ECLI:NL:RBROE:2005:AU6307

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
8 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 1244 GEMWT K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek handhaving bestemmingsplan door gemeente Horst aan de Maas met betrekking tot verkoop carnavalskleding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 8 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Der Karnavalswierts BV, eiseres, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 12 januari 2005, waarin het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan ten aanzien van de verkoop van carnavalskleding door Inter Chalet te Horst werd afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat eiseres volgens verweerder geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 14 oktober 2005 ter zitting gehoord. Eiseres stelde dat zij een directe concurrent was van Inter Chalet en dat zij belang had bij handhaving van het bestemmingsplan. Verweerder betwistte dit en stelde dat eiseres geen rechtstreeks betrokken belang had, omdat zij geen verkooppunten in de omgeving van Inter Chalet had en de afstand tussen de twee bedrijven te groot was voor directe concurrentie.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van directe concurrentie. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank merkte op dat de verkoopperiode van carnavalskleding al voorbij was en dat er geen procesbelang meer bestond voor eiseres. De rechtbank hield het beroep van eiseres ongegrond en verklaarde de uitspraak van verweerder in stand.

De rechtbank benadrukte dat de definitie van belanghebbende in de Awb vereist dat er sprake moet zijn van een rechtstreeks betrokken belang bij een besluit. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen belang had bij de aanvraag tot handhaving van het bestemmingsplan, en dat het bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2005 terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. V.P. van Deventer, in tegenwoordigheid van C.M.E. Geraedts als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 05 / 1244 GEMWT K1
Inzake : Der Karnavalswierts BV, gevestigd te Heerlen, eiseres
tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, gevestigd te Horst aan de Maas, verweerder.
--------------------------
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 19 juli 2005,
kenmerk: 2005003264.
Datum van behandeling ter terechtzitting: 14 oktober 2005.
-------------------------------
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 12 januari 2005, waarbij verweerder het verzoek om handhaving van het bestemmingsplan heeft afgewezen, niet-ontvankelijk verklaard.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald de zaak versneld te behandelen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 oktober 2005, waar eiseres is verschenen bij dhr. Wiertz, bijgestaan door mr. W.G.M.M. van Montfort. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.G.P. Claessen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 12 januari 2005 heeft verweerder besloten het verzoek van eiseres om handhaving van het bestemmingsplan ten aanzien van Inter Chalet te Horst, wegens verkoop van carnavalskleding door Inter Chalet, af te wijzen.
In bezwaar tegen dit besluit is namens eiseres aangevoerd dat het bestemmingsplan de verkoop van carnavalskleding, als zijnde detailhandel, niet toestaat. Eiseres is van mening dat Inter Chalet door de verkoop van carnavalskleding een directe concurrent van haar is en dat zij daarmee belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de afwijzing van het verzoek van eiseres, bij brief van 12 januari 2005, geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Verweerder overweegt daarbij dat eiseres niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb omdat eiseres in Horst en in de omgeving daarvan geen tussenhandel drijft met de plaatselijke detailhandel en daar evenmin eigen verkooppunten heeft gevestigd. Verweerder is van mening dat directe concurrentie, en daarmee een rechtstreeks betrokken belang bij handhaving, niet aan de orde is. Nu een verzoek om een besluit uitsluitend een aanvraag is in de zin van de Awb indien het afkomstig is van een belanghebbende, is er bij het door eiseres gedane verzoek geen sprake van een aanvraag.
In beroep tegen dit besluit is –voor zover hier van belang- aangevoerd dat eiseres een afzetgebied heeft in voornamelijk Limburg en Brabant. Klanten komen uit heel Nederland naar de winkel om daar hun carnavalskleding met daarbij horende attributen te kopen. Eiseres is de marktleider, zodat er sprake is van (oneerlijke) concurrentie omdat Inter Chalet in het landelijk gebied haar verkoopactiviteiten exploiteert en eiseres zich noodgedwongen in het centrum/stedelijk gebied moet vestigen, hetgeen grote invloed heeft op de grond- en huurprijs.
In het verweerschrift handhaaft verweerder het eerdere standpunt dat eiseres geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij (mogelijke) handhaving ten aanzien van Inter Chalet. Verweerder acht het hebben van een bepaald afzetgebied niet bepalend voor de vraag of er sprake is van directe concurrentie. Gelet op hetgeen namens eiseres hierover naar voren is gebracht is verweerder van mening dat het klantenbestand van eiseres een andere doelgroep betreft dan dat van Inter Chalet zodat Inter Chalet geen directe concurrent is van eiseres.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen procesbelang meer bestond voor eiseres. Dit omdat de verkoopperiode van carnavalskleding op dat moment al voorbij was zodat Inter Chalet toen geen carnavalskleding meer verkocht. Indien verweerder het bezwaar niet niet-ontvankelijk zou hebben verklaard vanwege het feit dat eiseres geen rechtstreeks betrokken belang had dan was het ontbreken van procesbelang een andere grond geweest om het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te achten.
