Zaaknummer : 65875/FA RK 05-129, sector civielrecht.
Uitspraak : 9 maart 2005.
B E S C H I K K I N G
van de rechtbank Roermond
op het op 3 februari 2005 binnengekomen verzoekschrift van
De Centrale Autoriteit,
gevestigd te 2511 EX 's-Gravenhage, Schedeldoekshaven 100 ,
hierna te noemen de Centrale Autoriteit,
mede namens:
[de vader],
wonende te Groot-Brittannië, [adres], [woonplaats],
hierna te noemen de moeder.
Als belanghebbende merkt de rechtbank aan:
[de moeder],
thans veblijvende te [woonplaats], [adres]
hierna te noemen de vader,
procureur: mr. T.G.M. Scheers.
Naast voornoemde belanghebbende merkt de rechtbank tevens als belanghebbenden aan de minderjarigen:
1. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum];
2. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
3. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
4. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
5. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
6. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg te Roermond, die bij uitspraak van deze rechtbank van 15 februari 2005 is belast met de voorlopige voogdij over voornoemde minderjarigen.
1. Het verloop van de procedure:
Dit blijkt uit het navolgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 3 februari 2005;
- het op 4 februari 2005 binnengekomen faxbericht van de Centrale Autoriteit;
- de uitspraak van 15 februari 2005, waarbij de rechtbank op verzoek van de Centrale Autoriteit de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg te Roermond heeft belast met de voorlopige voogdij over voornoemde minderjarigen;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 24 februari 2005;
- het op 1 maart 2005 binnengekomen aanvullend verzoekschrift van de Centrale Autoriteit;
- de mondelinge behandeling welke heeft plaatsgevonden op 2 maart 2005 en waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- de Centrale Autoriteit, vertegenwoordigd door mevrouw mr. [naam];
- de moeder;
- de heer [tolk 1], tolk in de Somalische taal die, na de belofte te hebben afgelegd, al hetgeen ter terechtzitting is besproken of voorgehouden ten behoeve van de moeder heeft vertaald;
- de vader, bijgestaan door mr. T.G.M. Scheers;
- mevrouw [tolk 2], tolk in de Engelse taal die, na de belofte te hebben afgelegd, al hetgeen ter terechtzitting is besproken of voorgehouden ten behoeve van de vader heeft vertaald;
- de heer [naam], vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming;
- mevrouw [naam] en de heer [naam] van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg te Roermond.
De hiervoor onder 1 en 2 genoemde minderjarigen zijn door de rechtbank buiten aanwezigheid van alle ter terechtzitting verschenen personen, behoudens mevrouw [tolk 2], gehoord. Mevrouw [tolk 2] heeft, voor zover nodig, de door de rechtbank gestelde vragen en de door de betreffende minderjarige gegeven antwoorden vertaald.
De advocaat van de vader heeft ter terechtzitting een schriftelijk stuk van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Eindhoven van 12 oktober 2000 overgelegd.
Vader en moeder zijn met elkaar gehuwd, doch leven sinds 25 oktober 2004 gescheiden. Uit het huwelijk zijn voornoemde minderjarige kinderen geboren. Toen vader de echtelijke woning in het Verenigd Koninkrijk verliet bleven de kinderen bij moeder achter. Op 19 december 2004 zou vader met de kinderen de dag in de moskee doorbrengen waarna hij de kinderen om 15.00 uur zou terugbrengen naar moeder. De kinderen zijn die dag echter niet teruggebracht. Uit onderzoek is gebleken dat vader die dag met de kinderen naar Nederland is vertrokken en dat zij thans bij familie in Roermond verblijven. Beide ouders hebben op grond van de Children Act 1989 het gezag over de minderjarigen.
