ECLI:NL:RBROE:2004:AS9059

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
22 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 / 810 WWB K1
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering door gemeente Venlo

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 22 december 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1 november 1993 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 1 april 2004, waarin haar bijstandsuitkering over de periode van 1 december 2003 tot en met 1 maart 2004 werd herzien en een bedrag van € 877,58 werd teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenplicht, omdat zij haar hoofdverblijf niet had aangegeven op het juiste adres.

De rechtbank oordeelde dat verweerder het onjuiste wetsregime had toegepast, namelijk de Abw in plaats van de WWB, voor de periode van 1 december 2003 tot 1 januari 2004. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat er geen aanleiding was om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat er geen belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank veroordeelde de gemeente Venlo in de proceskosten van eiseres, die werden begroot op € 644,-, en bepaalde dat het griffierecht van € 37,00 volledig vergoed moest worden.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving en de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij besluiten die de rechten van bijstandsontvangers raken. De rechtbank stelde vast dat de terugvordering niet op de juiste wettelijke basis was gestoeld, wat leidde tot de vernietiging van het besluit en de veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
UITSPRAAK
Procedurenr. : 04 / 810 WWB K1
Inzake : [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres.
tegen : Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, te Venlo, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 15 juni 2004,
kenmerk: PFJBB/MBR/93993.
Datum van behandeling ter zitting: 25 november 2004
I. PROCESVERLOOP
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 15 juni 2004, verzonden op 18 juni 2004, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 1 april 2004, waarbij de bijstandsuitkering van eiseres over de periode 1 december 2003 tot en met 1 maart 2004 is herzien en een bedrag van € 877,58 is teruggevorderd, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 november 2004, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde mr. A.C.J. Lina, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.J.F.M. Brouns.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres ontvangt sedert 1 november 1993 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande met een verhoging van 10% omdat zij haar woonkosten kan delen met haar zoon [zoon].
Naar aanleiding van informatie over eiseres dat uit een politieonderzoek, dat was ingesteld naar haar zoon, is verkregen, heeft verweerder een onderzoek ingesteld.
Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft verweerder bij primair besluit van 1 april 2004 aan eiseres meegedeeld dat zij gedurende de periode van 1 december 2003 tot en met 1 maart 2004 niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht omdat zij bij verweerder niet heeft aangegeven dat zij gedurende die periode haar hoofdverblijf had bij haar vriend op het adres [adres vriend], te [woonplaats].
Verweerder geeft voorts in dit besluit aan dat het recht op bijstand over bovengenoemde periode niet meer kan worden vastgesteld en om die reden dient te worden herzien. Tevens deelt verweerder aan eiseres mee dat als gevolg van die herziening een bedrag ad € 877,58 teruggevorderd wordt.
Tegen dit besluit van 1 april 2004 heeft de gemachtigde van eiseres bij schrijven van 6 april 2004, aangevuld bij schrijven van 24 mei 2004, bezwaar gemaakt.
Dit bezwaar is bij bestreden besluit van 15 juni 2004, verzonden op 18 juni 2004, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiseres bij schrijven van 6 juli 2004 beroep ingesteld. De gemachtigde voert, kort samengevat, aan dat eiseres uitdrukkelijk verklaard heeft dat zij in de periode van 1 december 2003 tot en met 1 maart 2004 woonachtig is geweest in de woning [woonadres] te [woonplaats] (haar eigen adres). Eiseres heeft in een strafrechtelijk onderzoek van haar zoon wel mededeling gedaan dat zij in overwegende mate niet zou hebben verbleven op de [woonadres] te [woonplaats], maar deze uitlating dient strikt gezien te worden in dit kader van het strafrechtelijk onderzoek. Indien eiseres verklaard zou hebben dat zij woonachtig was geweest op de [woonadres] te [woonplaats], zou haar betrokkenheid bij overtreding van de Opiumwet aangerekend kunnen worden. Eiseres is van mening dat zij in het kader van de bijstandswet haar hoofdverblijf heeft gehad en heeft behouden op het adres [woonadres] te [woonplaats].
Bij schrijven van 16 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht, dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat voor de terugvordering die betrekking heeft op de periode van 1 december 2003 tot 1 januari 2004 de Abw van toepassing is. Voor de terugvordering die betrekking heeft op de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 maart 2004 geeft verweerder aan dat de herziening gebaseerd is op de artikelen 17, 54, derde lid en 58 van de WWB. Tevens is in het bestreden besluit vermeld dat voor laatstgenoemde periode artikel 65 van de Abw onverkort van toepassing blijft nu voor dit onderdeel de bepalingen van de WWB nog niet van toepassing zijn.
Nu ten aanzien van de bepalingen van de WWB betreffende opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van bijstand geen specifieke overgangsbepalingen in de IWWB zijn opgenomen, rijst de vraag of deze eveneens van toepassing zijn op situaties waarin het recht op bijstand is gebaseerd op de Abw of zich, voordat de inlichtingenplicht van artikel 17 van de WWB is gaan gelden, schending van artikel 65 van de Abw heeft voorgedaan. In aanmerking genomen dat het regime van de WWB ten aanzien van de genoemde categorieën besluiten alleen in zoverre wezenlijk verschilt van dat van de Abw dat de verplichte toepassing van de betrokken bepalingen is omgezet in een discretionaire bevoegdheid – hetgeen zowel een grotere beleidsvrijheid van het bevoegde bestuursorgaan als een verbetering van de rechtspositie van de bijstandsontvanger impliceert – is de rechtbank van oordeel dat noch de rechtszekerheid noch enige andere rechtsregel zich ertegen verzet om de desbetreffende bepalingen van de WWB ook toe te passen op gevallen waarin het recht op bijstand is gebaseerd op de Abw of de inlichtingenplicht van de Abw is geschonden.
Reeds op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het onjuiste wetsregime, namelijk de Abw in plaats van de WWB, heeft toegepast op het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de periode van 1 december 2003 tot 1 januari 2004 zodat het bestreden besluit vernietigd dient te worden.
De rechtbank ziet hierbij geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten nu ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat er sprake was van een discretionaire bevoegdheid, waardoor ook ten onrechte geen belangenafweging heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
III. BESLISSING
De rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de gemeente Venlo;
bepaalt dat de gemeente Venlo aan eiseres het door deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 37,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F.J.C. Huijbers in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. Speekenbrink als griffier en -wegens verhindering van de voorzitter- in het openbaar uitgesproken op 22 december 2004 door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op:
AL
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.