ECLI:NL:RBROE:2005:AU8669

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/976411-05
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en de verkoop van MDMA via een geheim telefooncircuit

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 23 december 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk verkopen van een grote hoeveelheid MDMA-pillen. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het verkopen van ongeveer 250.000 MDMA-pillen en deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, zoals het bereiden en verkopen van drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 maart 2005 in Eindhoven, samen met anderen, deze pillen heeft verkocht. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte verworpen, waarbij werd gesteld dat de dagvaarding niet aan de wettelijke eisen voldeed. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte zich voldoende kon verdedigen tegen de beschuldigingen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de organisatie gebruik maakte van een geheim telefooncircuit om de communicatie te waarborgen en de kans op ontdekking te minimaliseren. Dit circuit werd gebruikt door verschillende medeverdachten, waaronder de verdachte, die betrokken waren bij de verkoop en distributie van de MDMA-pillen. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en de inhoud van sms-berichten geanalyseerd, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte een centrale rol speelde in de organisatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten en dat de opgelegde straf recht doet aan de aard van de misdrijven en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/976411-05
Uitspraak d.d. : 23 december 2005
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornaam]
geboren op : [geboortedatum en -plaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring De Leuvense Poort te 's-Hertogenbosch.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen, gehouden op 19 september 2005, 29 november 2005, 30 november 2005, 7 december 2005 en 9 december 2005.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 7 maart 2005 te Venlo en/of Eindhoven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van ongeveer tweehonderdvijftigduizend pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 15 maart 2005 te Eindhoven en/of Venlo, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk:
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel
10a van de Opiumwet;
(artikel 140 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd.
De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig te verklaren. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de officier van justitie heeft volstaan met het overnemen van louter kwalificatieve termen uit de Opiumwet en deze niet verder feitelijk heeft uitgewerkt. Hierdoor is niet duidelijk waartegen verdachte zich heeft te verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu in een tenlastelegging inzake artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts behoeft te worden aangegeven op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht en niet welke misdrijven werkelijk in het verband van de organisatie zijn gepleegd. Bovendien blijkt uit de inhoud van het dossier in samenhang met het ten laste gelegde feit 2 naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk waartegen de verdachte zich heeft te verdedigen. Dat dit ook aan de verdediging duidelijk is geweest blijkt uit het inhoudelijk gevoerde verweer.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is overigens gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
De officier van justitie heeft, om redenen zoals vervat in zijn schriftelijk requisitoir, op 30 november 2005 gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De raadsman heeft, om redenen zoals vervat in zijn pleitnota, gepleit tot vrijspraak ten aanzien van beide feiten. Er is naar de mening van de raadsman geen enkel bewijsmiddel voorhanden om te komen tot een bewezenverklaring.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven met betrekking tot harddrugs overweegt de rechtbank het volgende.
Algemene opmerkingen
Door de politie is uitvoerig onderzoek gedaan naar het gebruik van diverse tijdens het onderzoek bekend geworden telefoonnummers. Tijdens het onderzoek is tevens gebleken dat een aantal van deze telefoonnummers gebruikt werd in een Nokia 1100 toestel met een prepaid kaart van Vodafone. Na het opvragen van de diverse printlijsten bleek dat bij sms-verkeer met een ander nummer van Vodafone deze provider het telefoonnummer van de ontvangende partij niet registreert, zodat deze printlijsten in de regel alleen nog relevante gegevens kunnen leveren met betrekking tot de aangestraalde zendmast en de vermelding van de Imei-nummers. Via deze Imei-nummers blijkt tevens dat er telkens middels een gsm van het merk Nokia type 1100 van deze nummers gebruik is gemaakt. Tevens leert een vergelijking van de printgegevens van de nummers [mobiel 1] ([medeverdachte 1]), [mobiel 5] en [mobiel 7] ([verdachte]), [mobiel 6] ([medeverdachte 2]) en [mobiel 9] (“[medeverdachte 3]”) dat deze op 18 februari 2005 tussen 20.47 en 20.51 in gebruik genomen zijn terwijl ze de zendmast gelegen aan de Kanaaldijk Noord te Eindhoven aanstraalden. Deze zendmast bestrijkt het woonwagenkamp aan de Heezerweg te Eindhoven. Voorts zijn al deze nummers met uitzondering van het nummer [mobiel 6] (in gebruik bij [medeverdachte 2]) op de avond van 7 maart 2005 voor het laatst gebruikt.
