ECLI:NL:RBROE:2005:AU3717

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
15 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/577
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen bevel tot afname van DNA-celmateriaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 15 september 2005 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een klager tegen een bevel van de officier van justitie tot afname van DNA-celmateriaal. De klager had bezwaar gemaakt tegen het bevel, dat op 22 augustus 2005 was gegeven, en stelde dat de afname van zijn celmateriaal niet gerechtvaardigd was gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden geen mogelijkheid biedt om de afname van DNA-celmateriaal door tussenkomst van de strafrechter te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de wet enkel een controlerende taak aan de rechter toekent, en dat een aantasting van het recht op respect voor de lichamelijke integriteit niet achteraf kan worden hersteld. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtsbescherming die met artikel 6 van het EVRM wordt beoogd, niet wordt geboden door de Wet DNA-onderzoek.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het bezwaarschrift van de klager niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de wet enkel de mogelijkheid biedt om bezwaar te maken na de afname van celmateriaal. De officier van justitie had aangegeven dat het bevel op 13 september 2005 niet zou worden uitgevoerd in afwachting van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat de klager in zijn bezwaar niet ontvankelijk kon worden verklaard, omdat de wet niet voorziet in een mogelijkheid om voorafgaand aan de afname van celmateriaal bezwaar te maken. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk is, en heeft de klager geadviseerd zich tot de civiele rechter te wenden voor een rechtelijk oordeel over de afname van celmateriaal.

De uitspraak benadrukt de beperkingen van de rechtsbescherming onder de Wet DNA-onderzoek en de rol van de rechter in dit proces. De rechtbank heeft de klager erop gewezen dat hij, indien hij meent dat de afname onrechtmatig is, zich moet wenden tot de civiele rechter, aangezien de wet geen mogelijkheid biedt om de afname van celmateriaal te voorkomen via de strafrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Beslissing op een bezwaarschrift betreffende de toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
Parketnummer: 04/850235-05
Raadkamernr.: 05/577
naam : [naam] (klager)
geboortedatum : [geboortedatum]
geboorteplaats : [geboorteplaats]
adres : [adres]
heeft bij bezwaarschrift van 26 augustus 2005 op de daartoe aangevoerde gronden, zoals nader aangevuld bij per fax ontvangen brief van 01 september 2005, bezwaar gemaakt tegen het bevel van de officier van justitie d.d. 22 augustus 2005, inhoudende dat van klager op 13 september 2005 celmateriaal wordt afgenomen
- ten behoeve van een DNA-onderzoek ter bepaling van klagers DNA-profiel,
- ter opname in een de landelijke DNA-databank en
- ter vergelijking van dat profiel met reeds in die databank aanwezige profielen
(verder te noemen: het Bevel).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de voorhanden processtukken en de rechtbank heeft op 08 september 2005 de officier van justitie en klager gehoord. Bij die gelegenheid heeft de officier van justitie aangegeven dat aan het voornoemd bevel op 13 september 2005 geen uitvoering zal worden gegeven in afwachting van een uitspraak van deze rechtbank op het bezwaarschrift.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoeken bij veroordeelden (verder te noemen: de Wet) bepaalt dat de officier van justitie bij de rechtbank die in eerste aanleg het vonnis gewezen heeft, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, tenzij:
a.(...)
b. redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en het verwerken van het DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
In het bezwaarschrift en eveneens ter zitting van de rechtbank heeft klager o.a. aangevoerd dat afname van zijn celmateriaal achterwege dient te blijven gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Klager stelt dat nu aan het feit dat tot zijn veroordeling d.d. 1 juli 2005 wegens belaging heeft geleid een geloofsgeschil ten grondslag ligt, het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
Klager stelt er zich niet mee te kunnen verenigen dat de officier van justitie in zijn geval een bevel tot afname van celmateriaal heeft gegeven en dat hem daarbij de mogelijkheid om middels bezwaar deze afname te voorkomen niet wordt geboden.
