ECLI:NL:RBROE:2005:AT2168

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
23 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/060767-04
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen tot brandstichting van een moskee in Venray

In deze zaak heeft de rechtbank Roermond op 23 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het in brand steken van een moskee in Venray. De verdachte en zijn mededaders hebben enkele dagen na de gewelddadige dood van Theo van Gogh en na de arrestatie van verdachten van terroristische activiteiten, plannen gemaakt om de moskee in brand te steken. Dit leidde tot een gevoel van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders met hun acties een negatieve bijdrage hebben geleverd aan de reeds bestaande onrust.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet in de verdediging is geschaad door de verbeteringen in de tenlastelegging. De verdediging stelde dat er geen bewijs was voor de poging tot brandstichting, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische rapportage van de verdachte, die aangaf dat hij licht verminderd toerekeningsvatbaar was door een persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en begeleiding door de Justitiële Verslavingszorg. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/060767-04
Uitspraak d.d. : 23 maart 2005
TEGENSPRAAK
VONNIS
van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze, Willem Alexanderweg 21 te Maastricht.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2005.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na nadere omschrijving van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 11 november 2004, in elk geval in of omstreeks de maand november 2004, in de gemeente Venray, in elk geval in het arrondissement Roermond,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een (op of aan de Kiosk te Venray gelegen) moskee, althans gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was,
met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- tien, in elk geval een of meer, zogenaamde "molotovcocktails", bestaande (elk) uit een met motorbenzine en een olie- of vetachtige substantie gevulde fles, voorzien van een lapje textiel dienende als lont, met behulp van een trechter, heeft vervaardigd en/althans (vervolgens)
-zich met vier, in elk geval een of meer, zogenaamde "molotovcocktails", bestaande (elk) uit een met motorbenzine en een olie- of vetachtige substantie gevulde fles, voorzien van een lapje textiel dienende als lont, en een aansteker in een (personen)auto naar die moskee, althans dat gebouw, heeft begeven en/althans op de weg, de Kiosk, - in de (directe) nabijheid van die moskee althans dat gebouw - heeft bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 157 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien ter zake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 11 november 2004, in elk geval in of omstreeks de maand november 2004, in de gemeente(n) Meerlo-Wanssum, Horst en Venray, in elk geval in het arrondissement Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter voorbereiding van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting in/aan een (op of aan de Kiosk te Venray gelegen) moskee, althans gebouw, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is, opzettelijk (een) voorwerp(en) en/of stof(fen) kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft verworven en/of heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad,
hierin bestaande, dat hij, verdachte, en/althans zijn mededader(s) opzettelijk:
- een hoeveelheid motorbenzine en/of een olie- of vetachtige substantie, een of meer fles(sen), een of meer lapje(s) textiel, een of meer trechter(s) en een aansteker, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, hebben/heeft verworven en/of voorhanden hebben/heeft gehad, en/althans
- tien, in elk geval een of meer, zogenaamde "molotovcocktails", bestaande (elk) uit een met motorbenzine en een olie- of vetachtige substantie gevulde fles, voorzien van een lapje textiel dienende als lont, gevuld met behulp van een trechter, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, hebben/heeft vervaardigd en/althans (vervolgens)
- vier, in elk geval een of meer, zogenaamde "molotovcocktails", bestaande (elk) uit een met motorbenzine en een olie- of vetachtig substantie gevulde fles, voorzien van een lapje textiel dienende als lont, en een aansteker in een (personen)auto op de weg, de Kiosk, - in de (directe) nabijheid van die moskee althans dat gebouw -, een en ander kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben/heeft gehad;
(art. 46 juncto art. 157 van het Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank is van oordeel dat de formulering in het subsidiair, onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde, taalkundig niet correct is weergegeven, maar dat wel volstrekt duidelijk is wat de steller van de tenlastelegging heeft bedoeld uit te drukken, zodat de rechtbank de tenlastelegging zal lezen als hierboven weergegeven.
De rechtbank corrigeert een en ander als kennelijke misslag.
De rechtbank voegt in het subsidiair gedeelte van de tenlastelegging, achter de woorden “arrondissement Roermond”, de woorden: “ tezamen en in vereniging met ander of anderen, althans alleen”, toe.
De rechtbank ziet het weglaten van deze bewoordingen als een kennelijk misslag, gelet op de daaronder weergegeven verfeitelijking, in welke verfeitelijking gesproken wordt over “mededader(s)” en het feit dat onder het primaire deze woorden uitdrukkelijk wel in de tenlastelegging zijn opgenomen.
