Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 05 / 1174 BELEI V1
Inzake : Dhr. en Mw. [verzoekers], wonende te [woonplaats], verzoekers,
tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roerdalen, te Herkenbosch, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
het besluit van verweerder d.d. 15 augustus 2005,
kenmerk: 2005015460.
Datum van behandeling ter zitting: 31 augustus 2005.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 15 augustus 2005 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek om de bomen op het adres [adres] op de gemeentelijke lijst met bomen te plaatsen, die niet zonder vergunning mogen worden geveld.
Tegen dit besluit is namens verzoekers bij schrijven van 22 augustus 2005 eenbezwaarschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:26 van de Awb is [derde] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de overige partijen gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 augustus 2005, waar van de zijde van verzoekers mw. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar zoon [zoon]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T.A. Wiegant. [derde] is niet verschenen.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoekers zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kunnen afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder en de derde-belanghebbende bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak.
De rechter ziet geen beletselen verzoekers in hun verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook acht de rechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond. De rechter komt dan ook vervolgens toe aan een voorlopig oordeel in de hoofdzaak.
Verzoekers hebben – kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en een gedegen belangenafweging en motivering ontbeert. Zo is, volgens verzoekers, niet duidelijk of verweerder de bomenlijst heeft geactualiseerd en heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarop het oordeel is gebaseerd dat de houtopstand niet waardevol is. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat de houtopstand voldoet aan de criteria voor het plaatsen van bomen op de lijst van waardevolle bomen. In het bijzonder zou dit gelden voor de op het perceel aanwezige Sequoiadendron Giganteum. Op grond van het vorenstaande is gevorderd om bij wijze van voorlopige voorziening een kapverbod op te leggen ten aanzien van de gehele houtopstand op het perceel [adres] onder veroordeling van verweerder tot terugbetaling van het griffierecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 4.3.2. van de Apv van de gemeente Roerdalen is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen. In het tweede lid van genoemd artikel is onder j bepaald dat het verbod niet geldt voor houtopstand binnen de bebouwde kom, die niet op de door het college vastgestelde lijst van waardevolle bomen voorkomt. Tussen partijen is niet in geschil dat de bomen, waarop het bestreden besluit ziet, niet in genoemde lijst van waardevolle bomen zijn opgenomen.
Uit de gedingstukken is naar voren gekomen dat bij het opstellen van de lijst wordt gekeken of een boom beeldbepalend of markant is. Hiermee wordt bedoeld dat de boom in kwestie bijdraagt aan het dorpsschoon. Ook ouderdom of grootte kunnen een reden zijn om een boom op de lijst van waardevolle bomen te plaatsen. Verder komen bomen op de lijst voor, waaraan dendrologische waarde kan worden toegekend. Hiermee wordt bedoeld dat de desbetreffende boomsoort in ons land niet veel voorkomt. Aan de lijst ligt een inventarisatie door het IVN-Roermond in augustus/september 1995/1996 ten grondslag. Volgens opgave van verweerder is de lijst vervolgens in 1999 en 2000 geactualiseerd door een externe deskundige.
Conform het bepaalde in afdeling 3.4 van de Awb heeft verweerder op 14 maart 2000 zijn voornemen gepubliceerd een lijst van waardevolle bomen vast te stellen. Het ontwerpbesluit met een voorlopige lijst van bomen heeft van 15 maart 2000 tot 12 april 2000 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Daarnaast zijn bewoners van percelen individueel van voormeld voornemen in kennis gesteld. Bij besluit van verweerder van 10 oktober 2000 is de lijst van waardevolle bomen definitief vastgesteld. Dit besluit is in de Trompetter van 31 oktober 2000 bekendgemaakt onder vermelding dat de definitieve lijst op het gemeentehuis ter inzage ligt en dat door belanghebbenden tegen het besluit tot vaststelling van de lijst van waardevolle bomen binnen zes weken na 31 oktober 2000 een bezwaarschrift kan worden ingediend.
De rechter stelt allereerst ambtshalve met partijen vast dat verweerders brief van 15 augustus 2005 als appellabel besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden beschouwd nu sprake is van een bestuurlijk rechtsoordeel en voldaan is aan het criterium dat het een finaal, bindend, oordeel inhoudt over hetgeen rechtens geldt in een concreet geval en tevens voldaan is aan het criterium dat er geen andere mogelijkheid is een rechterlijk oordeel te verkrijgen, hetzij er wel een andere weg is om zo’n oordeel te verkrijgen, doch die weg voor betrokkene onredelijk bezwarend is.
Inhoudelijk oordeelt de rechter voorlopig als volgt.
