ECLI:NL:RBROE:2004:AS8477

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/280
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbeslagname van notariële bescheiden en het verschoningsrecht van de notaris

In deze zaak gaat het om de inbeslagname van documenten tijdens een huiszoeking bij een notaris, die zich beroept op zijn verschoningsrecht. De rechter-commissaris oordeelt dat twee van de drie in beslag genomen dossiers niet onder het notarieel verschoningsrecht vallen, terwijl één dossier en de debiteurenlijsten dat wel doen. De rechtbank bevestigt het oordeel van de rechter-commissaris voor de twee dossiers, maar oordeelt dat de inbeslagname van het derde dossier en de debiteurenlijsten onrechtmatig is. De rechtbank stelt dat de inbeslaggenomen bescheiden zonder kennisneming aan de notaris teruggegeven moeten worden. De zaak betreft een klaagschrift ex artikel 552a Sv, ingediend door de notaris, die niet als verdachte wordt aangemerkt, maar wiens documenten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een andere verdachte zijn in beslag genomen. De rechtbank overweegt dat de kennisneming door opsporingsambtenaren van de dossiers voordat de rechter-commissaris deze in bewaring nam, in strijd is met het verschoningsrecht. De rechtbank concludeert dat de inbeslagname van de debiteurenlijsten en het dossier nr. 20222466 onrechtmatig is, en gelast de teruggave aan de notaris. De rechtbank benadrukt dat de bescherming van het verschoningsrecht van groot belang is, vooral in het kader van de notariële beroepsethiek.

