ECLI:NL:RBROE:2005:AU1692

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
63524 / HA ZA 04-802
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlatingen van burgemeester niet als aanbod in de zin van artikel 6:217 BW

In deze zaak, uitgesproken op 29 juni 2005 door de Rechtbank Roermond, stond de vraag centraal of er een koopovereenkomst tot stand was gekomen tussen eiser en de gemeente Haelen, vertegenwoordigd door de burgemeester. Eiser stelde dat op 20 november 1997 een mondelinge overeenkomst was gesloten over de verkoop van 2 hectare grond. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de burgemeester niet als een aanbod in de zin van artikel 6:217 BW konden worden gezien. De rechtbank merkte op dat er geen duidelijkheid bestond over de inhoud van het vermeende aanbod, zoals de grootte van het perceel en de prijs. Dit leidde tot de conclusie dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen.

Eiser had de gemeente Haelen in rechte betrokken en vorderde nakoming van de vermeende koopovereenkomst, subsidiair schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De rechtbank concludeerde dat de uitlatingen van de burgemeester hooguit als een uitnodiging om in onderhandeling te treden konden worden opgevat, en dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de gemeente.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en bindende aanbiedingen in het contractenrecht, en dat een uitnodiging tot onderhandelen niet gelijkstaat aan een aanbod. De rechtbank stelde vast dat eiser niet had aangetoond dat er een overeenkomst was gesloten, en dat de gemeente niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de uitlatingen van de burgemeester.

