op de vraag waarom de geplande bouw niet aan de andere kant van het betrokken perceel kon plaatsvinden.
Verweerder heeft vervolgens op 2 december 2004 opnieuw op de aanvraag beslist. Daarbij is opnieuw de gevraagde bouwvergunning onder vrijstelling verleend. Hiertegen hebben eisers opnieuw een verzoek om voorlopig voorziening ingediend bij deze rechtbank. Op 18 februari 2005 heeft de rechtbank het verzoek ingewilligd en het besluit van 2 december 2004 geschorst. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder opnieuw op eisers bezwaarschrift moeten beslissen en niet opnieuw op de aanvraag. Bovendien was het eerder vastgestelde gebrek in de motivering niet hersteld.
Op 5 april 2005 heeft verweerder alsnog opnieuw op eisers bezwaar beslist. Tegen die beslissing hebben eisers het beroep bij deze rechtbank ingediend, waarop thans beslist moet worden.
Op 6 juni 2005 heeft verweerder het geschorste besluit van 2 december 2004 ingetrokken.
Het standpunt van eisers, zakelijk weergegeven.
· Eisers stellen dat hun vrijstaande woning door de vergunde bouw van een halfvrijstaande woning eveneens een halfvrijstaande woning wordt. Hierdoor zal de waarde van hun woning verminderen.
· Het alternatieve voorstel van eisers wordt resoluut verworpen, omdat dan het pand aan de andere zijde van de bouwkavel bij verkoop minder waard zal zijn.
· Er is tussen verweerder en eisers nooit overleg geweest.
· Onjuist is de stelling dat slechts bijgebouwen tegen elkaar worden gebouwd. Immers de geplande garage zal tegen eisers’ woonkeuken worden gebouwd. Hierdoor vrezen eisers geluidsoverlast. Voorts zal de geplande oprit naast eisers’ woonkamer komen.
· Het geplande dakterras komt op gelijke hoogte met het dakterras bij eisers’ slaapkamer.
· Eisers wensen geen hekwerk met balken tegen de muur van hun woonkamer.
· Eisers voorzien de noodzaak van het kappen van bomen en vrezen daardoor schade te zullen lijden.
Ter zitting hebben eisers nog nadrukkelijk aangegeven dat zij geen bezwaar hebben tegen de bouw van de geplande woning, doch tegen de situering van de daarbij behorende garage tegen de woning van eisers.
Het standpunt van verweerder, zakelijk weergegeven.
· Verweerder wijst er op dat sinds juli 2004 GS het vereiste van een verklaring van geen bezwaar voor gevallen als de onderhavige hebben laten vallen. Daardoor behoeft voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet op de ruimtelijke ordening (WOR) voor deze zaak geen verklaring meer gevraagd of gegeven te worden. Mitsdien is verweerder bevoegd de vrijstelling te verlenen.
· Verweerder bestrijdt dat de woningen van eisers en vergunninghouders worden gekoppeld. Immers blijft een ruimte van anderhalve centimeter tussen beide panden bestaan, welke ruimte zal worden opgevuld met tempex. Mitsdien blijft het vrijstaande karakter van eisers woning onaangetast.
· Eisers’ woning is gebouwd op de perceelgrens. Hierdoor is het reeds thans niet mogelijk om om de woning heen te lopen. Daarom is een volledig zelfstandig karakter niet aan de orde. Het op de perceelgrens plaatsen van een gebouw, kan niet het recht ontnemen om op het belendend perceel te bouwen. In het onderhavige bouwplan, wordt slechts een garage als bijgebouw tegen de perceelgrens met eisers’ woning gebouwd.
· Gelet op het vigerende bestemmingsplan geldt voor eisers perceel de specificatie “E2c”. Dit betekent dat het aantal aaneen te bouwen huizen tenminste 1 en ten hoogste 2 mag bedragen. Het aaneen bouwen van twee woningen is daarom reeds toegestaan.
· Door de geplande woning te bouwen als voorzien wordt voldaan aan de bestemmingspecificatie E2c, terwijl tegelijk wordt voldaan aan verweerders beleid inbreidlocaties te benutten en vernieuwing van woonkwaliteit binnen de kernen van de gemeente te bevorderen.
· Aan de andere zijde van het bouwperceel ligt een pand waarin een twee-onder-één-kap woning is gevestigd. Situering van de geplande woning tegen dat gebouw, betekent dat er een drie-onder-één-kap situatie ontstaat. Deze bouwvorm is onwenselijk, omdat die niet in de omgeving past.
· Door de geplande bouw te situeren aan de andere zijde van het bouwperceel zal bovendien de vrije beweging van voor naar achter op het belendend perceel worden belemmerd. Dit doet zich niet voor aan de zijde van eisers.
Ter zitting hebben de gemachtigden van vergunninghouders opgemerkt dat situering van de bij de geplande woning behorende garage aan de andere zijde van de woning onwenselijk is. In die situatie wordt de toegang tot het achterterrein van de woning nr 63 ernstig bemoeilijkt. Bovendien wordt de keermogelijkheden voor automobielen dermate beperkt dat goed gebruik van de op het achterterrein liggende garage van woning nr 63 niet wel denkbaar is.
De rechtbank
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder, zodat de rechter ter zake slechts een beperkte toetsing toekomt. Dat brengt mee, dat de rechter het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden, dat verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Vast staat dat GS inmiddels de eis voor een verklaring van geen bezwaar voor een geval als het onderhavige hebben los gelaten. Dat betekent dat verweerder bevoegd was zelfstandig te beslissen op de vrijstelling die, ingevolge het bepaalde in artikel 49, tweede lid, van de Woningwet, met de bouwvergunning was aangevraagd.