De verklaringen van [medeverdachte 1] over de werkwijze van de organisatie
Met betrekking tot het gebruik van mobiele telefoons en het bestaan van een organisatie heeft [medeverdachte 1] op 25 mei 2005 verklaard: “Voor zover ik weet hebben jullie van de hele organisatie maar twee mensen vast zitten. De rest is nog op vrije voeten. De organisatie regelt alles met gsm’s waar ze alleen mee sms’en. (…) Dit is een manier van werken binnen de organisatie” (p. 124 B-dossier).
Tijdens het verhoor op 28 juni 2005 wordt [medeverdachte 1] een aantal onderzoeksbevindingen voorgehouden met betrekking tot het gebruik van de telefoonnummers [mobiel 1] en [mobiel 2]. [medeverdachte 1] verklaart naar aanleiding hiervan dat de gsm’s waarmee de sms-berichten werden verstuurd/ontvangen door de organisatie na ieder productieproces werden vervangen (B-map p. 127).
[mobiel 2]
In de woning van [medeverdachte 1] werd tijdens de doorzoeking op 7 maart 2005 een gsm Siemens A52 aangetroffen. Na uitlezing van deze telefoon bleek dat er middels deze telefoon een tweetal sms-berichten waren ontvangen die afkomstig waren van het telefoonnummer [mobiel 2]. Uit de printgegevens van dit nummer bleek dat dit op 8 januari 2005 in gebruik was genomen via de zendmast gelegen aan het Hertog Hendrik van Brabantplein te Eindhoven. Het laatste gebruik was 18 februari om 20.43 via de zendmast aan de Kanaaldijk Noord te Eindhoven. Beide zendmastlocaties bestrijken het woonwagenkamp gelegen aan de Heezerweg te Eindhoven. Dat deze telefoon in gebruik was bij [medeverdachte 1] blijkt uit de omstandigheden zoals die zijn vermeld in het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het telefoonnummer [mobiel 2] (p. 551 e.v. zaak 10).
Met name is in dit kader van belang een gesprek dat [medeverdachte 1] had met [medeverdachte 4] die gebruik maakte van het nummer [mobiel 3].
Hierin zegt [medeverdachte 1]: ”Je hebt me net gebeld op een ander nummer. Moet je niet meer doen he.” Uit de printgegevens van het telefoonnummer [mobiel 3] (in gebruik bij [medeverdachte 4]) blijkt dat er met dit nummer kort daarvoor gebeld was met nummer [mobiel 2]. Ook blijkt dat dit nummer gebruikt is via een zendmast vlakbij de McDonalds in Nederweert op het moment dat geobserveerd wordt dat [medeverdachte 1] aldaar een ontmoeting heeft en dat er vaker met dit nummer een zendmast aangestraald wordt die in de buurt staat van een zendmast die [medeverdachte 1] kort daarvoor of daarna heeft aangestraald met een ander regulier (niet tot het geheime circuit behorende telefoon) telefoonnummer.
[mobiel 1]
Tijdens de doorzoeking op 7 maart 2005 werd er in de auto van [medeverdachte 1] een grijze Nokia 1100 aangetroffen met daarin een simkaart (prepaid van Vodafone) voorzien van het nummer [mobiel 1].
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot telefoonnummer [mobiel 1] (p. 446 e.v. zaak 10) blijkt dat dit nummer op 18 februari 2005 om 20.43 uur in gebruik is genomen waarbij een zendmast gelegen aan de Kanaaldijk Noord te Eindhoven werd aangestraald.
