Parketnummer : 04/050756-04
Parketnummer : 04/018232-04 (tul)
Uitspraak d.d. : 6 juli 2005
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
vo[verdachte]n : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 januari 2005, 30 maart 2005 en van 23 juni 2005.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. hij op of omstreeks 6 oktober 2004 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever/getuige] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], te dwingen iets te doen of niet te doen, immers is hij, verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
naar het huisadres van die [aangever/getuige] gegaan en/of heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, die [aangever/getuige] met kracht vastgepakt en/of geslagen en/of tegen zijn wil vast gebonden, in elk geval vast getaped en/of die [aangever/getuige] tegen zijn wil in een auto laten plaats nemen en/of die [aangever/getuige] tegen zijn wil vanuit de woning van die [aangever/getuige] vervoerd althans laten vervoeren naar de woning van [betrokkene 1];
(Artikel 282a Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 6 oktober 2004 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever/getuige] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [aangever/getuige] met kracht vastgepakt en/of geslagen en/of met kracht tegen een verwarmingselement geduwd en/of tegen zijn wil vast gebonden, in elk geval vast getaped en/of die [aangever/getuige] tegen zijn wil in een auto laten plaats nemen en/of die [aangever/getuige] tegen zijn wil vanuit de woning van die [aangever/getuige] vervoerd althans laten vervoeren naar de woning van [betrokkene 1];
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht)
2. hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2004 tot en met 4 oktober 2004 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, vijfhonderdzeventig (570) hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7.1 Bijzondere overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring
De officier van justitie heeft ten aanzien van het 1 primair en 2 tenlastegelegde aangevoerd tot een bewezenverklaring te komen.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken:
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat artikel 6 EVRM is geschonden nu zij niet in voldoende mate gebruik heeft kunnen maken van het haar toekomende recht op ondervraging van de belastende (sleutel)getuige [aangever/getuige] (hierna [aangever/getuige]).
De setting waarin de getuige is gehoord, in zijn eigen woning, en de wijze waarop de verdediging daarvan kennis kon nemen, via een door de rechter-commissaris gehanteerde telefoon, acht de raadsvrouw volstrekt onvoldoende om van een goede ondervraging van de getuige te kunnen spreken. De medische onderbouwing als verantwoording voor deze wijze van verhoren heeft de verdediging, ondanks herhaalde verzoeken daartoe aan de rechter-commissaris, niet mogen ontvangen.
De verklaringen van deze getuige kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebezigd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechter-commissaris heeft, als getuige, ter terechtzitting verklaard, dat hij regelmatig contact heeft gehad met de behandelend psycholoog van [aangever/getuige], die aangaf dat hij bij [aangever/getuige] een posttraumatisch stressyndroom heeft vastgesteld en dat om dichtklappen van de getuige te voorkomen en om te voorkomen dat de gezondheid van de getuige in gevaar kon worden gebracht, het verhoor in een vertrouwde setting, bijvoorbeeld bij de getuige thuis moest plaatsvinden, buiten aanwezigheid van de advocaten.
De getuige is daarop in zijn eigen woning gehoord, enkel in tegenwoordigheid van de rechter-commissaris en de griffier. De rechter-commissaris stond via de telefoon, voortdurend in contact met de advocaten, die, hoewel zo de rechtbank begrijpt, moeizaam het verhoor hebben kunnen volgen, wel in de gelegenheid zijn geweest nog nadere vragen te stellen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdediging, afgezet tegen de gezondheidstoestand van [aangever/getuige], voldoende in de gelegenheid is geweest om de getuige te ondervragen, zodat van schending van het ondervragingsrecht geen sprake is.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw voorts betoogd dat de verklaringen van de getuige [aangever/getuige] – kort gezegd - onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Er zijn grote verschillen te constateren in de door de getuige [aangever/getuige] afgelegde verklaringen met betrekking tot de hennepkwekerij die in zijn huis is aangetroffen. Voor de verdediging staat vast dat de getuige op diverse onderdelen meinedig heeft verklaard. Diverse onderdelen van zijn verklaring kloppen niet en zijn tegenstrijdig met zijn eerdere verklaringen dan wel met de verklaring van een ander, zoals zijn zoon.