De Centrale Autoriteit verzoekt de rechtbank met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet behorende bij het (Haags) Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna: Uitvoeringswet) te bevelen:
- dat met onmiddellijke ingang na ontvangst van het verzoekschrift een voogdij-instelling wordt belast met de voorlopige voogdij over alle minderjarige kinderen;
- dat de terugkeer van de minderjarigen vóór een door de rechtbank nader te bepalen datum zal plaatsvinden;
- bij aanvullend verzoekschrift met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet te bepalen dat, wanneer de teruggeleiding van de kinderen wordt bevolen, de vader op grond van artikel 26 lid 4 van het Verdrag wordt veroordeeld tot betaling van de noodzakelijke kosten die door of namens de moeder in het kader van de teruggeleiding zijn of nog worden gemaakt.
De Centrale Autoriteit heeft ter toelichting het volgende gesteld:
Het doel van het (Haags) Verdrag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna: Verdrag) is de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van minderjarigen die ongeoorloofd zijn overgebracht van de ene naar de andere verdragsstaat. Het beoogt tevens te bewerkstelligen dat het gezagsrecht zoals dat in de ene verdragsstaat geldt in de andere daadwerkelijk wordt geëerbiedigd. Het Verenigd Koninkrijk is partij bij dit Verdrag.
De Centrale Autoriteit heeft de vader niet ingevolge artikel 10 lid 1 van de Uitvoeringswet verzocht mee te werken aan een vrijwillige teruggeleiding van de kinderen, omdat gevreesd werd dat vader dan direct zou vluchten naar een ander land en daar met de kinderen zou onderduiken, nu hij al eerder met de kinderen uit het Verenigd Koninkrijk gevlucht is. Bovendien zouden de kinderen, in ieder geval de oudste zoon, volgens de inhoud van een e-mail gevaar kunnen lopen, daar hij in die e-mail dreigt met zelfmoord en volgens de Engelse Centrale Autoriteit in hongerstaking zou zijn gegaan.
Het Verdrag is van toepassing op kinderen die hun gewone verblijf hebben in een verdragsstaat en zijn overgebracht naar een andere verdragsstaat. De kinderen hebben hun gewone verblijf in het Verenigd Koninkrijk. De kinderen wonen sinds oktober 2000 in het Verenigd Koninkrijk en gaan daar naar school.
De kinderen zijn ongeoorloofd overgebracht naar Nederland. Sectie 1 van Child Abduction Act 1984 verbiedt een gezaghebbende ouder om zonder toestemming van de andere ouder een kind buiten het Verenigd Koninkrijk te brengen. Op grond van de bekend zijnde gegevens concludeert de Centrale Autoriteit, dat moeder geen toestemming heeft gegeven voor het vertrek van vader met de kinderen naar Nederland en dat vader handelt in strijd met het gezagsrecht van het Verenigd Koninkrijk. Op het moment dat de vader met de kinderen was verdwenen, heeft de moeder direct de politie verzocht om hen op te sporen. De moeder heeft ook naderhand niet in de overbrenging door vader van de kinderen naar Nederland toegestemd of daarin berust. De moeder wil dat de kinderen op een zo kort mogelijke termijn terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk om voor de kinderen te kunnen zorgen.
Indien de overbrenging van de kinderen ongeoorloofd is geschied, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer te volgen. Een van de uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag doet zich aldus de Centrale Autoriteit niet voor. Met name is er geen sprake van dat er een ernstig risico bestaat dat de kinderen door hun terugkeer worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand worden gebracht.
De kosten van de teruggeleiding worden geschat op € 300,--. Dit bedrag is omgerekend van Engelse ponden naar euro’s gebaseerd op informatie die vliegtuigmaatschappij Easyjet op het internet geeft.
4. Het verweer van vader:
De vader verzoekt de rechtbank, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Centrale Autoriteit in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen.
