ECLI:NL:RBROE:2005:AT3324

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
7 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 936 AWBZ K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor dyslexiebegeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 7 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om een persoonsgebonden budget voor ondersteunende en activerende begeleiding voor een eiser met dyslexie. De aanvraag was door verweerder, het Centrum Indicatiestelling Zorg, afgewezen op basis van het standpunt dat de diagnostiek en behandeling van dyslexie niet onder de dekking van de AWBZ valt. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij het bestreden besluit van 8 juli 2004, dat de afwijzing van de aanvraag bevestigde, centraal stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 6 mei 2003 was ingediend en dat er een hoorzitting had plaatsgevonden op 6 oktober 2003, waaruit bleek dat de eiser, geboren op 28 april 1992, dyslexie heeft en hulp ontvangt van het Regionaal Instituut voor Dyslexie.

De rechtbank heeft de argumenten van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de behandeling van dyslexie, die eiser ondergaat, voldoet aan de omschrijving van ondersteunende en activerende begeleiding zoals vastgelegd in de artikelen 6 en 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. De rechtbank oordeelde dat de motivering van verweerder onvoldoende was om de afwijzing te rechtvaardigen, vooral omdat er geen specifiek onderzoek was verricht naar de bijzondere omstandigheden van de aanvraag van eiser. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Tevens werd bepaald dat het Regionaal Indicatieorgaan het griffierecht van € 37,00 aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Voncken, in aanwezigheid van griffier J.N. Buddeke, en werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2005. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, met een termijn van zes weken voor het instellen van beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 04 / 936 AWBZ K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser
tegen : het Centrum Indicatiestelling Zorg voorheen de directeur van het Regionaal Indicatieorgaan Midden Limburg, gevestigd te Roermond, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 8 juli 2004,
kenmerk: CL 029463AL.
Datum van behandeling ter zitting: 25 januari 2005
I. PROCESVERLOOP
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Protocol van Overdracht tussen Centrum Indicatiestelling Zorg en RIO Midden Limburg, gedateerd 25 november 2004, treedt in dit geding het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in de plaats van de directeur van het Regionaal Indicatieorgaan Midden Limburg.
Bij besluit van 21 juli 2003 heeft verweerder de ten behoeve van eiser ingediende aanvraag om een persoonsgebonden budget voor ondersteunende en activerende begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen. Het tegen dat besluit ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 8 juli 2004 ongegrond verklaard.
Tegen dat laatste besluit is door eisers wettelijke vertegenwoordiger, zijn vader, bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de wettelijk vertegenwoordiger van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 januari 2005, waar eiser niet is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door W. Peters en E.M. Rietveld.
Ter zitting is nog overgelegd het door verweerder bij de advisering gebruikte document “Functiegerichte aanspraken, een gids voor uitleg in de praktijk” van het CVZ van 27 november 2003.
II. OVERWEGINGEN
Op 6 mei 2003 heeft verweerder een uitgebreid toegelichte en gedocumenteerde aanvraag ontvangen ten behoeve van eiser, geboren op 28 april 1992, om een persoonsgebonden budget voor ondersteunende en activerende begeleiding. Daarbij is aangegeven dat eiser dyslexie heeft waarvoor hij hulp of zorg verkrijgt van het Regionaal Instituut voor dyslexie.
Bij besluit van 21 juli 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat diagnostiek en behandeling van dyslexie niet op grond van de AWBZ wordt vergoed. Tegen die beslissing heeft eisers wettelijk vertegenwoordiger een bezwaarschrift ingediend. Op 6 oktober 2003 is er een hoorzitting gehouden en op 16 januari 2004 heeft de hoor- en adviescommissie geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
Desgevraagd heeft het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) nader geadviseerd bij brief van 24 juni 2004.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar onder verwijzing naar het advies van het CVZ en onder wijziging van de motivering ongegrond verklaard.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Ingevolge de artikelen 9a en 9b van de AWBZ, en artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit kan een verzekerde de aanspraak op zorg eerst tot gelding brengen indien een besluit van een indicatieorgaan is overgelegd, waaruit blijkt dat hij op die zorg is aangewezen. In het onderhavige geval betreft de aanvraag die voor eiser is ingediend ondersteunende en activerende begeleiding als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (BZA).