Verweerders gemachtigde heeft bij de behandeling ter zitting desgevraagd toegelicht dat bij het opstellen van de definitieve lijst van waardevolle bomen de inbreng van de burger een belangrijke factor is geweest. In het onderhavige geval is niet eerder dan op 17 juli 2005 een verzoek gedaan om de houtopstand op het perceel [adres] op de lijst te plaatsen. Verder heeft de gemachtigde desgevraagd aangegeven dat er geen rapportages zijn gemaakt over genoemde houtopstand. Wel is naar aanleiding van het verzoek van 17 juli 2005 overleg gevoerd met een bomendeskundige van verweerders gemeente, waaruit naar voren is gekomen dat de reeds gekapte bomen en de nog aanwezige – met uitzondering van de Sequoiadendron Giganteum – niet voor plaatsing op de lijst in aanmerking komen. Gezien onder meer de slechte takstand en slecht onderhoud zijn deze bomen niet voldoende waardevol voor plaatsing op de lijst. Van de zijde van verzoekers is dit standpunt inhoudelijk niet, althans niet voldoende onderbouwd, bestreden, zodat de rechter vooralsnog van de juistheid van verweerders standpunt uitgaat. Er kan dan ook geen aanleiding zijn om ten aanzien van de nog aanwezige houtopstand – met uitzondering van de Sequoia – een voorlopige voorzienig te treffen.
Ten aanzien van de op het perceel aanwezige Sequoia heeft verweerders gemachtigde desgevraagd bevestigd dat uit het overleg met de bomendeskundige van de gemeente is gebleken dat deze boom in elk geval een dendrologische waarde heeft en gezien de waarde van deze boom voor plaatsing op de lijst in aanmerking zou kunnen komen ware het niet dat andere overwegingen daaraan in de weg staan. Het betreft hier namelijk een solitaire boom die een enorme hoogte en omvang kan bereiken, en een zeer uitgebreid wortelstel heeft met luchtwortels, die boven de grond uitsteken. In een kleinschalige omgeving als de onderhavige is deze boom op termijn niet te handhaven te meer nu er concrete plannen in behandeling zijn om tot woningbouw op deze inbreidingslocatie te komen. Het belang van de eigenaar bij de ontwikkeling van het terrein verzet zich tegen plaatsing van de boom op de lijst.
De rechter stelt voorop dat verweerder een grote mate van beleidsvrijheid bij het opstellen van de bomenlijst niet kan worden ontzegd en dat eventuele gebreken in de besluitvorming bij het door verweerder te nemen besluit op bezwaar kunnen worden hersteld.
De rechter stelt voorts vast dat uit het door verweerder gepubliceerde beleid blijkt dat de criteria voor opname op de lijst zo zijn vastgesteld dat gekeken wordt of de boom beeldbepalend of markant is. Daarbij wordt derhalve alleen gekeken naar bepaalde omschreven waarden van de houtopstand die pleiten vóór plaatsing op de lijst, waardoor voor het vellen een kapvergunning noodzakelijk wordt. In het bijzonder staan geen negatieve criteria (waaronder het belang van de eigenaar van de grond) vermeld. De rechter is dan ook voorlopig van oordeel dat de door verweerders gemachtigde bij de behandeling ter zitting aangevoerde argumenten niet aan plaatsing van de Sequoia op de lijst in de weg mogen staan. Hierdoor is verweerder kennelijk in onvoldoende mate toegekomen aan een afweging van de voornoemde “positieve” criteria met betrekking tot de Sequoia. De door verweerders gemachtigde naar voren gebrachte belangen, die pleiten tegen het behoud van een op zich waardevolle boom, dienen naar het voorlopig oordeel van de rechter aan de orde te komen (en afgewogen te worden tegen de waarde van de boom) bij de beoordeling of verweerder gebruik dient te maken van zijn bevoegdheid een kapvergunning te verlenen.
Uit het vorenstaand volgt dat het bestreden besluit – voor zover daarbij is geweigerd de Sequoia op de lijst van waardevolle bomen te plaatsen - naar het voorlopig oordeel van de rechter een gerede kans maakt in de hoofdzaak niet in stand te kunnen blijven. De rechter acht dan ook termen aanwezig ter voorkoming van onomkeerbaar nadeel voor verzoekers bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de Sequoia voorlopig, namelijk in afwachting van de behandeling van het bezwaarschrift van verzoekers, op de lijst van waardevolle bomen wordt geplaatst die niet zonder vergunning mogen worden geveld. Afweging van de belangen van verzoekers, die zich het belang van de bomen niet eerder hebben aangetrokken, tegen het belang van verweerder en met name van de derde-belanghebbende, die ter plaatse woningbouw wenst te realiseren, maakt dit niet anders nu, gezien de stand van zaken van de bouwvergunningsprocedure niet gebleken is van een acute noodzaak de Sequoia te vellen.
Ter voorlichting van de derde-belanghebbende en wellicht ten overvloede wijst de rechter er nog eens op dat deze, indien hij de procedure wil bespoedigen, er goed aan doet om thans op korte termijn (eventueel voor zover nodig) een kapvergunning voor de Sequoia bij verweerder aan te vragen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening gedeeltelijk toe en bepaalt dat de Sequoia Giganteum op het perceel plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats] voorlopig, dat wil zeggen tot zes weken nadat door verweerder zal zijn beslist op het bezwaarschrift van verzoekers van 22 augustus 2005, wordt geplaatst op de lijst van waardevolle bomen die niet zonder vergunning mogen worden gekapt;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat de gemeente Roerdalen aan verzoekers het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 138,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. F.A. Timmers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:
01 september 2005
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.