Vader heeft ter toelichting op zijn verweerschrift gesteld, dat hij met schriftelijke toestemming van moeder met de kinderen naar Nederland is gegaan. De man was zijn baan in het Verenigd Koninkrijk kwijt geraakt en de vrouw stelde voor dat de man en de vrouw gescheiden zouden gaan leven, zodat zij gezamenlijk een hogere uitkering konden ontvangen. De vader kon daar niet mee instemmen omdat dit in strijd was met de wet. De vader heeft toen in overleg met de moeder besloten samen met de kinderen naar Nederland te gaan. Zowel de moeder als de kinderen stemden hiermee in. Door de kinderen zijn verklaringen opgesteld waaruit blijkt dat de kinderen in Nederland willen blijven wonen en dat de moeder daarvoor toestemming heeft gegeven. De kinderen hebben eerder acht jaar in Nederland gewoond en vier van de zes kinderen zijn in Nederland geboren. Volgens de man volgt hieruit dat de kinderen voldoende aanknopingspunten met Nederland hebben om ook hier hun vaste woon- en verblijfplaats hebben. De kinderen gaan inmiddels in Nederland naar school. De vader is druk doende met het vinden van werk en hij heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. Volgens de vader zijn de uitzonderingen als bedoeld in artikel 13 eerste lid, aanhef en sub a en b van toepassing. Moeder heeft niet alleen berust in het feit dat de kinderen met vader in Nederland verbleven maar zij heeft daarmee op voorhand ingestemd (sub a). Moeder wenste vader over te halen tot het plegen van strafbare feiten en bij terugkeer kan moeder de kinderen mogelijk ook in een dergelijke positie brengen (sub b).
5. Standpunten ter terechtzitting:
5.1 De vertegenwoordiger van de Centrale Autoriteit heeft ter terechtzitting volhard bij de inhoud van het ingediende verzoekschrift. De Centrale Autoriteit hecht niet veel betekenis aan de door de vader overgelegde schriftelijke verklaringen van de kinderen. De verklaringen lijken erg veel op elkaar en gelet op de inhoud van de verklaringen lijkt het alsof de kinderen zijn beïnvloed bij het afleggen van hun verklaring. Tijdens een telefoongesprek, dat de zoon met de Centrale Autoriteit van het Verenigd Koninkrijk gevoerd heeft, heeft hij verklaard dat hij terug wil naar Groot Brittannië.
5.2 Moeder heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Ik betwist nadrukkelijk, dat ik de door de vader bij zijn verweerschrift als productie 1 overgelegde verklaring heb geschreven en door mij is ondertekend. Gelet op het handschrift heeft vader de verklaring zelf geschreven. Ik weet, dat vader mijn handtekening goed kan namaken. Daarnaast kan de handtekening onder de verklaring gekopieerd zijn. Ik beheers de Engelse taal onvoldoende om de verklaring te kunnen schrijven. Nadat ik geconstateerd had, dat vader de kinderen niet terugbracht, heb ik terstond de politie ingeschakeld. Ik verblijf momenteel bij familie in Nederland en ik wil dat de kinderen op zo kort mogelijke termijn terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk. Ik wil nogmaals benadrukken, dat ik nooit toestemming heb gegeven aan de vader om met de kinderen naar Nederland te gaan. Daarnaast wil ik ook niet, dat de kinderen daar blijven.
Toen in oktober 2004 werd besloten dat vader de echtelijke woning zou verlaten, was hij al een jaar lang werkloos. Hij genoot ten tijde van zijn vertrek een uitkering. Volgens mij staan de kinderen erg onder invloed van hun vader en zijn familie. Ik denk niet, dat de door de vader overgelegde schriftelijke verklaringen, het standpunt van de kinderen weergeeft. De handtekening op het door vader ter terechtzitting overgelegde schriftelijk stuk van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Eindhoven is van mij. Ik heb de zoon nooit gevraagd om e-mails te schrijven, waarin hij dreigt met zelfmoord en een hongerstaking.”