[medeverdachte 1] heeft met betrekking tot de telefoon met dit nummer verklaard dat hij deze telefoon pas kort in bezit had en dat hij deze telefoon in elk geval op 7 maart 2005 gebruikt heeft. Uit een vergelijking van de zendmastgegevens van de grijze Nokia ([mobiel 1]) met het reguliere 06-nummer van [medeverdachte 1] ([mobiel 4]) komt naar voren dat vanaf 27 februari 2005 meermalen beide telefoonnummers kort na elkaar gebruikt zijn terwijl er (vlak) bij elkaar in de buurt liggende zendmasten werden aangestraald (p. 469 en 534 zaak 10).
In het voorgaande ziet de rechtbank de bevestiging van de verklaring van [medeverdachte 1], namelijk dat de organisatie gebruik maakte van een gsm-circuit waarmee gesms’t werd, welke gsm’s na ieder productieproces werden vervangen.
De contactpersoon van [medeverdachte 1] via dit gsm-circuit
Uit het uitlezen van de grijze Nokia ([mobiel 1]) komt naar voren dat er middels deze telefoon slechts contact heeft plaatsgevonden met één enkel nummer, te weten [mobiel 5].
[mobiel 5]
Uit de printgegevens van [mobiel 5] blijkt dat dit nummer op 18 februari 2005 om 20.51 uur in gebruik is genomen en op 7 maart 2005 om 19.15 uur voor het laatst is gebruikt. Tevens is er met dit nummer alleen gesms’t. Daarnaast blijkt dat dit nummer bij het verzenden van veruit de meeste berichten de zendmast kiest die staat op de Kanaaldijk Noord te Eindhoven. Deze mastlokatie bestrijkt het woonwagenkamp aan de Heezerweg te Eindhoven. (Zie hiervoor het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het telefoonnummer [mobiel 5], p. 588 e.v. zaak 10).
Met betrekking tot de persoon van de gebruiker van dit nummer overweegt de rechtbank het volgende. Volgens de printlijst van dit nummer is op 7 maart 2005 te 12.10 een sms-bericht verzonden.
Op dat moment koos het toestel de zendmast aan locatie A2 Maarssen. Dit sms-bericht met de tekst: “hoe laat kan je by my zyn” is verzonden vanaf het nummer [mobiel 5] naar het nummer [mobiel 1] in gebruik bij [medeverdachte 1].
Rond datzelfde tijdstip is in de directe omgeving van deze zendmast in het kader van een snelheidscontrole een BMW X5 geflitst die reed in de richting Amsterdam. Deze BMW X5 staat op naam van het autohandelbedrijf van de vader van [verdachte] en van deze BMW X5 is bekend dat hij vaker door [verdachte] wordt gebruikt. Zo ook op de avond van 7 maart 2005 toen [verdachte] rond 20.00 uur bij [medeverdachte 1] voor de deur stond terwijl de politie aldaar doende was met een doorzoeking.
Daarnaast verblijft [verdachte] aan het woonwagenkamp aan de Heezerweg en is met dit nummer voornamelijk gebruik gemaakt via de zendmast gelegen aan de Kanaaldijk Noord te Eindhoven die het woonwagenkamp bestrijkt.
Gelet op voorstaande - mede gelet op de inhoud van de berichten waarover later meer - concludeert de rechtbank dat [verdachte] de gebruiker was van het nummer [mobiel 5].
De onder [medeverdachte 2] inbeslaggenomen mobiele telefoons
[mobiel 6]
Onder [medeverdachte 2] is een Nokia 1100 in beslag genomen voorzien van een simkaart met nummer [mobiel 6]. In deze telefoon stonden twee nummers opgeslagen, te weten [mobiel 9] onder de naam “[medeverdachte 3]” en het nummer [mobiel 7] onder de naam “Co”.
Een vergelijking van het gebruik van de reguliere gsm van [medeverdachte 2] ([mobiel 8]) met het gebruik van het nummer [mobiel 6] leert dat indien er binnen een tijdsbestek van enkele minuten een gesprek wordt gevoerd met de reguliere gsm van [medeverdachte 2] en met het geheime nummer een sms wordt verstuurd of ontvangen de zendmasten die deze gsm’s aanstralen steeds identiek zijn dan wel in de directe omgeving van elkaar gelegen zijn (22 maal in de periode van 19 februari 2005 tot en met 6 maart 2005).
Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat het nummer [mobiel 6] in gebruik was bij [medeverdachte 2].
[mobiel 9]
Tevens is in beslag genomen een andere Nokia 1100 die ten tijde van de inbeslagname voorzien was van een simkaart met nummer [mobiel 10] (in gebruik vanaf 8 maart 2005) maar welke tevens tot en met 7 maart 2005 in gebruik is geweest met een simkaart met nummer [mobiel 9]. In het geheugen van deze telefoon stond tevens het reguliere nummer in gebrui[medeverdachte 2] [medeverdachte 2] onder de vermelding “[medeverdachte 2]”.
Voorts blijkt uit het geheugen van deze telefoon dat er op 7 maart 2005 om 20.57 uur onder gebruikmaking van de simkaart met nummer [mobiel 9] nog een drietal sms-berichten naar het nummer [mobiel 6] zijn gestuurd, het nummer waarvan de rechtbank hierboven heeft vastgesteld dat dit in gebruik was bij [medeverdachte 2].
Gelet op de omstandigheid dat het niet voor de hand ligt dat [medeverdachte 2] met de ene telefoon bij hem in gebruik een sms stuurt naar een andere telefoon bij hem in gebruik, terwijl hij dan ook nog de behoefte voelt om zijn eigen reguliere nummer in het geheugen van de telefoon op te slaan, gaat de rechtbank er van uit dat het telefoonnummer [mobiel 9] tot en met 7 maart 2005 in gebruik is geweest bij de verder onbekend gebleven “[medeverdachte 3]” waarna het gsm-toestel bij [medeverdachte 2] terecht is gekomen en hij dit toestel vervolgens is gaan gebruiken voorzien van de simkaart met nummer [mobiel 10].
Uit het uitlezen van de gegevens aangetroffen in deze telefoon terwijl hij gebruikt werd met de simkaart met nummer [mobiel 9] blijkt tevens dat deze [medeverdachte 3] op 7 maart tussen 20.08 en 20.41 een viertal sms-berichten heeft gestuurd naar het nummer [mobiel 7]. De inhoud van deze berichten was: “Dat meen je niet”, “Ok dan”, “Wa ben je” en “Ok”.
De gebruiker van [mobiel 7]
[mobiel 7]
Een vergelijking van het gebruik van het nummer [mobiel 5] en het nummer [mobiel 7] leert dat deze nummers veelal kort na elkaar gebruikt worden met dezelfde mastlokatie. Bovendien blijkt uit de printgegevens dat er met dit nummer op 7 maart 2005 te 20.07 en 20.09 sms-berichten zijn verzonden met gebruik van een zendmast die slechts op enkele kilometers van de woning van [medeverdachte 1] is gelegen, terwijl [verdachte] enige minuten daarvoor aan de deur van de woning van [medeverdachte 1] stond.
Gelet op voorstaande in combinatie met hetgeen is overwogen met betrekking tot het nummer [mobiel 5] komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] ook de gebruiker was van [mobiel 7].
Conclusie met betrekking tot dit telefooncircuit
Gelet op voorstaande kan met betrekking tot dit telefooncircuit geconcludeerd worden dat [medeverdachte 1] via [mobiel 5] alleen rechtstreekse contacten met [verdachte] heeft, dat [verdachte] via het nummer [mobiel 7] contacten heeft met de verder onbekend gebleven [medeverdachte 3] en dat deze [medeverdachte 3] op zijn beurt weer contacten heeft met [medeverdachte 2], terwijl ook [medeverdachte 2] op de hoogte was van het nummer [mobiel 7] waarmee ook [medeverdachte 3] het contact met [verdachte] onderhield.
De inhoud van de berichten en het doel van de organisatie
De levering van een partij van 250.000 XTC pillen, de rol van [verdachte] en de criminele organisatie.
