ECLI:NL:RBROE:2005:AT4028

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
64292 / HA ZA 04 - 928
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische aansprakelijkheid en informatieplicht van de arts bij epidurale ingreep

In deze zaak, die voor de Rechtbank Roermond werd behandeld, stond de medische aansprakelijkheid van een arts centraal. De eiseres, die in 1997 een stoma had ondergaan, had een epiduraal katheter nodig voor postoperatieve pijnbestrijding. Tijdens de procedure ging de eiseres onverwachts op haar rug liggen, waardoor de epiduraalnaald in haar ruggenmerg terechtkwam, wat leidde tot blijvende lichamelijke beperkingen. De eiseres stelde dat de arts haar niet voldoende had geïnformeerd over de risico's van de ingreep, wat volgens haar een schending van de informatieplicht inhield. De rechtbank oordeelde echter dat de informatieplicht van de arts niet zo ver ging dat hij de eiseres moest waarschuwen voor zeer zeldzame risico's, zoals het per ongeluk op de rug gaan liggen met de naald nog in de rug. De rechtbank concludeerde dat de eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar handelen, aangezien zij als verpleegkundige bekend was met de risico's van een epidurale ingreep. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de grenzen van de informatieplicht van artsen en de verantwoordelijkheid van patiënten in medische situaties.

Uitspraak

uitspraak: 20 april 2005
V O N N I S
van de rechtbank Roermond
in de zaak van:
eiseres:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M.F.J.J.M. Tijssen;
tegen:
gedaagde:
De Stichting voor Medische en Verpleegkundige Zorgverlening
SINT JANS GASTHUIS,
gevestigd te Weert, Vogelsbleek 5,
procureur: mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
Partijen worden als volgt aangeduid:
eiseres: [eiseres];
gedaagde: Sint Jans Gasthuis.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding met bijlagen van 20 oktober 2004;
- de conclusie van antwoord met drie bijlagen;
- het vonnis van deze rechtbank van 12 januari 2005;
- het proces-verbaal van comparitie van 9 maart 2005.
2. Het geschil
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In juli 1997 is bij [eiseres] een stoma aangelegd, dat op 8 oktober 1997 operatief is opgeheven. Bij wijze van premeditatie ontving [eiseres] op 8 oktober 1997 om 08.00 uur één milligram Temesta. Voorafgaande aan de operatie zou de anesthesioloog [de arts], verbonden aan en werkzaam in Sint Jans Gasthuis, bij [eiseres] onder locale verdoving een epiduraal katheder voor de postoperatieve pijnbestrijding (zogenaamde ruggenprik) inbrengen. Bij de eerste prik heeft [eiseres] gezegd dat zij pijn voelde, waarop [de arts] de naald meteen uit de rug van [eiseres] heeft verwijderd. Vervolgens heeft [de arts] de naald voor een tweede keer in de rug van [eiseres] ingebracht. [eiseres] is met de naald in de rug op haar rug terechtgekomen, waardoor de naald in het ruggenmerg is gedrongen. De epiduraalnaald heeft het ruggenmerg van [eiseres] blijvend beschadigd, als gevolg waarvan [eiseres] blijvende lichamelijke beperkingen heeft overgehouden, haar beroep als verpleegkundige niet meer kan uitoefenen en momenteel een wao-uitkering ontvangt. Vóór 8 oktober 1997 heeft [eiseres] enkele keren een epidurale pijnbestrijding ondergaan.
[eiseres] heeft zich in 1998 bij de klachtencommissie van Sint Jans Gasthuis over de behandeling van [de arts] beklaagd. De commissie heeft een onderzoek ingesteld, waarbij beide partijen zijn gehoord. De commissie heeft bij haar uitspraak van 30 augustus 1998 de klacht op alle onderdelen als ongegrond afgewezen. In de uitspraak van de klachtencommissie staat onder meer vermeld: “De heer [de arts] heeft u de gang van zaken goed uitgelegd, zoals u ook zelf in ons gesprek reeds had aangegeven. U ging akkoord met deze handelwijze voor pijnbestrijding".
[eiseres] heeft zich tot de rechtbank gewend en gevorderd Sint Jans Gasthuis te veroordelen tot vergoeding van de door haar terzake geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de proceskosten.