Ter zitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij niet de mogelijkheid heeft het bevel achterwege te laten. De Wet schrijft een dergelijk bevel imperatief voor. Naar het oordeel van de officier van justitie dient klager in zijn bezwaar niet ontvankelijk te worden verklaard nu op grond van de Wet eerst bezwaar gemaakt kan worden nadat de afname van celmateriaal heeft plaatsgevonden. Middels de bezwaarschriftprocedure kan afname van celmateriaal niet worden voorkomen. Indien naar het oordeel van klager afname onrechtmatig is zal klager zich, aldus de officier van justitie, dienen te wenden tot de rechter in kort geding.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet kan -kort gezegd- een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel binnen 14 dagen na de dag waarop zijn celmateriaal is afgenomen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank die in eerste aanleg vonnis heeft gewezen.
Klagers DNA-profiel is nog niet afgenomen. Het bezwaarschrift, voorzover gericht tegen het bepalen en verwerken van klagers DNA-profiel, is dan ook in zoverre prematuur.
De Wet kent -voor zover hier van belang- slechts de mogelijkheid om na afname van celmateriaal bezwaar te maken. Klager kan dan ook niet door de rechtbank in zijn bezwaar worden ontvangen en het bezwaarschrift zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
Voor zover het bezwaarschrift zich richt tegen de afname van celmateriaal overweegt de rechtbank nog als volgt.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven. Hiertoe behoort ook het recht van een ieder op respect voor de lichamelijke integriteit.
Een wettelijk verplichting celmateriaal af te staan is een inbreuk op dit recht. Die inbreuk is ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM toegestaan nu daarin voorzien is bij wet en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid of het voorkomen van strafbare feiten.
Blijkens de Memorie van toelichting bij de Wet is de in artikel 2, eerste lid en onder b, van de Wet opgenomen uitzonderingsmogelijkheid op het imperatieve voorschrift tot afname van celmateriaal mede aangebracht als rechtswaarborg met het oog op artikel 8, tweede lid van het EVRM. Blijkens het gestelde in paragraaf 5.4 van deze Memorie van toelichting is bewust gekozen voor een opzet waarin het openbaar ministerie een centrale rol heeft en de rechter een controlerende taak.
De Wet biedt echter niet de mogelijkheid door tussenkomst van een rechter afname van celmateriaal te voorkomen, indien naar het oordeel van de veroordeelde -gezien de afweging die de officier van justitie op grond van artikel 2, eerste lid, onder b, dient te maken- ten onrechte een bevel wordt gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de Wet aan de rechter enkel een controlerende taak achteraf heeft toegekend. Een aantasting van het recht op respect voor de lichamelijke integriteit kan evenwel -indien onterecht bevonden- nimmer achteraf hersteld worden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Wet met het gestelde in artikel 2, eerste lid en onder b en met artikel 7, eerste lid, niet de rechtsbescherming biedt die met artikel 6 van het EVRM wordt beoogd.
Derhalve dient bezien te worden of aan klager een toegang tot een andere rechter openstaat.
Een bevel zou kunnen worden aangemerkt als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Nu het Bevel ingevolge de Wet, gelet op de daarbij gegeven toelichting, beschouwd dient te worden als een middel ten behoeve van de opsporing in ruime zin, staat het bepaalde in artikel 1:6 aanhef en onder a van de Algemene wet bestuursrecht echter de gang naar de bestuursrechter in de weg.
De rechtbank stelt dan ook vast dat klager omtrent zijn grieven tegen het bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal slechts vóóraf een rechtelijk oordeel kan verkrijgen door het geschil omtrent de afname van celmateriaal -al dan niet in kort geding- voor te leggen aan de civiele rechter.
De voorgaande overwegingen brengen de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaarschrift van klager ook voor zover gericht tegen de afname van celmateriaal niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Beslist wordt dan ook als volgt.
Beslissing:
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift niet ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Rijksen, C.M.W. Nobis, en J.J.M. Wassenberg, van wie mr. C.M.W. Nobis voorzitter, in tegenwoordigheid van L.H.E.J. Heuts als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2005.
Mr. J.W. Rijksen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.