Uitspraak

uitspraak: 29 juni 2005
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiser:
[eiser],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. T.J.J. Dierichs;
tegen:
gedaagde:
GEMEENTE HAELEN,
zetelende te 6081 BB Haelen, Raadhuisplein 1,
procureur: mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 6 september 2004 met bijlagen, waaronder het proces-verbaal voorlopig getuigenverhoor van 8 maart 2002;
- de conclusie van antwoord met bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank van 10 november 2004;
- het proces-verbaal van comparitie tevens getuigenverhoor van 4 maart 2005;
- de conclusie na getuigenverhoor;
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
2. Vaststaande feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
Op 20 november 1997 vond een voorlichtingsbijeenkomst plaats voor de bewoners (waaronder eiser) van het woonwagencentrum aan de Hornerweg te Haelen, betreffende de voorgenomen opheffing daarvan en de herplaatsing van de bewoners. Na afsluiting van het formele gedeelte van die avond is er tijdens het informele gedeelte door eiser en de toenmalige burgemeester van de gemeente Haelen gesproken over een vervangend perceel industriegrond voor eiser.
Op 22 maart 2001 heeft -in vervolg op een gesprek op 21 februari 2001- een gesprek plaatsgevonden ten gemeentehuize tussen vertegenwoordigers van de gemeente en eiser, bijgestaan door zijn advocaat mr. Dierichs, met als onderwerp de toekomst van het bedrijf van eiser. Eiser heeft blijkens het gespreksverslag in dat gesprek gesteld dat [de burgemeester] hem op 20 november 1997 een perceel grond heeft aangeboden, dat eiser toen mondeling heeft gekocht. Op 4 oktober 2001 heeft eiser verzocht om voorlopig getuigenverhoor. Dit heeft plaatsgevonden op 8 maart 2002, waarbij zijn gehoord eiser, [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Eiser heeft in augustus 2004 conservatoir beslag laten leggen op een aantal percelen in eigendom van de gemeente Haelen. Ter comparitie op 4 maart 2005 zijn gehoord [de burgemeester] en [de wethouder], wethouder grondgebiedzaken en ruimtelijke ordening van 1989 tot 2002.
3. Vordering en stellingen van eiser
Eiser vordert de gemeente Haelen te veroordelen tot:
primair: ter nakoming van de tussen partijen tot stand gekomen koopovereenkomst aan eiser te leveren 2 ha. grond zoals door deze in optie genomen tegen een prijs van fl. 50,- tot fl. 60,- per m2 een en ander binnen één maand na betekening van het vonnis;
subsidiair: bij wege van schadevergoeding wegens door of vanwege gedaagde jegens eiser gepleegde onrechtmatige daad, gedaagde te veroordelen aan eiser te verkopen en te leveren 2 ha. grond zoals door deze in optie genomen tegen een prijs van fl. 50,- tot fl. 60,- per m2 een en ander binnen één maand na betekening van het vonnis, althans en in ieder geval gedaagde te veroordelen tot vergoeding in geld van de door eiser geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet; vermeerderd met de proceskosten waaronder de beslagkosten.
Eiser stelt daartoe primair dat op 20 november 1997 een overeenkomst van koop en verkoop van 2 ha. grond in het uitbreidingsgebied Windmolenbos tegen een prijs van fl. 50,- tot 60,- tot stand is gekomen tussen eiser en [de burgemeester], welke laatste de gemeente Haelen rechtmatig vertegenwoordigde.
Eiser stelt subsidiair dat de gemeente Haelen onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld, erin bestaand dat [de burgemeester] (als orgaan van de gemeente Haelen aan wie diens handelen en nalaten kan worden toegerekend) een schijn van een overeenkomst c.q. van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt, terwijl hij wist dat hij die niet had; gedaagde heeft onrechtmatig gehandeld doordat zij [de burgemeester] heeft laten aanmodderen en niet heeft laten weten dat [de burgemeester] niet bevoegd was en doordat zij de miskleun van [de burgemeester] niet op aanvaardbare wijze heeft opgelost.
Eiser heeft hierdoor schade geleden.
4. Verweer van gedaagde
Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
Gedaagde voert daartoe kort gezegd als verweer dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, en dat er geen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt.
5. Beoordeling van het geschil
De rechtbank merkt allereerst op geen aanleiding te zien om te voldoen aan het verzoek van de gemeente Haelen, gedaan in de antwoordconclusie na getuigenverhoor, om de door Verhoeven ingediende aanvullende stukken buiten beschouwing te laten. Gemeente Haelen is hierdoor niet processueel benadeeld, nu zij op de inhoud daarvan heeft kunnen reageren.
De gestelde overeenkomst
Zoals al is overwogen in het vonnis van deze rechtbank van 10 november 2004 rust de bewijslast van het bestaan van meerbedoelde overeenkomst bij eiser. Eiser heeft door middel van de hierbovengenoemde door hem aangebrachte getuigen zijn visie, als zou op 20 november 1997 die overeenkomst tot stand zijn gekomen, pogen te onderbouwen en heeft bij conclusie na getuigenverhoor nog enkele schriftelijke verklaringen ter verdere ondersteuning van zijn standpunt ingebracht. Van de zijde van gedaagde zijn gehoord [de burgemeester] en [de wethouder] voornoemd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de processtukken en uit deze verklaringen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, in geen geval valt af te leiden dat op 20 november 1997 enige overeenkomst tot stand is gekomen.
Wil er een overeenkomst tot stand komen, dan is allereerst noodzakelijk dat er een aanbod als bedoeld in artikel 6:217 BW voorligt. Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst is eerst als een aanbod in voormelde zin te zien wanneer dat voorstel voldoende bepaald is, en indien daaruit blijkt van de wil van de aanbieder om in geval van aanvaarding gebonden te zijn. Daarvan is hier geen sprake. Dit reeds omdat, zo blijkt uit alle voorhanden verklaringen, er allesbehalve duidelijkheid was over de inhoud van dat vermeende aanbod van [de burgemeester], voor wat betreft de vraag om welk perceel of percelen het precies ging, voor wat betreft de grootte daarvan, en voor wat betreft de prijs. Aan de vraag, of ook aan voormelde tweede voorwaarde voor het aanwezig achten van een aanbod is voldaan, behoeft dan ook niet meer te worden toegekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de uitlatingen van de burgemeester dan ook hooguit worden opgevat als een uitnodiging om in onderhandeling te treden, en dan ook nog, gezien de verwijzing naar de portefeuillehoudende wethouder, slechts als een uitnodiging om in onderhandeling te treden met een derde, te weten de portefeuillehoudend wethouder, over nog nader te bepalen onroerende zaken tegen een nog nader te bepalen prijs.
De rechtbank hecht er hierbij overigens aan om op te merken dat eiser kennelijk eerst met terugwerkende kracht de visie heeft ontwikkeld dat hier een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. In de brief van 14 april 1998 aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haelen is immers namens eiser verzocht om een optie te verlenen voor het verwerven van percelen industriegrond, met als onderschrift: “Uw positieve reactie tegemoet ziend.”. De rechtbank kan de stelling van eiser, als zou reeds op 20 november 1997 meergenoemde overeenkomst tot stand zijn gekomen, in het geheel niet rijmen met dit nadien ingediend verzoek om een optie, nu opties plegen te worden verzocht en (eventueel) te worden verleend vóór het sluiten van een koopovereenkomst.
De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat eiser uit de uitlatingen van [de burgemeester] niet alleen redelijkerwijs niet heeft kunnen begrijpen dat er een overeenkomst tot stand was gekomen, maar bovendien -hiervoor vormt laatstgenoemde brief een bijzonder sterke aanwijzing- dat hij deze ook daadwerkelijk niet aldus heeft begrepen.
Uit het voorgaande volgt dat eiser er niet in is geslaagd bewijs te leveren voor zijn primaire standpunt aangaande het bestaan van een overeenkomst. De daarop rustende primaire vordering zal dan ook worden afgewezen.
De gestelde onrechtmatige daad
De subsidiaire vordering grondt eiser op onrechtmatig handelen door [de burgemeester] (waarvoor de gemeente Haelen aansprakelijk is).
Uit de bovenstaande overwegingen volgt aanstonds dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door [de burgemeester]. Als gezegd oordelend dat de uitlatingen van [de burgemeester] in juridisch opzicht ten hoogste te kwalificeren zijn als een uitnodiging om in onderhandeling te treden met de portefeuillehoudend wethouder over nog nader te bepalen zaken tegen een nog nader te bepalen prijs, kan geen sprake zijn van enig onrechtmatig handelen, laat staan van schade. In het verlengde daarvan kan ook geen aansprakelijkheid ontstaan van de gemeente Haelen voor, in de bewoordingen van eiser, het aanmodderen van [de burgemeester].
Ook het subsidiair gevorderde zal derhalve worden afgewezen.
Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
wijst de vorderingen van eiser af;
veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 241,-- aan griffierechten,
€ 1.130,-- aan salaris ten behoeve van de procureur;
€ 62,50 aan getuigentaxe;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en op de openbare civiele terechtzitting van 29 juni 2005 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
hjmd