ECLI:NL:RBROE:2005:AU0723

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 595 + 596 WET RV
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing en belangenweging bij vergunningverlening op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken voor bestemmingsplan Oolder Veste

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 12 april 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) voor het bestemmingsplan "Oolder Veste" aan de Maas bij Herten. De zaak betreft de toetsing van de vergunningverlening en de belangenweging die daarbij door de verweerder, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, is gemaakt. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers, waaronder de Vereniging Watersnood Herten, ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, Oolderveste Projectontwikkelingsmaatschappij BV, en de gemeente Roermond gezamenlijk werken aan de ontwikkeling van het bestemmingsplan, dat eerder goedgekeurd is door Gedeputeerde Staten van Limburg. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, die onder andere stelden dat de vergunning ten onrechte was verleend op basis van een beschermingsniveau van 1:1250, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de beleidslijn Ruimte voor de Rivier nog steeds van toepassing was en dat er geen aanleiding was om van andere gegevens uit te gaan.

De rechtbank heeft ook de tweede grief van de eisers verworpen, waarin werd gesteld dat kwelwater als mogelijke oorzaak van schade door hoog water niet voldoende was meegewogen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de belangen van waterstaatkundige aard correct had geïnterpreteerd en dat de belangen met betrekking tot kwelwater al waren meegenomen in de ruimtelijke ordening van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om de vergunning te verlenen, in stand gehouden en de beroepen ongegrond verklaard.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenrs. : 04 / 595 + 596 WET RV
Inzake : Vereniging Watersnood Herten en anderen, en [eiser] te [woonplaats], eisers
tegen : De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie Limburg, gevestigd te Roermond, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 9 april 2004,
kenmerk: DLB2004/7322.
Datum van behandeling ter zitting: 2 maart 2005.
I. PROCESVERLOOP
Eisers hebben bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 9 april 2004, waarbij is beslist op onder meer de bezwaren van eisers tegen een eerder besluit van verweerder d.d. 17 oktober 2003 inzake verlening van een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Als belanghebbenden hebben zich in deze procedures aangemeld Oolderveste Projectontwikkelingsmaatschappij BV te Roermond (vergunninghoudster) en het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 2 maart 2005. Daar is eiser [eiser], die afzonderlijk beroep heeft ingesteld, met bericht van verhindering niet verschenen en hebben de andere eisende partijen, namens wie mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, beroep heeft ingesteld, zich doen vertegenwoordigen door deze gemachtigde en door […]. Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te den Haag, P.G.M. Bartels, Ph. Beenen en L.T.A. Slabbers.
De vergunninghoudster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en P. Spiertz. Namens B&W van de gemeente Roermond zijn verschenen M.W.J.H. de Bock en H. Luth.
II OVERWEGINGEN
Vergunninghoudster en de gemeente Roermond zijn gezamenlijk bezig met de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Oolder Veste” aan de Maas bij Herten. Het bestemmingsplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg en de beroepen van eisers daartegen zijn gedeeltelijk gegrond, maar grotendeels (en voor zover hier relevant) ongegrond verklaard bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 2 oktober 2002, nr. 200102319/1/R3. Het grootste deel van het plangebied heeft de status van “pijplijn-plan” in het kader van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Voor ophoging van het plangebied en de aanleg van kades heeft verweerder op 11 oktober 1999 al een vergunning verleend op grond van de thans vervallen Rivierenwet, welke vergunning formele rechtskracht heeft verkregen door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak d.d. 10 oktober 2001, nr. 2000 050539/1.
Namens vergunninghoudster heeft Grontmij Advies en techniek BV op 16 oktober 2002 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van de Wbr voor het bestemmingsplan (voor zover dit binnen het gebied van het “pijplijn-plan” valt), inclusief de vrijstellingsbepalingen, waaronder mede begrepen alles wat noodzakelijk is om het bestemmingsplan (en de daarin bedoelde woningbouw) te realiseren. Verweerder heeft de aanvraag en de ontwerp-beschikking vanaf 12 juni 2003 voor een periode van vier weken ter inzage gelegd en belanghebbenden gelegenheid geboden gedurende deze periode schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren te brengen. Van verschillende zijden, waaronder die van eisers en van de kandidaat-vergunninghoudster, is van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Op 17 oktober 2003 heeft verweerder daarop de vergunning voor het maken en behouden van werken ten behoeve van het realiseren van het bestemmingsplan “Oolder Veste” verleend onder voorschriften, die in deze vergunning zijn opgenomen. In de beschikking is verweerder uitvoerig ingegaan op de zienswijzen. Op de bezwaren van onder meer eisers heeft verweerder bij de nu bestreden beschikking van 9 april 2004 beslist, nadat de bezwaarmakers in de gelegenheid waren gesteld hun bezwaren toe te lichten op een hoorzitting van 19 februari 2003. De bezwaren van eisers zijn bij de bestreden beschikking ongegrond verklaard.
In beroep voert mr. Goumans namens zijn cliënten twee grieven aan, die als volgt zijn samen te vatten:
1. Verweerder gaat in de verlening van de vergunning ten onrechte uit van het beschermingsniveau van 1:1250 voor potentiële schadegevallen, zoals dat was neergelegd in de beleidslijn Ruimte voor de Rivier en zoals dat ook als uitgangspunt was genomen voor de vergunning van 11 oktober 1999. Vaststelling van het vereiste beschermingsniveau moet plaats vinden op basis van nu bekende informatie en bestaande inzichten, zoals neergelegd in het advies Integrale Verkenning Maas (IVM), uitgebracht in opdracht van (onder meer) Rijkswaterstaat.