De verdediging is van oordeel dat de leugenachtige verklaringen voor wat betreft de hennepkwekerij ook de rest van de verklaringen met betrekking tot de onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde gijzeling/vrijheidsberoving infecteert.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt daartoe als volgt.
Het is juist dat de getuige [aangever/getuige] in zijn verklaringen op meerdere momenten zeer tegenstrijdig heeft verklaard. Ook tijdens het laatste verhoor door de rechter-commissaris op 16 juni 2005 heeft [aangever/getuige] meerdere malen tegenstrijdige antwoorden gegeven, waarop de rechter-commissaris hem zelfs heeft voorgehouden niet te liegen. Hierop heeft de [aangever/getuige] zijn verklaring enigszins aangepast. Deze laatste verklaring van [aangever/getuige] is wat betreft de inhoud wederom anders dan de eerder door hem afgelegde verklaringen, doch de rechtbank merkt op dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van [aangever/getuige] steeds op maar een deel van zijn verklaring betrekking hebben, te weten zijn verklaringen omtrent de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij.
Het hebben van een hennepkwekerij is een strafbaar feit. De rechtbank is, gelet op hetgeen haar uit het dossier is gebleken, van oordeel dat [aangever/getuige] een actieve rol heeft gespeeld bij het aanleggen en in stand houden van deze hennepkwekerij. De rechtbank acht het derhalve niet onaannemelijk dat [aangever/getuige] in eerste instantie getracht heeft zijn aandeel bij dit strafbare feit (aanwezig hebben dan wel telen van hennep) te ontkennen om zodoende zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit verborgen te houden voor politie en justitie. In zijn laatste verklaring, afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 16 juni 2005, geeft [aangever/getuige] echter toe, geconfronteerd met bepaalde onderzoeksgegevens, dat hij inderdaad een grotere rol had bij de hennepkwekerij, al kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat [aangever/getuige] zijn aandeel nog steeds zo klein mogelijk probeert te houden.
Gelet op het feit dat [aangever/getuige] geweten moet hebben dat de hennepkwekerij aan het licht zou komen als hij aangifte zou doen van de gebeurtenissen op 6 oktober 2004, en hij derhalve ook geweten moet hebben dat hij het risico zou lopen dat (ondanks een ontkenning zijnerzijds) daarmee ook zijn betrokkenheid bij deze hennepkwekerij aan het licht zou komen, vermag de rechtbank niet in te zien welk belang [aangever/getuige] heeft gehad bij het doen van aangifte, anders dan dat hij politie en justitie in kennis wilde stellen van de daadwerkelijk tegen hem gepleegde strafbare feiten.
Bovendien is de rechtbank uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat [aangever/getuige] ten gevolge van de gebeurtenissen op 6 oktober 2004 een posttraumatisch stress syndroom heeft opgelopen. De rechtbank heeft geen reden om aan deze diagnose te twijfelen, nu gebleken is dat [aangever/getuige] reeds enige tijd hiervoor onder psychologische behandeling is.
Het vorengaande in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank de verklaringen van [aangever/getuige] ten aanzien van de gebeurtenissen op 6 oktober 2004 betrouwbaar en derhalve ook bruikbaar voor het bewijs.
7. 2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd.
In het bijzonder acht de rechtbank voor het onderdeel “met het oogmerk (een) ander(en), te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], te dwingen iets te doen of niet te doen” geen bewijs voorhanden. Dit gelet op het feit dat de tenlastegelegde feitelijkheden stoppen bij de voordeur van [betrokkene 1] en [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2].) op dat moment niet op de hoogte waren van hetgeen [aangever/getuige] was overkomen.
De verdachte zal van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij op 6 oktober 2004 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [aangever/getuige] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet die [aangever/getuige] met kracht vastgepakt en geslagen en met kracht tegen een verwarmingselement geduwd en tegen zijn wil vast gebonden, in elk geval vast getaped en die [aangever/getuige] tegen zijn wil in een auto laten plaats nemen en die [aangever/getuige] tegen zijn wil vanuit de woning van die [aangever/getuige] vervoerd naar de woning van [betrokkene 1];
2. hij in de periode van 15 augustus 2004 tot en met 4 oktober 2004 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, vijfhonderdzeventig (570) hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
8.2 Bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [aangever/getuige] en [betrokkene 2] niet kunnen bijdragen tot het bewijs, nu deze in de tijd zijn bijgesteld en voorts tegenstrijdigheden bevatten.