Op 7 maart 2005 dient er door [medeverdachte 1] een levering plaats te vinden van 250.000 XTC pillen aan [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] was van plan deze partij dezelfde dag nog door te leveren aan de pseudo-koper genaamd Luc. Kennelijk door een vergissing verkeerde [medeverdachte 5] in de veronderstelling dat deze levering pas een dag later diende plaats te vinden. Nadat Luc zich in de ochtend van 7 maart 2005 bij [medeverdachte 5] meldt en deze vergissing kenbaar wordt, doet [medeverdachte 5] zijn best om alles dezelfde dag nog voor elkaar te krijgen.
Uit de combinatie van diverse tap-verslagen en observaties wordt duidelijk dat het [medeverdachte 5] aanvankelijk niet lukt om [medeverdachte 1] te pakken te krijgen omdat deze niet thuis is. Om 11.58 uur parkeert de Mercedes welke in gebruik is bij [medeverdachte 1] weer in de [straat medeverdachte 1] (dit is de straat waarin [medeverdachte 1] woont) terwijl [medeverdachte 5] Luc om 12.21 uur weet te melden dat de pillen er die dag tussen 14.45 en 15.00 uur zouden zijn. Hieruit valt derhalve af te leiden dat [medeverdachte 5] [medeverdachte 1] kennelijk heeft kunnen bereiken en dat [medeverdachte 1] in de tussentijd [medeverdachte 5] heeft kunnen mededelen dat de levering van de partij die dag nog zou kunnen plaatsvinden.
Voor de beantwoording van de vraag wat [medeverdachte 1] onderneemt teneinde de levering dezelfde dag nog te laten plaatsvinden is de sms-wisseling van belang welke die dag tussen de geheime grijze Nokia van [medeverdachte 1] ([mobiel 1]) en het geheime bij [verdachte] ([mobiel 5]) in gebruik zijnde nummer heeft plaatsgevonden. Alhoewel het tijdstip van de door [medeverdachte 1] verzonden sms-berichten niet is geregistreerd (het tijdstip van de ontvangen berichten is wel geregistreerd) gaat de rechtbank gelet op een logisch verloop van de communicatie uit van de volgende volgorde.
Gelet op de inhoud van het verzonden bericht stuurt [medeverdachte 1] na zijn gesprek met [medeverdachte 5] [verdachte] een sms-bericht met de tekst: “Die man staat er die wil ze nu heb dat van morg”. Om 12.10 wordt door [verdachte] (die zich op dat moment blijkens voorstaande in de BMW X5 op de A2 te Maarssen bevindt) terug gesms’t: “hoe laat kan je by my zyn”.
[medeverdachte 1]: Half u
[verdachte] 12.12 uur: “is goedt die jongen is ondeweg moet even wachten by my”
[medeverdachte 1]: “Ik ga hem nu sturen”
[verdachte] 12.14 uur: “Laat hem even wachten by my hy is er zo”
[medeverdachte 1]: “okee”
[verdachte] 12.19 uur: “duurt een klein uurtje”
[medeverdachte 5] laat Luc om 12.21 uur weten dat de levering tussen 14.45 en 15.00 uur kan plaatsvinden. (Tijdens de lunch iets later die dag verteld [medeverdachte 5] Luc dat zijn leverancier er wel zo’n 120.000 gereed had liggen maar dat deze nu bezig was om de rest gereed te maken).
Uit het dossier volgt voorts dat rond 12.45 uur de Mercedes (bestuurd door [medeverdachte 6]) en de Caddy (bestuurd door [medeverdachte 8]) van [medeverdachte 1] vanuit de [straat medeverdachte 1] naar het kamp op de Heezerweg rijden alwaar beide auto’s van 13.14 tot 13.24 uur blijven staan.
Om 13.21 belt [medeverdachte 6] met [medeverdachte 7], de vrouw van [medeverdachte 1], met de mededeling: er is hier niemand, waarop [medeverdachte 7] hem om 13.22 terugbelt met de mededeling: Je moet even wachten. Tegen deze achtergrond dienen naar het oordeel van de rechtbank de navolgende berichten gelezen te worden:
[medeverdachte 1]: “Wat ben je aan het doen”
[verdachte] 13.28 uur “hallo hoe lang nog”
[medeverdachte 1]: “die staat er al een u”
Om 13.24 uur wordt geobserveerd dat de Mercedes met daarin [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] het kamp verlaat en na een bezoek aan een tankstation in de buurt om 13.33 weer terugkeert op het kamp, waarna beide auto’s om 13.36 van het kamp wegrijden in de richting Venlo alwaar ze om 14.11 uur weer aankomen in de [straat medeverdachte 1].
