ECLI:NL:RBROE:2004:AU0458

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 1398 HOREC en 04 / 1399 VEROR
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en intrekking van horecavergunning op basis van Wet BIBOB

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 22 december 2004 uitspraak gedaan over de weigering en intrekking van vergunningen voor een café, aangevraagd door de verzoeker, Dhr. [verzoeker]. De verzoeker had een nieuwe vergunningaanvraag ingediend in verband met het in dienst nemen van nieuwe leidinggevenden. Deze aanvraag werd getoetst aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). De gemeente Venlo weigerde de vergunning en trok de eerder verleende vergunningen in, op basis van bevindingen die duidden op betrokkenheid van de verzoeker bij drugshandel en -overlast. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om voorlopige voorzieningen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker in het verleden betrokken was bij een café waar drugshandel plaatsvond. De rechter oordeelde dat de gemeente op goede gronden had besloten de vergunningen te weigeren en in te trekken, en dat er sprake was van ernstig gevaar dat de vergunningen zouden worden gebruikt voor strafbare feiten. De rechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, omdat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij geen nadeel zou ondervinden van de afwijzing van de vergunningen. De rechter benadrukte dat de gemeente een discretionaire bevoegdheid heeft bij het verlenen of intrekken van vergunningen en dat deze bevoegdheid niet in strijd met de wet was uitgeoefend.

De uitspraak benadrukt het belang van integriteit in de horeca en de rol van de Wet BIBOB bij het waarborgen van een veilige en verantwoorde exploitatie van horecabedrijven. De rechter concludeerde dat de besluiten van de gemeente in een eventuele bodemprocedure een gerede kans van slagen zouden hebben.