De rechtbank verwijst hieromtrent naar het onder 7.1. overwogene.
De rechtbank is van oordeel dat uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting het navolgende is gebleken.
[aangever/getuige] is in een café in contact gekomen met [verdachte] (hierna [verdachte]) die op zoek was naar opslagruimte. Beiden spraken af dat [verdachte] een gedeelte van de garage van [aangever/getuige] ter beschikking kreeg. Uit de verklaringen van zowel [aangever/getuige] als [betrokkene 2] blijkt dat [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1]) en [verdachte] een hennepkwekerij hebben ingericht in de garage van [aangever/getuige] Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart dat [verdachte] ([verdachte]) en hij in de garage zijn geweest en daar 50 grote zakken naar binnen hebben gedragen. Duidelijk is dat [aangever/getuige] en [betrokkene 2] ook werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van de kwekerij. Deze werkzaamheden bestonden onder andere uit het halen van voedingsmiddelen in de growshop van [medeverdachte 1] en [verdachte].
Tussen de [aangever/getuige en betrokkene 2] enerzijds en de [verdachte en medeverdachte 1] anderzijds ontstond een meer dan zakelijke relatie. De [aangever/getuige en betrokkene 2] kwamen regelmatig bij de growshop om koffie te drinken met de [verdachte en medeverdachte 1]. [aangever/getuige] kwam zelfs regelmatig op het privé-adres van [medeverdachte 1]
[betrokkene 2] heeft op 3 oktober 2004 telefonisch aan zijn zus laten weten dat hij doodsbang was.
Op 4 oktober 2004 meldt [betrokkene 2] aan [verdachte] dat zijn mannen zijn geweest en de hennepplantage ontmanteld is. Voor de rechtbank is aannemelijk dat de hennepplantage niet is ontmanteld door of in opdracht van de [verdachte en medeverdachte 1]. Het ontmantelen van de hennepkwekerij is voor de [verdachte en medeverdachte 1] aanleiding om verhaal te gaan halen bij [betrokkene 2] De [verdachte en medeverdachte 1] laten medeverdachte [medeverdachte 2] posten bij het adres van [aangever/getuige] Deze ziet op 6 oktober 2004 [aangever/getuige] zijn woning binnen gaan en belt [verdachte] op, die op zijn beurt [medeverdachte 1] informeert.
[verdachte] en [medeverdachte 2] gaan bij [aangever/getuige] naar binnen. De rechtbank is van oordeel dat tegen [aangever/getuige] het nodige geweld is uitgeoefend. Dit blijkt uit de verklaring van [aangever/getuige] zelf, uit de medische verklaring betreffende het letsel van [aangever/getuige] en de eerste verklaring van [medeverdachte 2] die zegt dat er in het huis van [aangever/getuige] veel geschreeuwd werd, alsmede de omstandigheid dat de [verdachte en medeverdachte 1] boos waren vanwege de geripte plantage. [verdachte] kijkt in de garage of het daadwerkelijk zo is dat de hennepplantage is ontmanteld.
[betrokkene 1] verklaart dat haar man flink bloedde aan zijn handen en dat de Pool tegen haar gezegd heeft dat [aangever/getuige] tape op zijn gezicht en handen heeft gehad. Door de bedreigende sfeer en de mishandelingen stapt [aangever/getuige] bij [medeverdachte 1] in de auto en rijden naar de ex-vrouw van [aangever/getuige]
9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het misdrijf onder 1 subsidiair is strafbaar gesteld bij artikel 282 in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 juni 2005 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving;
- de inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer [aangever/getuige] die door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit wordt veroorzaakt;
- de mate waarin het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit persoonlijk leed en psychische schade bij het slachtoffer teweeg heeft gebracht;
- de omstandigheid dat het een feit van algemene bekendheid is dat er bij slachtoffers van een delict als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd;
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet is veroordeeld;
en anderzijds met:
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn vermeld in het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport en het daarin vermelde advies, en zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de verdediging is bepleit, nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte, de hierna te melden straf meer passend acht.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en mede met het oog op een juiste normhandhaving, is de rechtbank, in afwijking van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en door de verdediging is bepleit, van oordeel dat een vrijheidsstraf van een duur zoals hierna in de beslissing is vermeld een passende bestraffing vormt.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf.