Rond 15.30 uur worden de pillen door [medeverdachte 8] afgeleverd bij de vrachtwagen welke met dit doel stond te wachten op het industrieterrein Groot Boller. Meteen daarna gaat Luc naar de woning van [medeverdachte 5] waar hij hem de koopprijs van de partij van 80.000 euro overhandigt. [medeverdachte 5] adviseert Luc om na de betaling weg te gaan omdat de anderen naar zijn woning zouden komen om hun geld te halen, waarna Luc om 15.40 uur de woning van [medeverdachte 5] verlaat.
Vervolgens wordt geobserveerd dat [medeverdachte 5] om 16.19 uur bij [medeverdachte 1] aan de deur ([straat medeverdachte 1]) staat waarna beiden ieder in hun eigen auto vertrekken en naar de woning van [medeverdachte 5] rijden.
Op grond van voorstaande concludeert de rechtbank dat de 250.000 pillen, of in elk geval een partij van 130.000 pillen, die dag door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] in opdracht van [medeverdachte 1] zijn afgehaald op het kamp aan de Heezerweg en dat [verdachte], die zelf toen blijkens de gebruikte zendmasten in de omgeving van Amsterdam was, heeft geregeld dat de partij pillen aan [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] meegegeven kon worden. Uit de navolgende sms-wisseling leidt de rechtbank af dat in elk geval een deel van de door [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] betaalde koopprijs bestemd was voor [verdachte] c.q. de criminele organisatie:
[verdachte] 15.33 uur: “is alle ok€ ”
[medeverdachte 1]: “die euro roept jou naam elke keer”
Gelet op het gegeven dat blijkens de printlijsten van de telefoon van [medeverdachte 1] er na de aflevering van de partij slechts één sms-bericht is verstuurd en wel om 16.22 uur gaat de rechtbank er van uit dat het bericht: “die euro roept jou naam elke keer” op dat tijdstip is verzonden. [medeverdachte 1] was toen op weg naar de woning van [medeverdachte 5] teneinde het geld op te halen.
Geobserveerd wordt dat [medeverdachte 1] om 16.29 uur aankomt bij de woning van [medeverdachte 5] alwaar hij nadat hij de woning van [medeverdachte 5] heeft verlaten om 16.40 uur wordt aangehouden terwijl hij 40.000 Euro pseudokoopgeld in zijn bezit heeft.
Om 18.28 verstuurt [verdachte] een sms-bericht “Waar ben je” via de zendmast aan de Kanaaldijk Noord te Eindhoven een sms naar de grijze Nokia van [medeverdachte 1]. Om 19.15 uur sms’t [verdachte] onder gebruikmaking van een zendmast te Heythuysen: “Ik ben in de buurt ben je thuis”. Zoals hierboven reeds is aangegeven staat [verdachte] rond 20.00 uur bij [medeverdachte 1] aan de voordeur waar op dat moment de doorzoeking plaatsvindt.
Hierna vindt er met het andere geheime nummer [mobiel 7] in gebruik bij [verdachte] van 20.07 tot 20.41 uur een sms-wisseling plaats met het nummer [mobiel 9] van de verder onbekend gebleven [medeverdachte 3]. Bij het versturen van de sms-berichten van 20.07 en 20.09 uur maakt [verdachte] gebruik van een zendmast die op enkele kilometers van de woning van [medeverdachte 1] is gelegen. Zoals hierboven reeds is aangegeven is de inhoud van de door dit laatste nummer verstuurde sms-berichten opgeslagen in een telefoon die bij [medeverdachte 2] is aangetroffen.
