Uitspraak: 17 augustus 2005
van de rechtbank Roermond
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. J.A. Wolter;
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats], [adres],
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te 1097 DS Amsterdam, Weesperzijde 150,
procureur: mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
Partijen worden als volgt aangeduid:
Eiseres : [eiseres];
Gedaagden : [gedaagde sub 1] en London verzekeringen.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding met bijlagen van 20 januari 2005;
- het vonnis van de rechtbank van 2 februari 2005;
- de akte naar aanleiding van dat vonnis van eiser;
- de conclusie van antwoord met een bijlage;
- de conclusie van repliek met een bijlage;
- de conclusie van dupliek.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 Op zondag 7 september 2003 omstreeks 13.00 uur vond op de [straatnaam] te [woonplaats] (gemeente [woonplaats]) een ongeval plaats waarbij [gedaagde sub 1] als bestuurder van een tractor (Renault type 96) en [eiseres] als begeleidster van een paard betrokken was. Dat ongeval hield kort gezegd in dat het door [eiseres] aan de hand geleide paard kennelijk schrok van de van achter naderende tractor en hard(er) begon te lopen. [eiseres] probeerde het paard in bedwang te houden. Toen dat niet lukte en zij het paard losliet, kwam zij voor de tractor ten val. Zij werd vervolgens eerst door het linker voorwiel over haar enkel overreden en vervolgens reed het linkerachterwiel over haar bekken heen. Als gevolg daarvan heeft zij ernstig letsel aan haar been en aan haar rug (wervels) opgelopen.
2.2 [gedaagde sub 1] is een liefhebber van tractorrijden. Die dag haalde hij een door hem tweedehands gekochte tractor op in de buurt van [plaatsnaam]. Op het moment van ongeval was hij circa één tot twee uur met de tractor onderweg. Achter de tractor reden in een auto zijn zoon (zat achterin), zijn zus (als bijrijder) en diens partner (als bestuurder). Deze betrokkenen zijn door de politie gehoord. De processen-verbaal daarvan bevinden zich bij de stukken.
2.3 [eiseres] liep samen met haar man, haar dochter en diens vriend langs de weg. Haar man zat op het paard, de anderen liepen ernaast. [eiseres] liep achteraan. Het paard liep buitenaan (richting voetpad), [eiseres] hield het paard ernaast (tussen paard en rijweg) vast aan een zogenaamde hengstenketting (zit over de neus van het paard). Ook deze betrokkenen zijn door de politie gehoord. De processen-verbaal bevinden zich bij de stukken.
2.4 De [straatnaam] was op het punt van ongeval een rechte geasfalteerde voorrangsweg. De weg ligt tussen [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2]; het ongeval gebeurde in de richting van [plaatsnaam 1] naar [plaatsnaam 2]. Omdat de weg zich binnen de bebouwde kom bevindt, was de maximum snelheid aldaar 50 kilometer per uur. Het weer was droog evenals het zicht. De weg heeft twee rijbanen van 2,75 meter breedte. Gescheiden door een onderbroken lijn ligt aan weerszijden van deze rijbanen een (rood afgedekt) fietspad met een breedte van 1,30 meter (zijde waar [eiseres] liep) en 1,20 meter. Daarnaast liggen voetpaden met een breedte van 1,50 meter. De tractor heeft een breedte van 1,96 meter en weegt 3.500 kilo. De maximumsnelheid van de tractor is 26 kilometer per uur. Op moment van ongeval reed de tractor circa 20 kilometer per uur. Op moment dat de tractor de paarden naderde, kwamen er twee auto’s uit de tegenovergestelde richting aan.
3.1 [eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] dat hij zijn snelheid en verkeersgedrag niet (voldoende) aan de gevaarlijke situatie heeft aangepast. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] zijn snelheid vóór het ontstaan van het ongeval heeft verhoogd. Zulks terwijl hij constateerde dat de paarden onrustig waren. [gedaagde sub 1] had juist moeten wachten totdat de tegenliggers gepasseerd waren. London is als schadeverzekeraar van [gedaagde sub 1] gehouden om voor die schade op te komen. Op deze gronden vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat London aansprakelijk is voor de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade en dat hij wordt veroordeeld om de schade met rente te betalen, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente te voldoen.