Met het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De raadsvrouw verzoekt dat, indien de rechtbank overweegt aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, dit onder aftrek van het voorarrest zal dienen te geschieden, waarbij heeft te gelden dat de dagen elektronisch toezicht ook als dagen voorarrest hebben te gelden.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht niet in die mogelijkheid voorziet. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat de dagen die verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht heeft gestaan, meewegen
11.3 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [betrokkene 1]:
[betrokkene 1] wonende te [adres BP 1], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade.
[betrokkene 1] voornoemd heeft de immateriële schade, als voorschot, op een bedrag van € 5.000,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen.
Aangezien de in de vordering vermelde schade niet rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Aangezien de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard, zal de verdachte niet worden veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Niet gebleken is dat verdachte (extra) kosten heeft gemaakt ten aanzien van de civiele vordering. De rechtbank zal deze kosten vaststellen op nihil.
Benadeelde partij [aangever/getuige]:
[aangever/getuige] wonende te [adres BP 2], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van de hiervoor onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten geleden materiële schade en immateriële schade.
[aangever/getuige] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 20.154,05 en de immateriële schade op een bedrag van € 5.000 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte zijn de hiervoor onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van die feiten worden veroordeeld.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Of de door het slachtoffer opgelopen immateriële schade een bedrag van € 5.000,00 rechtvaardigt, kan de rechtbank op basis van de haar beschikbare informatie niet beoordelen. De vordering immateriële schade, die door verdachte is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank wel gedeeltelijk voor toewijzing vatbaar. De rechtbank zal als voorschot een bedrag van € 2.000,00 toekennen.
Verdachte is naar burgerlijk recht, samen met zijn mededaders, aansprakelijk voor deze schade.
Aangezien de vordering met betrekking tot de materiële schade naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zal de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering dienen te worden verklaard en zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 2.000,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 40 dagen, te betalen ten behoeve van [aangever/getuige] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.
De rechtbank bepaalt uitdrukkelijk dat het schadebedrag van € 2.000 een bedrag is dat tot op heden is begroot.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 47, 57, 91, 282
Opiumwet art. 3, 11
13. De vordering tot tenuitvoerlegging
De rechtbank is van oordeel dat - nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten - omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een aan de verdachte bij een vroegere veroordeling opgelegde voorwaardelijke straf beslist dient te worden zoals hierna is vermeld.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf 8 maanden, niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij [betrokkene 1]:
verklaart de benadeelde partij [betrokkene 1], [adres betrokkene 1] niet-ontvankelijk;
stelt de kosten van verdachte gemaakt ten aanzien van de civiele vordering vast op nihil;
Benadeelde partij [aangever/getuige]:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe, als voorschot op de immateriële schade, tot een bedrag van € 2000,00;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [aangever/getuige], [adres aangever/getuige], als voorschot, ter zake immateriële schade, te betalen een bedrag van EUR 2.000,00;
bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij - al dan niet via de betaling aan de Staat - door (één van) verdachtes mededaders is voldaan;
verklaart de benadeelde partij [aangever/getuige], wonende te [adres aangever/getuige], voor het overige niet-ontvankelijk, aangezien de vordering op die onderdelen naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 2000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever/getuige], wonende te [adres aangever/getuige], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft
bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging .
gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Meervoudige strafkamer te Roermond d.d. 4 maart 2003 in de zaak met parketnummer 018232-01 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden
Vonnis gewezen door mrs. P.H.J. Frénay, E.P.J. Rutten en G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, van wie mr. P.H.J. Frénay voorzitter, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 juli 2005.