20.07 uur [verdachte]
20.08 uur [medeverdachte 3]: “Dat meen je niet”
20.09 uur [verdachte]
20.09 uur [medeverdachte 3]: “Ok dan”
20.10 uur [verdachte]
20.39 uur [medeverdachte 3] : “Wa ben je”
20.41 uur [verdachte]
20.41 uur [medeverdachte 3]: “Ok”
Het amfetamine lab te Velden
Alhoewel er bij het opslaan van de vanaf de grijze Nokia van [medeverdachte 1] verzonden sms-berichten geen datum is geregistreerd, blijkt uit de inhoud van een aantal van deze berichten in combinatie met de overige gegevens uit het dossier dat [medeverdachte 1] ook contacten heeft met [verdachte] in relatie tot het amfetamine lab te Velden. Dit geldt met name voor de berichten “Grote probl alles is bevroren” en “Alles bevroren”. [medeverdachte 6] heeft hierover verklaard dat het productieproces waarmee men doende was in de periode voor zijn aanhouding op 7 maart 2005 de nodige vertraging had opgelopen in verband met de vorst omdat door de vorst de waterleiding bevroren was en de slangen waren kapotgevroren (B-map p. 211) zodat men niet meer kon koelen.
Het lab was gevestigd eerst in het zogenaamde duivenhok en later in een schuur op het terr[eigenaar plaats lab]laats lab]. [eigenaar plaats lab] wordt door meerdere personen in het dossier “de boer” genoemd. ([medeverdachte 6] p. 210 en [medeverdachte 8] p. 265 B-dossier).
Onder [medeverdachte 2] is een Nokia 6610 inbeslaggenomen met daarin opgenomen het telefoonnummer van [eigenaar plaats lab] onder de vermelding “Boer” (p. 701).
Door [eigenaar plaats lab] is verklaard dat hij [medeverdachte 2] van de foto herkent als zijnde degene die nieuwe grondstoffen bracht bij het lab te Velden en afvalstoffen en gereed product afhaalde. [medeverdachte 2] belde dan eerst om te kijken wanneer [eigenaar plaats lab] thuis was. Deze verklaring van [eigenaar plaats lab] vindt steun in het volgende.
Op 28 februari 2005 wordt er om 10.50 uur gebeld naar het getapte telefoonnummer van [eigenaar plaats lab] in welk gesprek een afspraak wordt gemaakt om die avond na zessen langs te komen. Door de verbalisanten wordt de stem van de beller herkent als die van [medeverdachte 2] (p. 700 B-dossier). Voorts wordt geobserveerd dat op 28 februari 2005 (p. 301 e.v zaaksdossier 1) de VW golf 86-PZ-PP om 18.09 uur achteruit de inrit van het perceel van [plaats lab] oprijdt en daar om 18.14 uur weer wegrijdt. Deze VW Golf is gehuurd bij Ad Melisant Auto Rent Tilburg. Blijkens een melding in BPS heeft [medeverdachte 2] deze VW Golf reeds op 25 februari 2005 in gebruik (A-dossier p. 153) terwijl deze auto voorts op 15 maart 2005 tijdens de aanhouding van [medeverdachte 2] in de woning [plaats aanhouding medeverdachte 2] en de daaropvolgende doorzoeking vóór deze woning is aangetroffen.
Met het nummer [mobiel 9] (in gebruik bij “[medeverdachte 3]”) zijn er zoals blijkt uit het geheugen van de telefoon in de loop van de avond van 7 maart 2005 een aantal sms-jes verstuurd. Tussen de tijdstippen 20.08 en 20.39 naar nummer [mobiel 7] en om 20.57 een drietal berichten naar nummer [mobiel 6] (in gebruik bij [medeverdachte 2]).
De inhoud van deze laatste drie berichten is de volgende:
“Pik heb je die boer aan de lyn gehadt”.
“Niet meer bellen moet je zo even zien”
“Kom ma even naar eindt”.
Door [medeverdachte 2] wordt (met [mobiel 6]) op deze reeks om 20.58 geantwoord met de tekst: “Nee pakte niet op ga t zo weer proberen”.