In artikel 6 van het BZA is bepaald dat ondersteunende begeleiding ondersteunende activiteiten omvat in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling.
In artikel 7 van het BZA is bepaald dat activerende begeleiding door een instelling te verlenen activerende activiteiten omvat, gericht op:
a. herstel of voorkomen van een verergering van gedrags- of psychische problematiek; of
b. het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.
Verweerder heeft zich, in navolging van het College voor zorgverzekeringen in zijn advies van 24 juni 2004, op het volgende standpunt gesteld:
De aangevraagde zorg is niet aan te merken als ondersteunende begeleiding omdat de begeleiding de aandoening, beperking of handicap niet voor gegeven aanneemt, maar erop is gericht om de gevolgen van dyslexie te verminderen. Ook is het niet aan te merken als activerende begeleiding. Verzekerde heeft een aandoening waarvoor uitsluitend enkelvoudige hulpverlening volstaat, namelijk specifieke lees- en spellingstraining. Er is (gelukkig) ook geen sprake van meervoudige problematiek zoals een combinatie met beperkingen van de intelligentie of andere stoornissen. De aangevraagde behandeling door RID is eveneens niet aan te merken als behandeling in de zin van de AWBZ, omdat deze niet gericht is op het herstel van de aandoening (de primaire stoornis).
De rechtbank concludeert dat de behandeling van de dyslexie die eiser ondergaat naast de via het onderwijs geboden en genoten begeleiding, lijkt te voldoen aan de omschrijving van de hierboven aangehaalde artikelen 6 en 7 van het BZA alsmede aan de beschrijving van activerende en ondersteunende begeleiding in de brochure “Functiegerichte aanspraken, een gids voor uitleg in de praktijk” van het CVZ van 27 november 2003. De van de zijde van verweerder gegeven motivering als hiervoor weergegeven overtuigt niet van het tegendeel. Eisers wettelijk vertegenwoordiger heeft in het beroepschrift ook gewezen op de van de (tekst van de) regelgeving en de bijbehorende toelichting afwijkende beslissing, terwijl verweerder hiervoor een ontoereikende verklaring heeft gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verweerder gegeven motivering, tegen de achtergrond van de redactie van de artikelen 6 en 7 van het BZA en de tekst in meerbedoelde brochure, de beslissing niet dragen. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid van de Awb.
Voorts overweegt de rechtbank nog als volgt.
Erkend wordt dat dyslexie een lichamelijke handicap is, waarvoor begeleiding in eerste instantie via het onderwijs aangeboden wordt. Erkend wordt ook dat er echter een groep dyslectici is die aan de via het onderwijs geboden voorzieningen niet voldoende hebben en die nadere gespecialiseerde behandeling behoeven. Dergelijke gespecialiseerde behandeling is door de minister van volksgezondheid, welzijn en sport, in die gevallen ook erkend als een taak van de (gezondheids)zorg. In onderzoek is beantwoording van de vraag waar de grenzen liggen van de taak van de gezondheidszorg ten opzichte van het onderwijs als het gaat om diagnostiek en behandeling van dyslexie.
Ter zitting is van de zijde van verweerder aangegeven dat in het kader van de aanvraag die is ingediend ten behoeve van eiser geen concreet onderzoek is verricht naar de bijzondere omstandigheden van deze aanvraag en is volstaan met een algemeen voor de gehele groep van dyslectici die is aangewezen op “onderwijs-overstijgende” voorzieningen, geldende afwijzing. Daarmee kan niet worden volstaan, nu naar het oordeel van de rechtbank juist in het concrete geval wel kan worden bepaald of de voor betrokkene vereiste begeleiding geacht kan worden op het terrein van het onderwijs dan wel de gezondheidszorg ligt. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking vanwege strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Eisers beroep komt op grond van het voorgaande dan ook voor gegrondverklaring in aanmerking.
De rechtbank acht verder in beginsel termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep. Er is echter niet gebleken van voor vergoeding overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komende proceshandelingen.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eiser;
bepaalt dat het Regionaal Indicatieorgaan aan eiser het door of namens deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 37,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 17 maart 2005.
KS
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.