RECHTBANK ROERMOND
Parketnummer : 04/060682-04
Uitspraak d.d. : 21 maart 2005
VONNIS
van de rechtbank Roermond,
meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in RIJ De Hunnerberg, Berg en Dalseweg 287, Nijmegen.
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
respectievelijk 31 januari 2005 en 7 maart 2005.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaatsnaam] opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in het
(boven)lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(Artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht);
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks [datum] in de gemeente [plaatsnaam] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp
in het (boven)lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
(Artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 7 maart 2005 gepersisteerd bij de vordering d.d. 31 januari 2005 dat het onder primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [datum] in de gemeente [plaatsnaam] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een mes in het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen en overwegingen zoals in het door haar ter zitting d.d. 31 januari 2005 overgelegde schriftelijke requisitoir.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er is bij verdachte geen sprake geweest van voorbedachte raad. Verdachte had niet het vooropgezette plan om [slachtoffer] van het leven beroven. Verdachte voelde zich door het slachtoffer onheus bejegend en hij was door hem geslagen. Na de ruzie in het begin van de avond op [datum] besloot hij [slachtoffer] enkele uren later op te zoeken. Omdat verdachte niet zeker wist of [slachtoffer] nog agressief zou zijn nam hij ter verdediging drie messen mee. Hij ging echter naar de woning van het slachtoffer met de intentie om de ruzie uit te praten. Verdachte heeft het mes pas uit zijn binnenzak gepakt op het moment dat hij door het slachtoffer werd aangevallen, terwijl hij werd vastgehouden door 2 andere personen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ten aanzien van de voorbedachte raad.
De rechtbank is van oordeel dat er bij verdachte wel degelijk sprake is geweest van voorbedachte raad. Er was eerder op de avond ruzie geweest tussen verdachte en het slachtoffer. Verdachte is vervolgens enkele uren later bewust verhaal gaan halen bij het slachtoffer. Verdachte heeft drie messen bij zich gestoken en is naar de woning van het slachtoffer gegaan. De rechtbank is van oordeel dat het kalm beraad en rustig overleg al heeft plaatsgevonden op het moment dat hij met de drie messen op zak van huis is gegaan. Vervolgens heeft hij buiten de woning van het slachtoffer nog 5 minuten staan luisteren of men over hem aan het praten was alvorens aan te bellen, met één van de drie messen grijpklaar in zijn hand. Het slachtoffer doet de deur open, er wordt geduwd en verdachte steekt het slachtoffer meteen in het lichaam. Het verhaal van verdachte dat hij het mes, waarmee hij heeft gestoken, eerst uit zijn binnenzak moest halen terwijl hij door 2 personen werd vastgehouden,
vindt geen bevestiging in de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen, terwijl de rechtbank de lezing van verdachte volstrekt onaannemelijk acht. Voorts blijkt uit de getuige verklaring van [getuige] dat verdachte op zijn vraag waarom hij heeft gestoken heeft gezegd: “Wie mij slaat, die maak ik dood.” (dossierpagina 269).
9.1. Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Ten aanzien van primair:
moord.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft met een beroep op noodweer c.q. noodweerexces verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte stelt dat hij wel moest steken om [slachtoffer] ter zelfverdediging van zich af te houden.
De rechtbank verwerpt zowel het beroep op noodweer- als het beroep op noodweerexces. Verdachte heeft bij het slachtoffer aangebeld met een mes in de hand en heeft vrijwel direct nadat de deur door het slachtoffer werd open gedaan gestoken. Er bestond voor verdachte geen noodzaak zich op dat moment te verdedigen. Het gegeven dat het slachtoffer voordat verdachte tot steken over ging verdachte mogelijk heeft geduwd, maakt dat niet anders.