Omdat met uitzondering van [medeverdachte 1] verder bij geen van de direct betrokkenen bij het lab te Velden een geheime telefoon is aangetroffen, houdt de rechtbank het ervoor dat [medeverdachte 1] er voor zorgde dat informatie met betrekking tot het lab werd doorgesluisd naar de organisatie. De organisatie stuurde op haar beurt weer [medeverdachte 2] aan die met [eigenaar plaats lab] afspraken maakte over het brengen van nieuwe grondstoffen en het afhalen van afvalstoffen en/of gereed product, te weten amfetamineolie.
Conclusie
Gelet op voorstaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat in elk geval [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben deelgenomen aan het geheime telefooncircuit. Dit geheim telefooncircuit was bedoeld om de communicatie binnen de organisatie te verzorgen op een dusdanige manier dat de kans op ontdekking van dit circuit en de omvang van en de deelnemers aan deze organisatie zo klein mogelijk gehouden werd. Uit de inhoud van de wel achterhaalde sms-berichten in combinatie met het gegeven dat het [medeverdachte 1] was die vaker op bezoek ging bij het woonwagenkamp aan de Heezerweg te Eindhoven (zie p. 815 e.v. zaak 10) en dat voor zover is na te gaan [verdachte] zich op 7 maart 2005 naar de woning van [medeverdachte 1] te Venlo heeft begeven om alleen het geldbedrag op te halen dat die dag met een XTC-transactie was omgezet, houdt de rechtbank het ervoor dat [medeverdachte 1] verantwoording af moest leggen aan [verdachte].
Naast de levering van XTC-pillen was de organisatie ook betrokken bij het amfetamine lab te Velden. De contacten tussen het lab en de organisatie zijn door [medeverdachte 1] met [verdachte] onderhouden die op zijn beurt (deels) middels de verder onbekend gebleven gebruiker van [mobiel 9] ([medeverdachte 3]) aan [medeverdachte 2] opdrachten gaf. [medeverdachte 2] zorgde voor het brengen van grondstoffen en het afhalen van afvalstoffen en/of eindproduct bij het lab te Velden. Daarnaast zijn bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] nog 8 MDMA-pillen met Armani-logo aangetroffen welke volgens het NFI afkomstig zijn van dezelfde productie-charge als de 7 via [medeverdachte 1] (zie [medeverdachte 1] p. 121 B dossier) door [medeverdachte 5] aan Luc geleverde monsterpillen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 maart 2005 te Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer tweehonderdvijftigduizend pillen van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 december 2004 tot en met 15 maart 2005 te Eindhoven, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk:
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of
vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I en/of
- het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel
10a van de Opiumwet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven.
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10 van de Opiumwet in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen
De officier van justitie heeft op 30 november 2005 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank
Blijkens de bewezenverklaring heeft verdachte een centrale rol vervuld in een criminele organisatie die zich bezighield met zowel de productie als de verkoop van synthetische drugs. Blijkens hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het geheime telefooncircuit had deze organisatie een zeer professionele organisatiestructuur waardoor de kans op ontdekking zo klein mogelijk gehouden werd.
Met betrekking tot de strafwaardigheid van de productie van synthetische drugs overweegt de rechtbank dat het gebruik van synthetische drugs een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Daarnaast komen er bij deze productie grote hoeveelheden afvalstoffen vrij. Deze afvalstoffen worden in de regel niet via een reguliere weg op een verantwoorde wijze verwerkt, maar ergens gedumpt. Hierdoor ontstaat er ofwel een zeer grote kans op milieuschade, ofwel – bij tijdige ontdekking – zeer hoge kosten voor de samenleving omdat alsdan deze afvalstoffen zorgvuldig verwijderd moeten worden en er alsnog voor een verantwoorde verwerking van deze afvalstoffen zorggedragen moet worden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar ter zake van de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de verdediging is bepleit, nu de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte, onvoldoende in het standpunt van de verdediging tot uitdrukking komen.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 91, 140;
Opiumwet art. 2, 10.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 jaren en beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. L.P. Bosma, M.J.A.G. van Baal en W.A.H.J. Poppeliers, rechters, van wie mr. Van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.P. Beurskens als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op
23 december 2005.