Ten behoeve van de leesbaarheid van het subsidiair gedeelte van de tenlastelegging voegt de rechtbank enkele komma’s toe:
- eerste gedachtestreepje, achter “aansteker” en “misdrijf”;
- tweede gedachtestreepje, achter “misdrijf”;
- derde gedachtestreepje, achter “gebouw – “en “misdrijf”;
De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de dagvaarding in haar geheel, dan wel partieel nietig dient te worden verklaard. Naar het oordeel van de raadsman is het subsidiair onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde taalkundig onjuist en daardoor onbegrijpelijk geformuleerd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar het daarover onder 2 overwogene.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook overigens aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 9 maart 2005 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging tot brandstichting niet bewezen kan worden, nu er geen sprake is van begin van uitvoering. Voorts is de raadsman van oordeel dat er geen gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letstel te duchten was.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 11 november 2004, in de gemeenten Horst en Venray, tezamen en in vereniging met anderen,
ter voorbereiding van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting in/aan een op of aan de Kiosk te Venray gelegen moskee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is, opzettelijk voorwerpen en stoffen kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad,
hierin bestaande, dat hij, verdachte, en zijn mededaders opzettelijk:
- een hoeveelheid motorbenzine en een olie- of vetachtige substantie, flessen, lapjes textiel, een trechters en een aansteker, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben gehad, en
- tien, zogenaamde "molotovcocktails", bestaande elk uit een met motorbenzine en een olie- of vetachtige substantie gevulde fles, voorzien van een lapje textiel dienende als lont, gevuld met behulp van een trechter, kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, hebben vervaardigd en vervolgens
- vier, zogenaamde "molotovcocktails", bestaande elk uit een met motorbenzine en een olie- of vetachtig substantie gevulde fles, voorzien van een lapje textiel dienende als lont, en een aansteker in een personenauto op de weg, de Kiosk, - in de directe nabijheid van die moskee-, een en ander kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden hebben gehad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman is van oordeel dat er van een poging tot brandstichting geen sprake is.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, wanneer iemand het voornemen heeft opgevat om een moskee in brand te steken, hij in zijn auto naar die moskee rijdt en daar door de politie wordt aangehouden, niet kan worden gezegd dat hij door deze handeling een begin van uitvoering heeft gegeven aan die brandstichting. Deze handeling kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm niet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.
De raadsman verwijst daarbij naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 8 september 1987, vindplaats NJ1988/612.
De officier van justitie is van oordeel dat een vergelijking met het door de raadsman aangehaalde Grenswisselkantoorarrest niet opgaat. Het voorgenomen delict brandstichting is naar zijn aard een ander delict dan diefstal met geweld, waar het in dat arrest om gaat.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte, samen met één van zijn medeverdachten, met een auto naar de moskee in Venray is gereden. Kort tevoren hadden verdachte en de betreffende medeverdachte afgesproken dat zij bij de moskee zouden kijken of er iemand (in de buurt) aanwezig zou zijn, en dat, indien dit niet het geval zou zijn, zij de meegebrachte molotovcocktails naar de moskee zouden gooien. Toen zij bij de moskee aankwamen zagen zij een opvallende politieauto nabij de moskee staan, waarop verdachte en zijn medeverdachte zijn doorgereden. Korte tijd later werden zij door de politie aangehouden.
De handelingen die verdachte en zijn medeverdachte hebben verricht kunnen naar het oordeel van de rechtbank, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, niet worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
Het onderdeel “poging” in de tenlastelegging kan dan ook niet worden bewezen.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het primair tenlastegelegde.
De raadsman heeft voorts gesteld dat in het dossier geen bewijs aanwezig is voor het onderdeel uit de tenlastelegging “gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letstel”.
De raadsman voert daartoe aan dat niet vast staat dat er personen in de moskee aanwezig waren. De enkele mededeling van personen bij de moskee die staan te praten met de politie (pagina 291 van het dossier) en die zeggen dat er mensen in de moskee aanwezig zijn, is daarvoor volgens de raadsman onvoldoende. Voorts hoefden de verdachten, gezien de tijd, 03.00 uur in de nacht, er niet van uit te gaan dat er nog mensen in de moskee aanwezig waren.
Met betrekking tot het gemeen gevaar voor goederen stelt de raadsman aan dat het, volgens de jurisprudentie, dient te gaan om anderen goederen dan die, die in brand worden gestoken, zoals belendende percelen. In deze zaak was er geen sprake van belendende percelen.