De verdediging heeft subsidiair ten aanzien van het beroep op noodweerexces aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige uit angst voortkomende gemoedsbeweging en dat hij daardoor de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Afgezien van het gegeven dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van noodzakelijke verdediging, is van een andere gemoedstoestand bij verdachte dan een gemoedstoestand die werd beheerst door boosheid en wraakgevoelens niet gebleken of aannemelijk geworden.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte komt de rechtbank op grond van de rapporten d.d. 19 december 2004 van drs. [deskundige 1], psycholoog, en d.d. 19 december 2004 van drs. [deskundige 2], kinder- en jeugdpsychiater, van welke rapporten de rechtbank de conclusie overneemt, tot het oordeel dat het hierboven bewezenverklaarde feit verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
11. De straffen en/of maatregelen
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 31 januari 2005 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte met toepassing van het meerderjarigenstrafrecht ter zake van primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft op 7 maart 2005 de vordering gehandhaafd, nu zij in de toelichting van de getuige-deskundige ter zitting haar standpunt bevestigd ziet.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf verzocht het meerderjarigen strafrecht niet toe te passen, alhoewel dit gelet op de ernst van het feit mogelijk is, maar gelet op de persoon en leeftijd van verdachte, zoals die uit de rapportages en ter zitting naar voren is gekomen, het jeugdstrafrecht toe te passen.
De raadsman voert voorts aan dat de strafeis van de officier van justitie buiten proportioneel is. Hij pleit ervoor aan te sluiten bij het advies van de psycholoog en psychiater. De raadsman heeft aangevoerd dat uit de verklaring van de getuige-deskundige drs. [deskundige 1] ter zitting d.d. 7 maart 2005 blijkt dat de taalbarrière en de juridische status van verdachte geen belemmering vormen voor het zinvol opleggen van de PIJ-maatregel.
11.1 De algemene overwegingen van de rechtbank
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf en maatregel behoren te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat door de handelwijze van verdachte een abrupt en veel te vroeg einde is gekomen aan het leven van [slachtoffer] en onmetelijke en onherstelbaar leed is toegevoegd aan zijn echtgenote en kinderen. Daarbij komt dat zij met de gewelddadige dood van hun echtgenoot en vader zijn geconfronteerd in een toch voor hen vreemd land, met alle onzekerheden die dat voor het gezin met zich meebrengt.
De rechtbank houdt verder rekening met de maatschappelijke verontrusting die van een gewelddadig feit als de onderhavige uitgaat en de ernst van het bewezen verklaarde feit in verhouding met andere strafbare feiten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank bij het opleggen van de straf en de maatregel rekening met:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld;
- een briefrapport d.d. 04-10-04 van drs. [deskundige 3], forensisch psychiatrische dienst;
- een Pro Justitia rapport d.d. 19-12-04 van drs. [deskundige 1], psycholoog;
- een Pro Justitia rapport d.d. 19-12-04 van drs. [deskundige 2], kinder- en jeugdpsychiater;
- een rapport d.d. 30-09-04 van [raadsonderzoeker], raad voor de kinderbescherming;
- de verklaring van de getuige-deskundige drs. [deskundige 1], psycholoog, ter terechtzitting d.d. 07 maart 2005;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - van oordeel dat gelet op de leeftijd en persoon van verdachte niet het meerderjarigen strafrecht dient te worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf.
Gelet op de ernst van het door verdachte gepleegde feit en mede met het oog op een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat, ondanks het feit dat de deskundigen de noodzaak tot het snel aanvangen van een behandeling van verdachte benadrukken en ondanks de conclusie van de deskundige dat het delict verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend, een vrijheidsstraf van een duur zoals hierna in de beslissing is vermeld een passende bestraffing vormt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, mede gelet op de adviezen van de psychologe en psychiater, is voldaan.
De rechtbank verwijst daarbij naar de rapportage van de psychologe drs. [deskundige 1], gedateerd 19 december 2004, onder meer inhoudende:
(..)Betrokkene heeft vanuit zijn voorgeschiedenis waarin hij zelf herhaaldelijk werd mishandeld, veel gevoelens van woede en onmacht geïnternaliseerd en een extreme gevoeligheid voor situaties ontwikkeld waarin hij vernederd en gekrenkt wordt.
Zijn omstandigheden in Nederland, zoals het uitzichtloze bestaan van een asielzoeker en het verdwijnen van zijn moeder heeft zijn gevoelens van onmacht nog meer versterkt. Door deze achtergrond kan betrokkene in conflictsituaties extreem gevoelig reageren en kan hij in zulke situaties overspoeld raken door zijn gevoelens van woede, angst en achterdocht. (..)
Er is bij betrokkene sprake van agressieregulatieproblemen waaraan traumatische ervaringen in zijn verleden, het verlies van zijn moeder en
acculturatieproblemen ten grondslag liggen. Betrokkene heeft door zijn problematische voorgeschiedenis veel gevoelens van machteloosheid geïnternaliseerd en een extreme gevoeligheid voor situaties waarin hij zich vernederd en gekrenkt voelt. Aldus kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.(..)
