ECLI:NL:RBROE:2005:AU0717

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
1 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05 / 592 WAO K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WAO door gemeente Horst aan de Maas

In deze zaak heeft de gemeente Horst aan de Maas beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), waarbij een bezwaarschrift van het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) tegen een eerder besluit inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet-ontvankelijk was verklaard. Het bestreden besluit dateert van 6 april 2005 en betreft een aanvraag van een medewerkster van de gemeente voor een WAO-uitkering. De rechtbank Roermond heeft op 1 augustus 2005 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of het bezwaar op eigen naam was ingediend of namens de gemeente. De rechtbank stelt vast dat B&W in dit geval de belangen van de gemeente behartigde en dat het bezwaar dus niet op eigen naam was ingediend. De rechtbank verwijst naar artikel 160, eerste lid, onder f van de Gemeentewet, en concludeert dat verweerder had moeten nagaan of B&W bevoegd was om bezwaar in te dienen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar. De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat de procedure correct wordt gevolgd en dat belanghebbenden de kans krijgen om hun standpunt toe te lichten. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. P.J. Voncken, met D.F.M. Crombach als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 05 / 592 WAO K1
Inzake : de gemeente Horst aan de Maas, eiseres,
tegen : de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 6 april 2005,
kenmerk: 069597558.
Datum van behandeling ter zitting: 26 juli 2005.
I. PROCESVERLOOP
Namens de gemeente Horst aan de Maas, en handelende krachtens artikel 160, eerste lid, onder f van de Gemeentewet, heeft het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) van die gemeente beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder d.d. 6 april 2005, waarbij het (voorlopig) bezwaarschrift d.d. 31 maart 2005 namens B&W tegen een eerder besluit inzake de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet-ontvankelijk was verklaard.
Nadat van de zijde van verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift waren ingestuurd, heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behandeld ter zitting van 26 juli 2005, waar mr. K.G.P. Claessen en mw. M.C.J.G. Linskens zijn verschenen namens B&W en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door dhr. Reutelingsperger.
II OVERWEGINGEN
Bij brief van 23 februari 2005 heeft verweerder de gemeente Horst aan de Maas bericht gegeven van een beslissing op een aanvraag van [medewerkster], die werkzaam is bij die gemeente, om toekenning van een uitkering ingevolge de WAO. Verweerder heeft het bezwaar dat het hoofd afdeling Personeel & Organisatie van de gemeente namens B&W heeft ingediend tegen dit besluit bij het nu bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, zonder eiser vooraf in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord. Motivering voor dit besluit is (zakelijk weergegeven) dat B&W op eigen naam (en niet namens de gemeente) bezwaar hebben ingediend, terwijl zij echter geen belanghebbende zijn bij een WAO-besluit. Verweerder heeft zich voor dit standpunt beroepen op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2004, 02/32.
In beroep bestrijdt de eisende partij dat B&W het bezwaar op eigen naam zouden hebben ingediend en stelt zij dat het evident is dat B&W in dezen de belangen van de gemeente hebben behartigd en namens de gemeente bezwaar hebben ingediend. Er wordt voor de kennelijkheid daarvan verwezen naar het bepaalde in artikel 160, eerste lid, onder f van de Gemeentewet en naar het gegeven dat mw. [medewerkster] voor 0,8e deel een aanstelling heeft van het college en voor 0,2e deel van de raad. Als het college de intentie zou hebben gehad op eigen naam bezwaar te maken, zou het voor de hand hebben gelegen dat ook de raad separaat een bezwaarschrift zou hebben ingediend. Nu, met voorbereiding door de afding Personeel & Organisatie en met afdoening in mandaat door het hoofd van deze afdeling, één bezwaarschrift is ingediend, is helder dat het college in dezen de belangen van de gemeente als werkgever behartigde en namens de gemeente heeft gehandeld. Verder blijkt uit het feit dat verweerder het besluit op bezwaar niet heeft geadresseerd aan het college maar aan de gemeente ter attentie van P&O, dat het verweerder zeer wel duidelijk was dat het college de belangen van de gemeente behartigde. Verweerder had het college op zijn minst een nadere termijn moeten stellen om aan te duiden waaraan het college zijn bevoegdheid ontleende tot het instellen van bezwaar.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het eerdere besluit van 23 februari 2005 in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet kan worden gehandhaafd. Uit de brief van 31 maart 2005 waarmee B&W bezwaar hebben ingediend, is niet ontegenzeggelijk te concluderen dat B&W uit hoofde van een eigen –gestelde- bevoegdheid bezwaar indiende. In zoverre doet verweerder volgens de rechtbank ten onrechte een beroep op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 18 mei 2004, 02/1742 (JB 2004, 268). De rechtbank leest in die uitspraak dat B&W aanvankelijk (uitdrukkelijk) het standpunt hadden ingenomen bevoegd te zijn op eigen naam bezwaar te maken. Verweerder wist zelf bovendien maar al te goed dat het college die bevoegdheid niet heeft waar het gaat om een WAO-besluit ten aanzien van een werknemer in dienst van de gemeente en heeft het besluit op bezwaar zelfs geadresseerd aan de gemeente Horst aan de Maas. Verweerders stelling in het verweerschrift dat het besluit was gericht aan de opstelster van het bezwaarschrift (wier naam eveneens in de adressering was opgenomen) vindt de rechtbank niet steekhoudend. Gelet op voorgaande overwegingen had verweerder niet zo licht toepassing moeten geven aan het bepaalde in artikel 7:3 van de Awb, maar had het op zijn weg gelegen B&W in de gelegenheid te stellen om toe te lichten uit welke hoofde bezwaar werd ingediend. Dat had gekund via de hoorzitting dan wel –in combinatie met het verzoek de beroepsgronden in te dienen- langs de weg van artikel 6:6 van de Awb, omdat het immers gaat om een ander (dan in artikel 6:5) bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar.
Op die grond ziet de rechtbank aanleiding tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder zal opnieuw hebben te beslissen op het bezwaar.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 276,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van D.F.M. Crombach als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.