Vast staat dat het beleid van de provincie Limburg en verweerder is gericht op het gebruik van zo geheten inbreidlocaties voor nieuwbouw. Hiermee wordt enerzijds de druk op het landelijk gebied teruggedrongen en anderzijds de vernieuwing van woonkwaliteit binnen de bestaande kernen gediend. Niet gezegd kan worden dat dit een zo apert onredelijk beleid is dat dat niet kan dienen als kader voor het verlenen van de onderhavige vrijstelling. Voorts is de vrijstelling voorzien van een concrete goede ruimtelijke onderbouwing. Op dit punt bestaat dan ook geen reden om verweerder niet bevoegd te achten.
Verweerder heeft in zijn laatste, thans bestreden, beslissing op het bezwaar van eisers aangegeven dat hun voorstel om de woning aan de andere zijde van de bouwkavel te realiseren niet wordt gevolgd. Verweerder gaf daartoe, kort samengevat, als reden dat dat zou leiden tot een groter blok woningen dan gewenst is binnen verweerders beleid. Voorts vindt verweerder dat de bewoners van perceel (thans) genummerd [nummer] alsdan onevenredig worden benadeeld door de beperkingen in de toegang tot de achterzijde van dat perceel.
De rechtbank acht het onbegrijpelijk dat verweerder meent te kunnen stellen dat het vrijstaand karakter van eisers’ woning niet wordt aangetast, omdat er anderhalve centimeter tussenruimte tussen de bouwwerken zou blijven bestaan, welke ruimte met tempex zal worden gevuld. Nog afgezien van de vraag of dergelijke spitsvondigheden dienstig zijn, is die bovendien nog feitelijk onjuist. Aangezien de tussenruimte volgens verweerder immers zal worden gevuld met tempex, komt er toch een feitelijke verbinding tussen beide bouwwerken.
Eveneens meent de rechtbank dat verweerder onterecht stelt dat bij de realisering van de geplande woning aan de andere zijde van het bouwperceel een drie-onder-één kap situatie zal ontstaan. Uit de tekeningen blijkt dat alsdan geen fysieke verbinding tussen de oude en nieuwe bouwwerken zal ontstaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat deze afweging berust op een misverstand. Verweerder blijkt nu ten onrechte in de veronderstelling te hebben verkeerd dat eisers beoogden dat de geplande garage tegen de woning nr [nummer] aangebouwd zou moeten worden.
Ontegenzeggelijk zal het bouwen van de geplande woning aan die zijde van het bouwperceel de toegang tot de achterzijde van het belendend perceel aanzienlijk belemmeren. Dit punt voert verweerder terecht op. Door de situering van de geplande garage aan de zijde van nr [nummer] zal voor dit terrein een z-vormige oprit ontstaan naar het achterterrein. Aldaar zal weinig keerruimte overblijven om vanaf de oprit de reeds bestaande garage bij nr [nummer] in te rijden. Bij situering zoals door vergunninghouders is aangevraagd behouden zowel de woningen op nrs [nummers] als de geplande woningen recht toegankelijke opritten.
Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat de bestemming van het perceel waarop eisers’ woning staat het bouwen van twee-onder-één-kap woningen mogelijk maakt. Eveneens wijst verweerder er terecht op dat het bouwen op een perceelgrens niet vanzelfsprekend het oprichten van bouwwerken op het belendend perceel kan beletten. Naar het oordeel van de rechtbank geldt eerder dat door op een perceelgrens te bouwen men het risico neemt dat een woning met vrijstaand karakter dat karakter eens kan verliezen. Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat onder de bestemming Tuinen II ook een garage op de thans geplande locatie gebouwd had mogen worden.
Eisers bezwaren voor wat betreft afstanden, bomenkap en inrit gebruik zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd en blijven daarom buiten beschouwing.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder bevoegd was de vrijstelling te verlenen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen beslissen dat het bouwen van de geplande woning aan de andere zijde van het bouwperceel meer nadeel brengt aan de bewoners van het aan die zijde belendende perceel, dan aan eisers bij bouw aan hun zijde. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de gevraagde vrijstelling kunnen verlenen. De onderbouwing van het bestreden besluit is onvoldoende voor wat betreft de stelling dat aan het vrijstaande karakter van eisers’ woning geen afbreuk wordt gedaan en dat door situering van de garage aan de andere zijde van de gelande woning een drie-onder-één-kap situatie zou ontstaan. Dat alles neemt niet weg dat de resterende onderbouwing voldoende is om de beslissing te kunnen dragen. Verweerder heeft de belasting voor de bewoners van nr [nummer] bij de alternatieve situering correct afgezet tegen de last die eisers zullen ondervinden van de geplande uitvoering, als ook het gegeven dat onder het vigerende bestemmingsplan zonder meer een garage bij de woning nr [nummer] tegen de woning van eisers aan gebouwd zou kunnen worden.
Nu de vrijstelling rechtmatig is verleend, zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen beletsels genoemd in artikel 44 van de Woningwet tegen het verlenen van de gevraagde bouwvergunning. De verlening van die vergunning is alsdan imperatief. Verweerder heeft daarom terecht de gevraagde vergunning verleend.
De rechtbank zal het beroep daarom voor wat betreft de hiervoor vermelde gebrekkige gedeeltes van de onderbouwing gegrond en voor het overige gegrond verklaren.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de hiervoor vermelde gebrekkige gedeeltes van de onderbouwing;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
bepaalt dat de gemeente Arcen en Velden aan eisers het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 138,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer, in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op: 24 januari 2006
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 26 januari 2006
rv
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.