Daartoe heeft zij gesteld dat hier de Wet op de geneeskundige behandelings-overeenkomst van toepassing is, dat [de arts] een medische fout heeft gemaakt en dat Sint Jans Gasthuis aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] daardoor heeft geleden. [eiseres] baseert de aansprakelijkheid van Sint Jans Gasthuis op de volgende gronden. Er was geen sprake van informed consent omdat [eiseres] vooraf niet is gewezen op de risico’s die aan een ruggenprik zijn verbonden, ten tijde van het toedienen van de ruggenprik was er in strijd met het protocol geen verpleegkundige op functionele wijze aanwezig, de rustgevende medicatie, voorafgaand aan de ingreep, is zodanig kort van tevoren gegeven dat deze niet werkte en [de arts] heeft de ruggenprik verkeerd geplaatst.
Sint Jans Gasthuis heeft de stellingen en vordering van [eiseres] gemotiveerd betwist. Voor zoveel nodig komt de rechtbank hierna bij de beoordeling van het geschil terug op de door Sint Jans Gasthuis gevoerde weren.
3. Beoordeling van het geschil
3.1
De vraag die van belang is voor de zogenaamde centrale aansprakelijkheid van Sint Jans Gasthuis is of [de arts] ten opzichte van [eiseres] bij het toedienen van de ruggenprik de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. De aansprakelijkheid heeft [eiseres] doen steunen op vier peilers, die de rechtbank hierna achtereenvolgens zal bespreken.
3.1.1
Vast staat dat [de arts] daags voor de operatie van 8 oktober 1997 informatie daarover aan [eiseres] heeft verstrekt. [eiseres] heeft op de comparitie verklaard dat [de arts] toen niet heeft gesproken over de ruggenprik, de risico’s daarvan en de alternatieven daarvoor. [de arts] heeft op de comparitie verklaard dat hij vrij zorgvuldig te werk gaat bij het verstrekken van informatie aan een patiënt die geopereerd moet worden, dat hij daarvoor de tijd neemt, altijd aan de patiënt vraagt of hij voldoende informatie heeft verstrekt en dat een en ander ook bij [eiseres] is gebeurd. [de arts] heeft [eiseres] uitgelegd waarvoor de ruggenprik dient en hoe de procedure in zijn werk gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank worden de inhoud en de omvang van de informatieplicht van de arts bepaald door wat een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts zou meedelen. Die omvang kan niet los worden gezien van de grootte van de kans op mogelijke complicaties als gevolg van - in dit geval - een ruggenprik. Hoewel [eiseres] tegenover de klachtencommissie van Sint Jans Gasthuis heeft verklaard dat [de arts] haar de gang van zaken goed heeft uitgelegd en dat zij akkoord is gegaan met een ruggenprik als vorm van pijnbestrijding, stelt zij in deze procedure dat [de arts] haar geen informatie heeft verstrekt over de ruggenprik. Als de rechtbank veronderstellenderwijs ervan uitgaat dat [de arts] geen informatie heeft verstrekt over de ruggenprik, dan heeft hij ook geen informatie verstrekt over de risico’s die daaraan zijn verbonden. De vraag is dan ook of [de arts] [eiseres] had moeten inlichten over het risico dat zich zou kunnen voordoen als [eiseres] met de epiduraalnaald in de rug op haar rug terecht zou komen. [de arts] heeft onbetwist gesteld dat hij niet eerder had meegemaakt dat een patiënt met de epiduraalnaald in de rug geheel eigener beweging op de rug is gaan liggen en ook dat collegae in het land, met wie hij het incident besprak, dit niet hebben meegemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient het onderhavige incident dan ook als zeer zeldzaam aangemerkt te worden. De informatieplicht van [de arts], die - naar onbetwist vaststaat - veel ervaring heeft met het inbrengen van een epiduraalnaald, ging destijds dan ook niet zover dat hij [eiseres] had moeten informeren over de risico’s die zij zou lopen als zij op haar rug zou gaan liggen, terwijl de epiduraalnaald daarin nog aanwezig was. Bovendien mag worden verondersteld dat de kennis over dit risico bij [eiseres] aanwezig was, omdat zij verpleegkundige was en naar eigen zeggen vaak aanwezig is geweest bij het toedienen van een ruggenprik. Causaal verband tussen het achterwege laten van de gestelde informatie over (risico’s van) een ruggenprik en de gestelde schade is niet aanwezig.