3.2 [gedaagde sub 1] betwist aansprakelijkheid. Hij voert aan dat zijn snelheid alleszins aangepast was aan de situatie. Gelet op de breedte van de weg met fietspaden was er geen noodzaak om af te wachten totdat de tegenliggers waren gepasseerd. Voor zover er sprake was van snelheidsverhoging door [gedaagde sub 1], blijkt nergens uit dat het paard van [eiseres] daardoor op hol is geslagen. Het door de tractor geproduceerde geluid is nagemeten en voldoet aan de daaraan door EU-richtlijnen gestelde normen. [gedaagde sub 1] stelt derhalve dat hem geen enkel verwijt van het ongeval is te maken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Krachtens art. 185 Wegenverkeerswet (WVW) is de eigenaar van een motorvoertuig aansprakelijk voor schade toegebracht aan een persoon of zaak, tenzij aannemelijk is dat het ongeval te wijten is aan overmacht. Deze wetsbepaling brengt tot uitdrukking dat aansprakelijkheid van een motorvoertuig jegens een fietser of voetganger eerder wordt aangenomen dan wanneer bij het ongeval bijvoorbeeld twee motorvoertuigen zijn betrokken. In de onderhavige zaak is [eiseres] als begeleidster van een paard als niet-gemotoriseerde deelnemer aan het verkeer aan te merken. Op de beoordeling van aansprakelijkheid tussen [gedaagde sub 1] en [eiseres] is derhalve art. 185 WVW van toepassing.
4.2 Voor een geslaagd beroep op overmacht is nodig dat vastgesteld wordt dat aan [gedaagde sub 1] terzake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn fouten van andere weggebruikers – daaronder begrepen het slachtoffer zelf – alleen van belang indien zij voor de bestuurder van het motorvoertuig zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden (aldus Hoge Raad 22 mei 1992, NJ 1992, 527 in ABP – Winterthur).
4.3 De rechtbank is van oordeel dat het door [gedaagde sub 1] gestelde beroep op overmacht dient te worden verworpen. Aan [gedaagde sub 1] wordt in de eerste plaats verweten dat hij op het moment dat hij de paarden langs de weg zag lopen, niet heeft ingehouden totdat de tegenliggers waren gepasseerd om vervolgens met ruime baan om de paarden heen te kunnen rijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat paarden schrikachtige dieren zijn. [gedaagde sub 1] behoorde zich dat te realiseren, zeker in verband met de breedte van zijn tractor en de sterkte van het motorgeluid ervan.
4.4 In de tweede plaats wordt aan [gedaagde sub 1] verweten dat hij op het moment dat het paard uit de pas raakte en harder begon te lopen, niet onmiddellijk is gestopt. Als [gedaagde sub 1] daar tegenover stelt dat hij het paard en zijn begeleidster op dat moment niet zag en omhoog is gekomen (met als gevolg dat hij op zijn gaspedaal ging staan en nog meer gas gaf), had hij die situatie dienen te voorkomen door al eerder af te remmen.
4.5 De rechtbank is van oordeel dat de beide aspecten van het verkeersgedrag van [gedaagde sub 1] als hierboven omschreven, in hoge mate hebben bijgedragen aan het veroorzaken van het ongeval. Het feit dat het paard van [eiseres] de weg op zou lopen met als gevolg dat [eiseres] zelf ook op die weg terecht zou komen (zij liep tussen het paard en de weg in), is, mede gelet op het hierboven al gereleveerde feit dat paarden schrikachtige dieren zijn, niet zo onwaarschijnlijk dat [gedaagde sub 1] daarmee geen rekening behoefde te houden.
4.6 Nu het beroep op overmacht faalt, moet vastgesteld worden dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Deze aansprakelijkheid houdt volgens vaste rechtspraak in dat [gedaagde sub 1] tenminste voor 50% van de schade aansprakelijk is. Voor de verdeling van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre aan [eiseres] te verwijten gedragingen eveneens tot de schade hebben bijgedragen (Hoge Raad 28 februari 1992, NJ 1993, 566 in IZA – Vrerink).
4.7 [gedaagde sub 1] stelt dat [eiseres] als geleider van een rij- of trekdier als weggebruiker wordt aangemerkt (art. 1 Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990, verder RVV). In de artikelen 5-8 RVV wordt van verschillende verkeersdeelnemers aangegeven op welk gedeelte van de weg zij zich mogen bevinden. De geleider van een rij- en trekdier wordt daarbij niet genoemd. In art. 10 RVV is bepaald dat andere bestuurders dan de in art. 5-8 RVV genoemde de rijbaan dienen te gebruiken, waarbij als rijbaan heeft te gelden elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van fietspaden. Indien [eiseres] de rijbaan had gebruikt, zou [gedaagde sub 1] hem niet hebben kunnen passeren.
4.8 De rechtbank ziet in het feit dat [eiseres] aan passerende weggebruikers meer ruimte heeft gelaten om te passeren dan bij gebruik van de weg zelf, geen omstandigheid die als eigen schuld moet worden aangemerkt. Het op dat fietspad lopen betekende voor passerende en tegemoetkomende voertuigen juist dat zij meer mogelijkheden hadden om op een veilige manier de paarden te passeren. Aan het feit dat deze benutting van het fietspad voor achteropkomende fietsers wellicht gevaarzettend was, kan [gedaagde sub 1] geen argument voor eigen schuld ontlenen.