2. Eisers leiden uit de beleidslijn Ruimte voor de Rivier af dat in het vergunningstraject kwelwater als een mogelijke oorzaak van schade door hoog water moet worden meegewogen en zij zijn van mening dat verweerder dit heeft veronachtzaamd door kwelwater te zien als “van andere dan waterstaatkundige aard” en als zodanig buiten beschouwing te laten.
De gronden van beroep van eiser [eiser] begrijpt de rechtbank aldus dat hij zich ertegen verzet dat zijn eigendom (extra) onder water zou komen te staan door realisatie van Oolder Veste en dat een en ander is gerealiseerd zonder bevoegdelijk afgegeven vergunning van het Zuiveringschap Limburg.
Ook gelet op hetgeen uiteindelijk door alle partijen ter zitting naar voren is gebracht over de vraag of de belangen van alle eisende partijen rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken, ziet de rechtbank geen reden om over de ontvankelijkheid van eisers anders te oordelen dan (impliciet) is gedaan in de voorgaande procedure over de vergunning van 11 oktober 1999.
De rechtbank dient dan op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
Verweerder heeft de vergunning gebaseerd op de artikelen 2 en 3 van de Wbr. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a verbiedt het zonder vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd daarin, daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden. Voor de realisatie van het bestemmingsplan Oolder Veste is zodanige vergunning vereist. Volgens artikel 3, eerste lid kan een vergunning slechts geweigerd worden ter bescherming van waterstaatswerken en ter verzekering van een doelmatig en veilig gebruik van die werken, met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins van die werken. Op grond van het tweede lid van artikel 3 kan het besluit inzake de vergunningsaanvraag mede strekken ter bescherming van aan de waterstaatswerken verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch enkel voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen.
Dit juridisch kader is door eisers niet betwist, maar wel de invulling ervan en de overwegingen waarop verweerder tot verlening van de bestreden vergunning is gekomen. Voor de vaststelling van het vereiste beschermingsniveau heeft verweerder vastgehouden aan de toetsing aan de beleidslijn Ruimte voor de Rivier, zoals hij eerder heeft doen plaatsvinden bij verlening van de vergunning van 11 oktober 1999 op grond van de nu vervallen Rivierenwet. Deze beoordeling heeft stand gehouden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 10 oktober 2001 en naar het oordeel van de rechtbank kan deze afweging ook nu in rechte standhouden, omdat verweerder haar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat de in de beleidslijn neergelegde inzichten en uitgangspunten nog steeds hebben te gelden en nog niet zijn vervallen als gevolg van een beleidswijziging. Er bestond dus voor verweerder geen aanleiding om bij de vergunning die nu aan de orde is uit te gaan van andere gegevens en strengere voorwaarden ten aanzien van maatgevend waterafvoer. Ondanks hetgeen eisende partijen hebben aangevoerd is de rechtbank niet aannemelijk geworden of anderszins gebleken dat het advies Integrale Verkenning Maas nu al daadwerkelijk heeft geleid tot beleidswijziging dan wel daartoe terstond zou noodzaken in die zin dat verweerder voor de onderhavige vergunningsaanvraag in redelijkheid niet meer een zelfde belangenweging mocht laten plaatsvinden als bij de vergunning in 1999.
De eerste grief kan daarom niet slagen.
Dat geldt volgens de rechtbank ook voor de tweede grief. Dat in de beleidslijn Ruimte voor de Rivier kwelwater als een mogelijke oorzaak van schade wordt genoemd, leidt ook voor de rechtbank niet tot de conclusie dat kwelwater dus een “belang van waterstaatkundige aard” is. De rechtbank kan daarentegen wel verweerder volgen in diens interpretatie van dit begrip, welke interpretatie is gebaseerd op de tekst van artikel 1, eerste lid en artikel 3, eerste lid van de Wbr en de Memorie van Toelichting. Als gevolg daarvan kunnen onder “belangen van waterstaatkundige aard” slechts worden begrepen de belangen die betrekking hebben op de bescherming en de verzekering van het doelmatig en veilig gebruik van de waterstaatswerken. Andere belangen kunnen dan op grond van artikel 3, tweede lid slechts worden meegenomen, voor zover daarin niet is voorzien door bij of krachtens een andere wet gestelde bepalingen. Verweerder heeft er vervolgens terecht op gewezen dat de belangen in relatie tot het aspect kwelwater zijn meegenomen in het kader van de ruimtelijke ordening bij het bestemmingsplan Oolder Veste. Daartoe kan worden verwezen naar de uitvoerige overwegingen onder punt 3 van het besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 27 maart 2001 tot goedkeuring van dat bestemmingsplan. Gezien dit alles heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het aspect kwelwater voor de onderhavige vergunningsaanvraag terecht buiten beoordeling gelaten.
Ten aanzien van het beroep van eiser [eiser] verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is overwogen en sluit zij zich voor het overige kortweg aan bij de opvatting van verweerder dat de overige beroepsgronden niet te brengen zijn binnen het beoordelingskader van een aanvraag om een vergunning op grond van de Wbr, maar dat hetgeen deze eiser te berde brengt betrekking heeft op een eventuele vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.
Ook dit beroep kan daarom niet leiden tot gegrondverklaring en vernietiging van het bestreden besluit.
De rechtbank beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken (voorzitter), T.M. Schelfhout en L.M.J.A. Dassen, in tegenwoordigheid van M.B.G. Cox-Vorage als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 18 april 2005.
TJ
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.