De officier van justitie is met betrekking tot dit verweer van oordeel dat er wel degelijk sprake was van “levensgevaar”, nu de moskee, zoals in die tijd alle moskeeën, werd bewaakt. Voorts acht de officier van justitie het een feit van algemene bekendheid dat er in moskeeën goederen aanwezig zijn die kunnen branden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende is gebleken dat er in de moskee mensen aanwezig waren. In het proces-verbaal van bevindingen op de pagina’s 291-293 van het dossier, verklaren de verbalisanten dat zij kort voordat de verdachte en zijn medeverdachte bij de moskee arriveerden, stonden te praten met personen van Marokkaanse afkomst die bezig waren met het bewaken van de moskee. Volgens die bewakers waren er op dat moment zes personen in de moskee aanwezig.
De rechtbank acht het voorts een feit van algemene bekendheid dat zich in een in gebruik zijnde moskee roerende goederen bevinden, zoals stoffering en meubels.
9. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
subsidiair
Medeplegen van voorbereiding van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 157 juncto 46 en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat -blijkens rapportage van drs. F. van Nunen, klinisch psycholoog, d.d. 10 februari 2005- bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis/ gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis (nao) met afhankelijke, antisociale en theatrale kenmerken en verslaving aan/misbruik van diverse middelen, op grond waarvan verdachte voor het aan hem tenlastegelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
11. De straffen en/of maatregelen
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 9 maart 2005 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van medeplegen van poging tot brandstichting zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot een integrale vrijspraak, en subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend is. De raadsman heeft zich daarbij gebaseerd op het geringere aandeel van verdachte ten opzichte van het aandeel van zijn medeverdachte, alsmede de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden d.d. 8 maart 2005 waarin een verdachte is veroordeeld ter zake van poging tot brandstichting van een moskee tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen, welke voorbereidingshandelingen uiteindelijk dienden te leiden tot het in brand steken van de moskee te Venray. Een en ander vond plaats, enkele dagen nadat Theo van Gogh gewelddadig om het leven was gebracht en zeer kort nadat in het Haagse Laakkwartier door de politie enkele personen waren gearresteerd die verdacht werden van terroristische activiteiten. In de dagen voorafgaand aan de door verdachte en haar mededaders gepleegde strafbare feiten hebben voorts meerdere pogingen tot brandstichtingen van islamitische gebedshuizen en instellingen plaatsgevonden en ook werden meerdere malen bedreigingen geuit aan het adres van dergelijke instellingen. In de Nederlandse samenleving leefden alom gevoelens van onrust en onveiligheid. De activiteiten van verdachte en zijn mededaders vinden hun grondslag in de zojuist genoemde gebeurtenissen, en hadden naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend tot doel om een (negatieve) bijdrage te leveren aan de reeds ontstane onrust en deze aldus te vergroten. De rechtbank rekent dit verdachte en zijn medeverdachten zwaar aan.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de hiervoor onder 10. aangeduide rapportage d.d. 10 februari 2005 van de klinisch psycholoog drs. F. van Nunen.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte nog niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn vermeld in het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de GGZ-groep Noord- en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg d.d. 9 maart 2005 en het daarin vermelde advies, en zoals die overigens zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting. In het advies van de GGZ-groep wordt geadviseerd om een gedeeltelijk voorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden;
- dat verdachte zich zal houden aan de richtlijnen van de Justitiële Verslavingszorg;
- dat verdachte een behandeling ondergaat of, indien deze tijdens de detentie is gestart, deze zal afmaken;
- dat verdachte geen drugs en alcohol gebruikt en, indien gewenst door behandelaars of Justitiële Verslavingszorg, meewerkt aan een controle daarop.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd en een hogere straf dan door de verdediging is bepleit, nu de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, mede gelet op de persoon van verdachte, de hierna te melden straf meer passend acht.
Met het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 46, 47, 157
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
beveelt dat van deze gevangenisstraf 1 jaar niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de GGZ Groep Noord- en Midden-Limburg, Justitiële Verslavingszorg Limburg, zolang deze instelling dat noodzakelijk acht, ook indien dat inhoudt dat een tijdens detentie gestarte behandeling afgemaakt dient te worden, met opdracht aan die instelling aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Vonnis gewezen door mrs. W.P.C.M. Bruinsma, E.P.J. Rutten en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. W.P.C.M. Bruinsma voorzitter, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 11 maart 2005.