(..)Betrokkene is weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien, maar is op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling onvoldoende in staat om ten tijde van het ten laste gelegde zijn wil, conform dat besef, te bepalen. Alles overziend kan betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.(..)
Indien betrokkene opnieuw in situaties verzeild raakt waarin hij zich gekrenkt en vernederd voelt, zal hij sneller dan een ander overspoeld raken door zijn gevoelens van angst, woeden en achterdocht en kan het vervolgens komen tot een inadequate reactiewijze, zoals bij het ten laste gelegde.(..)
(..) Gezien de ernst van het delict en de grote kans op herhaling van een nieuw geweldsdelict, indien betrokkene geen adequate behandeling ondergaat, wordt gedacht aan een behandeling in een gesloten orthopedagogisch behandelingsinstituut. Gezien het feit dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt zou een behandeling in het kader van de PIJ-maatregel kunnen geschieden. Een behandelperiode van zes jaar wordt voldoende geacht, mede gezien de beinvloedingsmogelijkheden in deze levensfase om de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene in die mate om te buigen dat de kans op herhaling als gering kan worden ingeschat.
en naar het rapport van de kinder- en jeugdpsychiater drs [deskundige 2], gedateerd 19 december 2004, onder meer inhoudende:
(..)Bij onderzochte is sprake van agressiereguleringsproblematiek zich uitend in antisociaal gedrag (een gedragsstoornis niet anders omschreven) waaraan een aanlegfactor (gebrekkige affectregulatie) en milieufactoren (vluchtelinggeschiedenis, gebrekkige integratie en verlating door zijn moeder) ten grondslag liggen. Er is dus sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.(..)
(..)Onderzochte laat weten dat zijn antisociale activiteit niet geoorloofd is. Omdat hij zelf de zondebokpositie heeft, onmachtig is en zijn gedrag impulsgestuurd wordt, ontstaat er controleverlies en hij neemt het recht in handen anderen onheus te bejegenen, met het onderhavige tenlastegelegde tot gevolg.
De onderhavige gedragproblematiek vloeit voort uit het gebrekkig pedagogisch klimaat en uit aanlegfactoren van onderzochte. Rapporteur gaat uit van het standpunt dat het tenlastegelegde, indien bewezen, voortvloeit uit impulsieve drijfveren en uit de dadendrang, bij een in wezen krenkbare en zich moeten bewijzende adolescent. Dieperliggend bestaat onvermogen op adequate wijze met primaire behoeften (agressieve impulsen) om te gaan en zijn eigen ontwikkeling op dit punt gunstig te beïnvloeden, gebaseerd op emotionele en sociale scheefgroei en inmiddels maatschappelijke incompetentie. De recidivekans blijft, onbehandeld, derhalve groot.(..)
(..)In zijn reactiestijl toont onderzochte een handelingspatroon waarin de agressieve gevoelens en impulsen niet afdoende kunnen worden afgeweerd en vervolgens worden uitgeleefd in de buitenwereld. Bij het afwegen van motieven tot handelen laat onderzochte de (emotionele) gevolgen van zijn gedrag voor anderen buiten beschouwing. Het intrinsieke motief tot impulsbeheersing is bij hem zeer gebrekkig. De gestoorde impulsregulatie vergemakkelijkt daarbij in feite de stap naar het antisociale gedrag. Vanuit deze dynamiek is het dan duidelijk dat er bij onderzochte geen belemmeringen bestaan om af te zien van delictgedrag.(..)
(..)In de besluitvorming heeft rapporteur de ernst van de tenlastelegging en het recidivegevaar gewogen, maar ook de onderliggende persoonlijkheidsontwikkeling van onderzochte, alsmede zijn ontwikkelingsgeschiedenis. Behandeling is feitelijk geïndiceerd om verdere scheefgroei en recidivegedrag te voorkomen. Rapporteur is van mening dat het gedrag van onderzochte, gedurende het verblijf in Nederland, gestructureerd en eenduidig bejegend zou moeten worden. Gezien de opstelling van onderzochte, zijn geslotenheid, zijn sterke neiging tot externaliseren en zijn gebrek aan empatisch vermogen, is de kans op recidive, onbehandeld, reëel aanwezig. Onderzochte zou derhalve in een omgeving moeten verkeren waarin hij voortdurend wordt gestimuleerd tot een positieve ontwikkeling. Een consequent verblijf, voor langere tijd binnen een gestructureerde residentiële omgeving, in casu een inrichting voor jeugdigen, is voor onderzochte geïndiceerd, teneinde de recidivekans te minimaliseren en zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling optimaal te stimuleren.