4.9 Een ander aspect waar in de verdeling van aansprakelijkheid door [gedaagde sub 1] rekenschap van wordt gevraagd, betreft de reflexwerking van art. 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW). In genoemd artikel wordt – kort samengevat – de bezitter van een dier aansprakelijk gehouden voor door het dier aangerichte schade. In het vonnis van de rechtbank Zwolle van 18 november 1998 (Verkeersrecht 1999, 153) wordt in dat verband overwogen: “De schade die (…) heeft geleden is mede een gevolg van verwezenlijking van het gevaar dat schuilt in de eigen energie van het paard en het onberekenbare element dat in die energie opgesloten ligt. De in artikel 6:179 BW neergelegde risicoaansprakelijkheid van de bezitter voor zijn dier ten aanzien van derden aangerichte schade dient, naar het oordeel van de rechtbank, een zekere terugslag te hebben, in die zin dat de bezitter in beginsel zelf de door hem ondervonden gevolgen zal moeten dragen van de uit het onberekenbare element in de eigen energie van het dier voortvloeiende reacties op de omgeving”.
4.10 De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat het verkeersgedrag van [gedaagde sub 1] aan verwezenlijking van het risico heeft bijgedragen dat het paard de bij hem mogelijke schrikreactie zou vertonen. Alsdan acht de rechtbank het onjuist om in het geval die reactie zich daadwerkelijk voordoet, een deel van de oorzaak aan [eiseres] toe te rekenen, enkel en alleen omdat het een paard was. Dit zou er namelijk toe leiden dat de bezitter van een paard bij elke verwijtbare gedraging van een derde die tot gevolg heeft dat het paard zich schrikachtig gedraagt, een deel van de schade zelf moet dragen. De rechtbank ziet derhalve in deze omstandigheid geen grond tot toerekening van een deel van de schade aan [eiseres].
4.11 [gedaagde sub 1] voert vervolgens aan dat [eiseres] het paard te lang heeft vastgehouden alsmede niet beschikte over een ruiterbewijs. De rechtbank is het met [gedaagde sub 1] eens dat [eiseres] aan haar eigen veiligheid meer voorrang had mogen geven dan zij gedaan heeft. In een situatie waarin zowel de veiligheid van een dier als van een mens in gevaar komen, is het uitgangspunt dat die mens eerst zijn eigen veiligheid zeker stelt en pas met inachtneming daarvan die van het dier bewaakt. [eiseres] bevond zich op een openbare, in principe niet voor paarden bestemde weg en had vanuit dit uitgangspunt in de gegeven situatie geen enkel risico hoeven nemen. Hier staat echter wel tegenover dat het loslopende paard een gevaar had kunnen vormen voor het tegemoetkomende verkeer en voorts dat de tractor een zo geringe snelheid had (20 kilometer per uur) dat [eiseres] mocht verwachten dat deze zonder voor haar een gevaar te vormen tot stilstand zou komen. In hoeverre het bezit van een ruiterbewijs tot ander gedrag van [eiseres] had geleid, kan verder buiten beschouwing blijven, zeker gezien het feit dat [eiseres] veel ervaring met paarden had.
4.12 Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] zal vaststellen op het percentage van 85 en dat van [eiseres] op 15.
4.13 De gehele vordering van [eiseres] richt zich op London verzekeringen. Nu geen veroordeling van [gedaagde sub 1] wordt gevorderd, zal [eiseres] niet ontvankelijk worden verklaard in zijn tegen [gedaagde sub 1] ingestelde vordering. Aangezien [gedaagde sub 1] zich niet afzonderlijk heeft verweerd, blijft een proceskostenveroordeling achterwege.
4.14 London Verzekeringen heeft gesteld dat een veroordeling om de schade niet in de onderhavige procedure te vorderen, maar onderwerp te laten zijn van een afzonderlijk dispuut (op te maken bij staat), belang ontbeert. Zij verzoekt om die schade alsnog vast te stellen. [eiseres] heeft gesteld dat zj belang heeft om het maken van die kosten uit te stellen totdat zekerheid bestaat over de aansprakelijkheid zelf. De rechtbank ziet geen beletsel om de verklaring voor recht uit te spreken en de schade nader te laten opmaken bij staat. Tot het vaststellen van de schade bestaat geen aanleiding en evenmin mogelijkheid, nu de hoogte van die schade niet eenvoudig uit de processtukken is af te leiden.
4.15 London Verzekeringen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld.
verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering tegen [gedaagde sub 1];
verklaart voor recht dat London Verzekeringen N.V. voor 85% aansprakelijk is voor de door [eiseres] ten gevolge van het haar op 3 september 2003 overkomen ongeval geleden en nog te lijden schade;
veroordeelt London Verzekeringen N.V. om aan [eiseres] het bedrag aan geleden en nog te lijden schade te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt London Verzekeringen N.V. in de proceskosten van [eiseres], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 244,00 aan griffierechten,
€ 85,60 aan explootkosten en
€ 904,00 aan salaris ten behoeve van de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en op de openbare civiele terechtzitting van 17 augustus 2005 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.