5.3 Vader heeft ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, verklaard:
“Ik ben met toestemming van moeder met de kinderen naar Nederland gegaan. Bedoelde toestemming blijkt uit de bij verweerschrift als productie 1 overgelegde en door de moeder ondertekende schriftelijke verklaring. Omdat moeder de Engelse taal weinig spreekt of schrijft heb ik de verklaring in overleg met moeder zelf opgesteld. Het opstellen van de verklaring in de Somalische taal had geen zin, omdat praktisch niemand die taal kent. Omdat ik mijn baan in het Verenigd Koninkrijk was kwijtgeraakt stelde moeder om gescheiden te gaan leven, zodat wij gezamenlijk een hogere uitkering konden ontvangen. Ik kon daar niet mee instemmen omdat dit in strijd was met de wet. Ik heb vervolgens in overleg met de moeder besloten samen met de kinderen naar Nederland te gaan. Zowel de moeder als de kinderen stemden hiermee in. Door de kinderen zijn verklaringen opgesteld waaruit blijkt dat de kinderen in Nederland willen blijven wonen en dat moeder daarvoor toestemming heeft gegeven. Ik verzoek de rechtbank de twee oudste kinderen te horen en hun standpunt doorslaggevend te laten zijn. Als uit die verklaringen blijkt, dat mijn standpunt juist is, verzoek ik de rechtbank alle kinderen in Nederland te laten blijven, omdat ik vind dat de kinderen niet van elkaar gescheiden moeten worden. Ik acht een teruggeleiding van de kinderen naar hun moeder niet in het belang van de kinderen. Volgens mij zal dat tot geestelijke schade bij de kinderen lijden. Ik heb de e-mails, waarin de zoon dreigt met zelfmoord en met het feit, dat hij in hongerstaking is gegaan, niet ontvangen.”
5.4 Namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard, dat de kinderen naar aanleiding van het verzoek tot teruggeleiding buiten aanwezigheid van hun vader zijn gehoord. De zoon heeft toen verkaard, dat hij de e-mails waarin hij dreigt met zelfmoord en spreekt over een hongerstaking uit loyaliteit naar zijn moeder heeft geschreven. Uit de verklaringen van de kinderen komt naar voren, dat zij in Nederland willen blijven wonen. De kinderen hebben eensluidend verklaard hun moeder niet te missen, terwijl de zoon daarvan heeft gezegd, dat dit komt omdat zijn zusjes niet terug naar het Verenigd Koninkrijk willen. Volgens de kinderen is moeder meer begaan met zichzelf dan met de kinderen. Vader heeft moeder aangeboden naar Nederland te komen, maar moeder wil dat niet.
5.5 De vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming heeft ter terechtzitting verklaard, dat de rol van de raad voor dit moment marginaal is, doch dat raad voor de kinderbescherming zonodig bereid is een onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling van de kinderen. Primair zijn beide ouders verantwoordelijk voor de ontwikkeling van hun kinderen en in hun belang dienen de ouders, ongeacht de beslissing in deze procedure, goede afspraken te maken.
7. Het oordeel van de rechtbank
7.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk partij zijn bij het Verdrag.
7.2 In dit geding heeft de rechtbank de vragen te beantwoorden of:
- sprake is van het ongeoorloofd overbrengen of niet doen terugkeren van de kinderen als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag;
- sprake is van een van de uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a. dan wel b. van het Verdrag?
7.3 Gelet op de voorhanden gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank
van oordeel dat de eerste hiervoor gestelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord.