Als juridisch kader adviseert rapporteur de rechtbank de behandeling van onderzochte middels een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel te doen laten plaatsvinden.”
en naar de verklaring door drs. [deskundige 1] als getuige-deskundige afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2005 onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven -:
“Ik heb contact gehad met de psychiater mevrouw [deskundige 2]; ik verwoord hier ook haar mening.
Het feit dat verdachte de Nederlandse taal niet voldoende spreekt hoeft geen belemmering te zijn voor behandeling. Er is bij verdachte sprake van een behoorlijk goede intelligentie en uit contacten met de leiding van De Hunnerberg blijkt dat hij zich behoorlijk goed staande kan houden. In het begin zal stevig op onderwijs ingezet moeten worden en daarnaast kan begonnen worden met het werken aan agressieregulatie door middel van non-verbale therapie. Bovendien is het niet onmogelijk om in een tiental gesprekken met behulp van een tolk een delictscenario-analyse op te starten. Verdachte is wel gesloten, maar ik heb gemerkt dat je wel bij hem kunt doordringen als hij in een vertrouwde omgeving is.
Vanuit gedragsdeskundige optiek heeft verdachte behandeling nodig. Het is mij wel bekend dat ook in de TBS mensen zonder geldige verblijfstitel zijn opgenomen. Er zal eerst gewerkt worden aan behandeling van de persoon en in een later stadium zal men zich richten op resocialisatie in het land van herkomst.
Vanuit gedragsdeskundige optiek is het moreel niet verantwoord om alleen een gevangenisstraf op te leggen zonder iets aan gedragsverandering te doen.
Op de vraag of een PIJ- dan wel TBS-maatregel de meest geschikte zou zijn kan ik het volgende antwoorden.
Verdachte lijkt als persoonlijkheid wat verstandiger en rijper dan zijn kalenderleeftijd, dit is echter een soort overlevingsmechanisme om zich staande te kunnen houden. Gelet op zijn persoonlijkheid vind ik hem vanuit gedragsdeskundige visie niet ouder. Ik zou hem dan ook eerder in de PIJ-inrichting plaatsen. In een TBS-kliniek verhardt hij veel sneller.”
Gelet op de leeftijd en de persoonlijkheid van verdachte en uit hetgeen uit de rapportages van de psycholoog en psychiater en het door de psycholoog als getuige- deskundige ter zitting naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte. Ook aan de overige wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan.
De rechtbank zal derhalve de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen.
De rechtbank adviseert de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen aansluitend aan de jeugddetentie ten uitvoer te leggen in een daartoe geëigende jeugdinrichting
11.3 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel [benadeelde partij], wonende te [adres], [woonplaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder primair ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[benadeelde partij] voornoemd heeft de materiële schade, op een bedrag van € 5664,56 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor primair ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten, die door verdachte niet zijn weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 5335,60 te weten de posten 1. ad € 3785,60, 2. ad € 900,--, 3. 1 visum ad € 150,-- en 5. tot een bedrag van € 500,-- door de rechtbank in redelijkheid vastgesteld;
De rechtbank acht voor het overige de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd en zal deze voor dat deel afwijzen.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 5335,60 ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [adres], [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een jeugddetentie voor de tijd van 30 dagen.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 77a, 77h, 77i, 77s, 77v, 289.
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de tijd van 2 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
legt op de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 2 jaar
wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5335,60;
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [benadeelde partij], [adres], [woonplaats], te betalen een bedrag van
€ 5335,60,
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 5335,60 subsidiair 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij], wonende te [adres], [woonplaats], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5335,60 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde
partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil
De rechtbank adviseert de jeugddetentie ten uitvoer te leggen in R.I.J. De Hunnerberg of een andere daartoe geëigende jeugdinrichting.
De rechtbank adviseert aansluitend de PIJ maatregel ten uitvoer te leggen in een daartoe geëigende justitiële jeugdinrichting.
Vonnis gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs , plaatsvervangend kinderrechter, P.C.G. Brants, kinderrechter en A.M.G. Smit, plaatsvervangend kinderrechter, van wie mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.C. Tolkamp-Gazenbeek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 maart 2005.