3.1.2
Het toedienen van de ruggenprik vond plaats in de recoveryruimte van het ziekenhuis. Tussen partijen staat vast dat daar ten tijde van het toedienen van de ruggenprik een verpleegkundige aanwezig was. Sint Jans Gasthuis heeft het protocol voor het assisteren bij het zetten van een epiduraal in het geding gebracht. De inhoud daarvan is door [eiseres] niet betwist. Anders dan [eiseres] stelt schrijft dit protocol niet voor dat een verpleegkundige [eiseres] had behoren te ondersteunen en aan de schouders had moeten vasthouden bij het toedienen van de ruggenprik. Op dit punt is er dan ook niet gehandeld in strijd met het protocol. Dat er anderszins in strijd met het protocol is gehandeld, is gesteld noch gebleken.
3.1.3
De door Sint Jans Gasthuis betwiste stelling van [eiseres] dat de rustgevende medicatie, voorafgaand aan de ruggenprik, zodanig kort van tevoren is gegeven dat deze niet werkte, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat zij aan die stelling voorbijgaat.
3.1.4
Tijdens de comparitie van partijen is voor het eerst in deze procedure gebleken dat [de arts] de epiduraalnaald tweemaal in de rug van [eiseres] heeft ingebracht. Bij de eerste keer heeft [eiseres] aan [de arts] aangegeven dat zij daarvan pijn ondervond, waarop [de arts] de naald meteen uit de rug van [eiseres] heeft verwijderd. Hierover bestaat tussen partijen geen verschil van mening. De lezingen van partijen lopen uiteen wat betreft de tweede keer en dan met name wat betreft het signaal dat [eiseres] zou hebben gegeven over de pijn die zij ondervond toen de naald voor de tweede keer in haar rug werd ingebracht. [eiseres] heeft op de comparitie verklaard dat de pijn er was voordat zij zich naar achteren wierp en dat zij heeft geroepen om op te houden, maar dat [de arts] dat niet heeft gedaan. [de arts] beweert dat [eiseres] zonder enige pijnwaarschuwing en zonder enig lichamelijk signaal onverhoeds en snel op haar rug is gaan liggen, waardoor de naald in het ruggenmerg van [eiseres] is gedrongen.
Vaststaat dat de epiduraalnaald in het ruggenmerg van [eiseres] is gedrongen doordat zij op haar rug is gaan liggen met de naald nog in haar rug. Voor deze gedraging en de gevolgen daarvan acht de rechtbank [eiseres] zelf aansprakelijk, tenzij zou komen vast te staan dat zij [de arts] tijdig een teken heeft gegeven dat zij pijn ondervond van de (tweede) ruggenprik en [de arts] daaraan geen gehoor heeft gegeven. Het bewijs dat [eiseres] dat teken heeft gegeven, zal zij moeten bijbrengen. [eiseres] heeft betoogd dat Sint Jans Gasthuis een veiligheidsnorm heeft overtreden, namelijk haar eigen protocol, en dat dat reden is voor toepassing van de zogenaamde omkeringsregel.
Voor toepassing van de omkeringsregel, die inhoudt dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering op de hoofdregel van art. 150 Rv wordt gemaakt in die zin dat het bestaan van conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige gedraging of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan, is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het specifieke gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. In een geval als dit, waarin als norm die [de arts] zou hebben geschonden slechts kan worden aangewezen de in art. 7:452 BW neergelegde algemene norm en niet een norm die een patiënt tegen een specifiek gevaar beoogt te beschermen zoals dat het geval is wanneer in een protocol gedragsregels zijn neergelegd, is geen plaats voor de omkeringsregel.
[eiseres] heeft slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan. Zij heeft geen namen van getuigen genoemd, zelfs niet de naam van de verpleegkundige [de verpleegkundige] die in de recoveryruimte aanwezig was. [de verpleegkundige] heeft zich in de klachtprocedure bij de klachtencommissie van Sint Jans Gasthuis achter [de arts] opgesteld. [eiseres] heeft in de onderhavige procedure niet aangegeven dat [de verpleegkundige] dat ten onrechte zou hebben gedaan. De rechtbank passeert het bewijsaanbod van [eiseres] en zij ziet ook ambtshalve geen reden om [eiseres] tot bewijslevering toe te laten.
3.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient de vordering afgewezen te worden. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van Sint Jans Gasthuis, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 241,00 aan griffierechten,
€ 89,73 aan explootkosten en
€ 904,00 aan salaris ten behoeve van de procureur;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en op de openbare civiele terechtzitting van 20 april 2005 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
lghc