Uitspraak

RECHTBANK Roermond
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechterlijke zaken
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenr. : 04 / 1398 HOREC en 04 / 1399 VEROR
Inzake : Dhr. [verzoeker] h.o.d.n Café [café], wonende te [woonplaats], verzoeker
Tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, en De Burgemeester van Venlo, verweerders.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
De besluiten van verweerders d.d. 2 november 2004
Kenmerken: COBMV / 04-25690 en COBMV / 04-25694
Datum van behandeling ter zitting: 16 december 2004
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo van 2 november 2004 is besloten de door verzoeker aangevraagde vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet te weigeren en de reeds verleende vergunning in te trekken. Bij het besluit van de Burgemeester van de gemeente Venlo van eveneens 2 november 2004 is besloten de aan verzoeker verleende exploitatievergunning in te trekken.
Tegen deze besluiten zijn namens verzoeker door mr. drs. G.A.C. Beckers bij brieven van 18 november 2004 bezwaarschriften op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij verweerders. Tevens heeft de gemachtigde van verzoeker zich op 26 november 2004 tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake voorlopige voorzieningen te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerders ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoekers gemachtigde gezonden.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 16 december 2004, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Beckers voornoemd. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
II. OVERWEGINGEN
Verzoeker exploiteert een café ([café]) op het adres [adres] te [plaats]. Door het college van B&W werd hem daarvoor op 27 augustus 2003 een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet verleend. Bij besluit van de Burgemeester van dezelfde datum werd een exploitatievergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening Venlo (Apv) verleend.
Bij een aanvaag van 8 april 2004, ontvangen bij het college van B&W op 14 april 2004, heeft verzoeker in verband met het in dienst nemen van een viertal nieuwe leidinggevenden een nieuwe vergunningaanvraag ingediend. Deze aanvraag is aan de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) getoetst. Op grond van de daarbij geconstateerde bevindingen is bij de besluiten van 2 november 2004 de aangevraagde vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet geweigerd en de reeds verleende vergunning ingetrokken en is ook de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingetrokken.
Tegen die besluiten is bezwaar gemaakt en zijn verzoeken om voorlopige voorzieningen ingediend.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Als aanstonds moet worden geconcludeerd dat verzoeker zonder enig nadeel een beslissing in de hoofdzaak kan afwachten, dan dient het verzoek om een voorlopige voorziening reeds op die grond te worden afgewezen en komt de rechter aan een verdere belangenweging als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb niet toe.
Is een bepaald spoedeisend belang wel aanwezig, dan bestaat pas aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zodanig is dat het zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij afwijzing van die voorziening en bij onmiddellijke uitvoering van het besluit. In het kader van die belangenweging kan worden betrokken een voorlopig oordeel van de rechter over het geschil in de hoofdzaak.
De rechter ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoeken ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook acht de rechter de onverwijlde spoed, gelet op de sluiting van het café, waardoor verzoeker geen inkomsten meer heeft, genoegzaam aangetoond. De rechter komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hierboven bedoeld.
In dat verband wordt het volgende overwogen.
Een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet kan krachtens de artikelen 27, derde lid, en 31, tweede lid, aanhef en onder d, van die wet worden geweigerd, respectievelijk ingetrokken, indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
In artikel 3, eerste lid, van de Wet BIBOB is aangegeven dat bestuursorganen, voorzover zij bij of krachtens de wet daartoe bevoegdheid hebben gekregen, kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking kunnen intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b. strafbare feiten te plegen.
Zoals reeds aangegeven zijn verweerders op grond van de resultaten van het verrichte onderzoek van oordeel dat de aangevraagde vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet moet worden geweigerd, dat de op 27 augustus 2003 verleende vergunning ingevolge die wet moet worden ingetrokken en dat ook de aan verzoeker verleende exploitatievergunning ingevolge de Apv dient te worden ingetrokken. Daartoe wordt -kort samengevat- aangevoerd dat verzoeker als exploitant van een vorig café betrokken was bij drugshandel en -overlast, dat het door verzoeker geleende geld afkomstig zou zijn uit grootschalige handel in softdrugs en/of het verhuren van aan drugsgelateerde panden en dat verzoeker een strafbaar feit heeft begaan door het ten behoeve van de aanvraag ingevulde BIBOB-formulier niet naar waarheid in te vullen. Van de kant van verzoeker wordt daartegen in bezwaar aangevoerd dat de Wet BIBOB ten onrechte wordt gebruikt om een verleende vergunning in te trekken, dat verzoeker persoonlijk geen verwijt kan worden gemaakt van drugshandel in het café waarin hij voorheen als ondernemer bij de exploitatie was betrokken, dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat de gelden die door middel van een lening zijn aangewend voor de opstart van het cafébedrijf van misdrijf afkomstig zijn en dat ten onrechte wordt aangenomen dat verzoeker bij het invullen van het BIBOB-formulier een strafbaar feit heeft begaan.
Voorlopig oordelend over de hoofdzaken wordt allereerst overwogen dat de bestreden besluiten berusten op een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechter ter zake slechts een beperkte toetsing toekomt. Zulks betekent dat de rechter dient na te gaan, voor zover betwist, of is voldaan aan de voorwaarden voor het ontstaan van die bevoegdheid en, zo ja, dan dient te respecteren dat verweerders over een zekere vrijheid beschikken om naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid en de rechter de bestreden besluiten heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden dat bij de uitoefening van die bevoegdheid in strijd is gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Op basis nu van de voorhanden gedingstukken, waarvan met name de resultaten van het ingestelde onderzoek zoals die zijn weergegeven in het rapport “Onderzoeksresultaten café Warszawa in het kader van de wet BIBOB” moet worden vastgesteld dat verweerders op goede gronden en zonder in strijd te komen met de wettelijke voorschriften hebben geconstateerd dat is voldaan aan de voorwaarden van ernstige gevaarzetting als omschreven in artikel 3, eerste lid van de Wet BIBOB. Op grond van genoemd rapport en de daaraan ten grondslag liggende bevindingen van o.a. de regiopolitie Limburg-Noord staat vast dat in een café aan de [lokatie] te [plaats], waar verzoeker voorheen als exploitant bij betrokken was, drugshandel heeft plaatsgevonden. Dat daarbij mogelijk een verklaring d.d. 15 januari 2004 niet, zoals vermeld, door verzoeker maar door een derde is afgelegd, maakt dat niet anders. Voorts blijkt uit genoemde rapportages dat in het voorheen op hetzelfde adres als café [café] gevestigde café [oude naam] eveneens in drugs werd gehandeld. Verzoeker trad op dat moment op als beheerder van dat café. Voorts staat vast dat verzoeker in het door hem op 14 juli 2004 ingevulde vragenformulier in het kader van de Wet BIBOB niet heeft vermeld dat hij reeds eerder een vergunning heeft aangevraagd voor het uitoefenen van een horecabedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dat horecabedrijf is op last van de burgemeester in november 2000 voor de duur van drie maanden gesloten wegens handel in drugs. Het niet juist invullen van bedoeld vragenformulier levert een strafbaar feit op. Dat daarbij geen sprake is van een opzettelijk verzwijgen, maar van een omissie zoals van de zijde van de verzoeker betoogd, kan de rechter niet aanvaarden. Verder moet worden vastgesteld dat op grond van de gedingstukken toch op zijn minst vraagtekens gezet moeten worden bij de wijze waarop het door de geldschieter voor de start van het cafébedrijf geleende geld is verkregen. Bedoelde geldschieter heeft blijkens bedoelde rapportage in de periode van 1992 tot en met 2002 een verleden van overtredingen van de Opiumwet, handel in softdrugs, en is verhuurder van een aantal panden in de gemeente Venlo die veelvuldig gerelateerd zijn aan drugshandel en -overlast. Dit gevoegd bij het feit dat verzoeker voor de verkregen lening geen zekerheid heeft hoeven te stellen maakt het naar het oordeel van de rechter aannemelijk dat het door verzoeker geleende geld afkomstig is uit grootschalige handel in softdrugs en/of het verhuren van aan drugsgerelateerde panden. Ook het feit dat naast verzoeker drie van de vier beoogd leidinggevenden bekend zijn met drugsgerelateerde delicten en de vierde beoogd leidinggevende, zonder vergunning, betrokken is geweest bij het beheer van een horecabedrijf dat bekend staat als een drugsgerelateerd horecabedrijf voert tot het oordeel dat het college van B&W op goede gronden kon komen tot het oordeel dat er ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen. De weigering en intrekking van de vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet getuigen naar het voorlopig oordeel van de rechter niet van uitoefening van die bevoegdheid die in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Het besluit van het college van B&W daartoe dan ook een gerede kans in een bodemprocedure in stand te blijven.
Met betrekking tot de intrekking van de exploitatievergunning wordt overwogen dat in artikel 7 van de Wet BIBOB is aangegeven dat een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting, door het gemeentebestuur, voorzover het een krachtens het tweede lid aangewezen inrichting betreft, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
In artikel 2:27, eerste lid, onder g, van de Apv is vervolgens eveneens aangegeven dat een exploitatievergunning kan worden ingetrokken indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet BIBOB.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet moet - voorlopig - worden geoordeeld dat ook het besluit van de burgemeester tot intrekking van de exploitatievergunning niet voor vernietiging in aanmerking komt.
Het vorenstaande voert tot het oordeel dat de verzoeken om een voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen, zodat beslist wordt als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht;
wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken in tegenwoordigheid van mr. A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2004.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 23 december 2004
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.