Vooreerst stelt de rechtbank vast dat de gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag als zodanig het ouderlijk huis van de kinderen in het Verenigd Koninkrijk moet worden aangemerkt. Vaststaat dat de kinderen voor hun vertrek naar Nederland maatschappelijk gezien daar hun nauwste bindingen hadden. Zij hebben daar sinds oktober 2000 gewoond en gingen daar naar school, zoals blijkt uit de door de Centrale Autoriteit van de betreffende scholen overgelegde brieven. De stelling van de vader dat, nu de kinderen acht jaar in Nederland gewoond hebben en vier van de zes kinderen in Nederland geboren zijn, de conclusie rechtvaardigt dat de kinderen voldoende aanknopingspunten met Nederland hebben om ook hier hun vaste woon- en verblijfplaats te hebben, passeert de rechtbank, omdat het in dezen niet gaat over het antwoord op de vraag waar de kinderen hun woon- of verblijfplaats kunnen hebben, maar waar zij die hadden ten tijde van hun vertrek uit het Verenigd Koninkrijk.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, nog afgezien van het feit, dat de moeder nadrukkelijk heeft betwist, dat de toestemmingsverklaring in overleg met haar tot stand is gekomen en heeft ondertekend, de handelwijze van vader kort voor het vertrek met de kinderen naar Nederland en de handelwijze van moeder kort na het tijdstip van vermeend terugkeer van de kinderen naar haar niet stroken met een wilsovereenstemming tussen de ouders terzake de gezagsuitoefening. Zo heeft vader niet weersproken, dat hij op 19 december 2004 enige tijd met de kinderen in de moskee zou doorbrengen en dat hij de kinderen om 15.00 uur bij hun moeder zou terugbrengen. De vader heeft de kinderen niet op het afgesproken tijdstip teruggebracht naar moeder maar is in plaats daarvan voor moeder en de kinderen geheel onverwacht en onvoorbereid, naar Nederland vertrokken. Zo heeft moeder, nadat de kinderen op 19 december 2004 niet op het afgesproken tijdstip terugkeerden, onmiddellijk nadien alles in het werk gesteld om de kinderen terug naar het Verenigd Koninkrijk te halen.
De rechtbank wenst geen doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de door de kinderen afgelegde schriftelijke verklaringen, omdat naar het oordeel van de rechtbank die verklaringen een weigering de terugkeer van de kinderen te gelasten, onvoldoende rechtvaardigen. De rechtbank heeft afgezien van het horen van de vier minderjarige kinderen jonger dan twaalf jaar om die kinderen niet onnodig in een loyaliteitsconflict ten opzichte van hun ouders te brengen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging door de vader van de kinderen naar Nederland en van ongeoorloofd niet doen terugkeren als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
7.4 Van een der uitzonderingssituaties als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag is
de rechtbank niet gebleken. De moeder heeft na 19 december 2004 uitdrukkelijk niet berust in de ongeoorloofde overbrenging noch is de rechtbank gebleken van enig geestelijk gevaar bij terugkeer.
7.5 Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat sprake is van een ongeoorloofde
overbrenging en van een ongeoorloofd niet doen terugkeren van de kinderen en geen van de uitzonderingssituaties zich voordoet, terwijl er minder dan één jaar is verstreken tussen het niet doen terugkeren en het tijdstip van indiening van het verzoek tot teruggeleiding, zal de rechtbank de onmiddellijke terugkeer van de kinderen gelasten.
Nu bij uitspraak van 15 februari 2005 de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg te Roermond is belast met de voorlopige voogdij zal de rechtbank de afgifte van de kinderen aan de Stichting bevelen.
Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet is de beslissing van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad.
7.6 Nu de kinderen naar het Verenigd Koninkrijk dienen te worden teruggeleid, is de rechtbank van oordeel dat aan inwilliging van het verzoek omtrent de kosten als bedoeld in artikel 26 van het Verdrag niets in de weg staat. Zij zal dit dan ook toewijzen.
B e s l i s s i n g
De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
1. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum];
2. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
3. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
4. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
5. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
6. [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum];
naar de plaats van hun gewone verblijf in Groot-Brittannië, zijnde [adres], [woonplaats];
beveelt de afgifte van de minderjarigen aan de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg te Roermond;
veroordeelt de vader tot betaling van de kosten die zijn gemaakt of zullen worden gemaakt in verband met de terugkeer van de kinderen naar Groot-Brittannië;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Deze uitspraak is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, kinderrechter, A.M.G. Smit en I.R.A. Timmermans-Vermeer en ter openbare civiele terechtzitting van 9 maart 2005 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen twee weken na de dag van deze uitspraak.