De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of eiseres moet worden aangemerkt als belanghebbende.
Artikel 1:2 van de Awb omschrijft het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Verweerder heeft eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van rechtstreeks belang. Voorzover verweerder met zijn opmerkingen over het procesbelang van eiseres zou hebben bedoeld dat eiseres ook in beroep niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, merkt de rechtbank daarover het volgende op.
Voor zover het verzoek van eiseres erop was gericht dat de verkoop in 2005 geen doorgang zou vinden, kan dit inderdaad geen doel meer treffen omdat de verkoop van carnavalskleding in het jaar 2005 reeds heeft plaatsgevonden.
Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat het processueel belang bestaat uit het voorkomen van verkoop van carnavalskleding in volgende jaren.
Zoals blijkt uit de gedingstukken heeft Inter Chalet reeds bij brief van 11 februari 2005 bij verweerder een verzoek ingediend om medewerking aan de legalisatie van de verkoop van carnavalskleding. Gelet op de voorhanden gegevens, ligt het in de lijn der verwachting dat de verkoop van carnavalskleding in de toekomst herhaald zal worden. Bij een eventueel volgend verzoek van eiseres om handhaving van het bestemmingsplan zullen de feiten en omstandigheden die hebben meegespeeld bij de onderhavige procedure ongetwijfeld worden meegewogen bij de beoordeling. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres wel degelijk een procesbelang heeft.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of eiseres rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De rechtbank stelt vast dat zowel eiseres als Inter Chalet actief zijn op de markt voor carnavalskleding en –producten. Beide bedrijven hebben, onder meer, publiek uit Noord-Limburg als doelgroep.
Het is een feit van algemene bekendheid dat voorafgaand aan en tijdens de carnavalsperiode in Noord-Limburg op veel locaties carnavalskleding en producten worden verkocht. Alle ondernemers die daaraan doen zijn elkaars concurrenten. Dat wil niet zeggen dat zij elkaars directe concurrenten zijn. Voor die kwalificatie speelt primair de ligging van de verkooppunten een rol. Hoe dichter deze bij elkaar liggen hoe meer van directe concurrentie sprake is. Slechts wanneer sprake is van een bijzonder aanbod van bepaalde producten in de markt zou directe concurrentie over grotere afstanden kunnen plaatsvinden. In deze zaak is niet gebleken dat Inter Chalet eiseres met een dergelijk bijzonder aanbod beconcurreert. Gelet op de afstand tussen Horst en Heerlen, en het gegeven dat eiseres middelijk noch onmiddellijk verkooppunten in de omgeving van Inter Chalet heeft, concludeert de rechtbank dat eiseres geen direct concurrent is van Inter Chalet.
Derhalve kan niet worden gezegd dat eiseres als belanghebbende in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. Op grond van vorenstaande overwegingen is de rechtbank dan ook tot de conclusie gekomen dat eiseres geen belang heeft bij de aanvraag tot handhaving van het bestemmingsplan zodat het bezwaar tegen het besluit van 12 januari 2004 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Met betrekking tot de grief van eiseres ten aanzien van het horen tijdens de bezwaarprocedure merkt de rechtbank nog op dat het wellicht klantvriendelijker zou zijn geweest als verweerder had gezorgd voor een betere (telefonische) bereikbaarheid. De door de gemachtigde van eiseres genoemde verkeersproblematiek waardoor hij te laat bij de hoorzitting arriveerde dient echter voor zijn rekening te komen.
Dat de secretaris van de hoorcommissie de door de gemachtigde afgegeven pleitnota aanvankelijk wel in ontvangst heeft genomen kan voorts niet leiden tot een gerechtvaardigd vertrouwen dat dit stuk zou worden meegenomen bij de beoordeling van het bezwaar nu de beslissingsbevoegdheid hierover niet toekomt aan de secretaris. Bovendien blijkt uit de in het verweerschrift gebruikte formulering dat verweerder uiteindelijk de inhoud van eerdergenoemde pleitnota wel bij de beoordeling heeft betrokken. Ter zitting heeft verweerder hieromtrent nog opgemerkt dat er in deze pleitnota geen nieuwe argumenten zijn genoemd waarmee niet reeds eerder rekening werd gehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet in haar belangen is geschaad.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep van eiseres voor ongegrond te worden gehouden. Hetgeen door en namens eiseres in beroep is aangevoerd heeft niet tot een ander oordeel geleid. Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer, in tegenwoordigheid van
C.M.E. Geraedts als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 8 november 2005.
KS
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.