Uitspraak

Raadkamernummer: 04/280
Beschikking van de rechtbank te Roermond op het klaagschrift ex artikel 552a Sv. Van:
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende ten kantore van mrs. C.A.M.J. Ramakers en R. de Groot,
Strawinskylaan 3037 te 1077 ZX Amsterdam.
De rechtbank heeft op 11 november 2004 gehoord:
- de officier van justitie;
- de raadsman van klager, mr. R de Groot;
- de raadsman van belanghebbende [belanghebbende], mr. F.G.W.C. Gielen.
Klager [klager] en belanghebbende [belanghebbende] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken.
De rechtbank beoordeelt de zaak als volgt.
De rechter-commissaris heeft ingevolge zijn beschikkingen d.d. 16 juni 2004 en 17 juni 2004 op 16 juni 2004 en 18 juni 2004 doorzoekingen verricht in het kantoor van klager, notaris te [vestigingsplaats]. De processen-verbaal van deze doorzoekingen bevinden zich bij de stukken.
Het klaagschrift strekt ertoe dat de op voormelde data bij klager gelegde beslagen worden opgeheven en de inbeslaggenomen voorwerpen en/of daarvan gemaakte afschriften worden teruggegeven en dat het gebruik en/of de kennisneming van de inhoud van de inbeslaggenomen voorwerpen wordt verboden.
De stellingen van klager dienaangaande zijn, zakelijk weergegeven, de volgende:
1. Doordat opsporingsambtenaren van de documenten kennis hebben kunnen nemen voordat de rechter-commissaris deze in bewaring heeft genomen en voordat klager zich op zijn verschoningsrecht terzake kon beroepen, is gehandeld in strijd met de verplichting om het verschoningsrecht te eerbiedigen. Door deze kennisneming is het onderhavige beklag illusoir. De inbeslagneming is daardoor onrechtmatig.
2. Klager zelf is lichtvaardig als verdachte aangemerkt, kennelijk met de bedoeling om gegevens in het onderzoek tegen de verdachte [belanghebbende] te verkrijgen. Gelet op de lichtvaardige verdenking, is de inbeslagneming disproportioneel.
3. De inbeslagnemingen op 16 en 18 juni 2004 van de drie dossiers en de debiteurenlijsten zijn onrechtmatig, nu deze inbeslagnemingen zijn geschied met schending van het aan klager toekomende verschoningsrecht. De inbeslaggenomen bescheiden zijn niet aan te merken als geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Ad 1.
De rechtbank stelt voorop, dat de feitelijke gang van zaken op 16 juni 2004 niet zo is geweest dat klager zich pas op zijn verschoningsrecht heeft kunnen beroepen nadat de opsporingsambtenaren kort inzage in de dossiers hadden genomen. Uit het proces-verbaal van de doorzoeking blijkt, dat klager zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, waarna de ringvoorzitter, twee collega's van klager en de rechter-commissaris inzage in de betreffende dossiers hebben genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens het beroep op het verschoningsrecht van de hand gewezen. Daarna pas hebben de beide opsporingsambtenaren kort inzage in de dossiers gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de bovenomschreven gang van zaken als correct moet worden bestempeld, met uitzondering van de kennisneming door opsporingsambtenaren van de dossiers voordat de rechter-commissaris deze in bewaring nam. Deze kennisneming is in strijd met de bedoeling van de rechter-commissaris om de inbeslagneming pas te effectueren (en derhalve de inhoud van de dossiers voor het onderzoek beschikbaar te stellen) na toetsing ervan in de onderhavige beklagprocedure.
Dit onjuiste handelen op zich heeft echter geen apart gevolg. Immers indien de uitkomst van de bedoelde toetsing in deze beklagprocedure is dat de inbeslagneming mocht plaatsvinden, dan is het gebruik van de inbeslaggenomen bescheiden in het kader van het onderzoek toegestaan, en is klager door de te vroege kennisneming niet in zijn belang geschaad. Indien de uitkomst van de toetsing is dat de inbeslagneming niet mocht plaatsvinden, dan is er om die reden reeds sprake van een onrechtmatige inbeslagneming en mogen de inbeslaggenomen bescheiden, en dus ook de wetenschap uit die te vroege kennisneming, niet worden gebruikt.
Ad 2.
De doorzoekingen en inbeslagnemingen hebben plaatsgevonden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte [belanghebbende]. Het is voor het oordeel van de raadkamer in de onderhavige beklagprocedure in beginsel niet van belang of de verdenking tegen klager lichtvaardig is en kennelijk bedoeld om informatie in het onderzoek tegen de verdachte [belanghebbende] te verwerven. Hetgeen daartoe door klager is aangevoerd rechtvaardigt overigens niet op voorhand de conclusie dat zulks het geval is. De betreffende stelling van klager kan dan ook verder onbesproken blijven. Overigens acht de rechtbank, uitgaande van de haar ter beschikking gestelde informatie, ook geen gronden aanwezig om te oordelen dat de verdenking tegen [belanghebbende] zodanig mager is dat een doorzoeking bij klager niet gerechtvaardigd is te achten.
Ad 3.
Uitgangspunt is, dat bij verschoningsgerechtigden als bedoeld in artikel 218 Sv. doorzoeking en inbeslagneming, tenzij met hun toestemming, slechts mag plaatsvinden zonder schending van stands- beroeps- of ambtsgeheim en dat deze zich slechts mogen uitstrekken tot brieven of geschriften welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben (corpora et instrumenta delicti). Deze brieven en geschriften vallen immers niet onder het verschoningsrecht. Het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften onder het verschoningrecht vallen, komt in beginsel toe aan de tot verschoning bevoegde persoon, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat het oordeel onjuist is.
Daarnaast is het in zeer bijzondere omstandigheden mogelijk dat het belang van de waarheidsvinding zodanig prevaleert, dat ook inbeslagneming kan plaatsvinden van brieven en geschriften die wel onder het verschoningsrecht vallen en die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. In zo'n geval dient de doorzoeking en inbeslagneming door de rechter-commissaris te geschieden en is het oordeel of de betreffende bescheiden onder het verschoningsrecht vallen niet aan de verschoningsgerechtigde, maar aan de rechter-commissaris, bij voorkeur in gezamenlijk overleg met, nu het handelt om een notaris, de ringvoorzitter van de notariële beroepsorganisatie.
Door de rechter-commissaris zijn in beslaggenomen:
- op 16 juni 2004: 3 dossiers (nrs. 20012527, 20113136 en 20222466)
- op 18 juni 2004: debiteurenlijsten van [naam] BV en dochter BV's en van [belanghebbende] en zijn echtgenote privé over de periode van november 2000 tot 16 juni 2004.
In het onderhavige geval heeft de rechter-commissaris, evenals de ringvoorzitter, kennelijk geoordeeld dat de inbeslaggenomen 3 dossiers zijn te beschouwen als geschriften die het voorwerp van het strafbare feit hebben uitgemaakt of tot het begaan daarvan hebben gediend. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen is vermeld in het proces-verbaal d.d. 10 juni 2004, waarin werd verzocht om een doorzoeking bij klager als op 16 juni 2004 heeft plaatsgevonden, de rechter-commissaris met betrekking tot de dossiers nrs. 20012527 en 20113136 terecht heeft geoordeeld, dat de betreffende bescheiden niet onder het aan klager toekomende verschoningsrecht vallen en dat een beroep op het verschoningsrecht door klager kennelijk ten onrechte is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit niet voor het dossier nr. 20222466, nu uit het proces-verbaal van 10 juni 2004 kan worden afgeleid, dat met betrekking tot de bedoelde hypotheekakte door klager wel notariskosten in rekening zijn gebracht en door [belanghebbende] zijn betaald, en er dus met betrekking tot deze hypotheekakte geen sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het dossier behelst derhalve geen brieven of geschriften welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
De rechtbank heeft, mede gelet op het verweer van klager dat niet de gehele inhoud van de dossiers in beslag had hoeven genomen te worden, kennis genomen van de door de rechter-commissaris in bewaring genomen inbeslaggenomen 3 dossiers. Na deze kennisneming blijft de rechtbank bij haar oordeel dat deze bescheiden voor zover het de dossiers nrs. 20012527 en 20113136 betreft integraal niet onder het verschoningsrecht van klager vallen, en voorzover het het dossier nr. 20222466 betreft wel.
Met betrekking tot de debiteurenlijsten stelt de rechtbank vast dat door klager, gesteund door de ringvoorzitter, is aangegeven dat deze in zijn opvatting onder het te eerbiedigen verschoningsrecht vallen. Zoals boven is aangeduid, dient dit standpunt gerespecteerd te worden, tenzij redelijkerwijs geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Van een redelijk vermoeden van onjuistheid van het door klager ingenomen standpunt is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De debiteurenlijsten zijn, zo moet de rechtbank aannemen, uittreksels uit de boekhoudkundige administratie van klager en zijn daardoor geen "brieven of geschriften welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben". Daarnaast bevatten zij, zo moet de rechtbank aannemen, gegevens over (declaratie van) werkzaamheden die klager als notaris ten behoeve van derden heeft verricht. Gegevens omtrent deze werkzaamheden vallen onder de geheimhoudingsplicht die de notaris uit hoofde van zijn ambt heeft. In beginsel vallen de betreffende lijsten derhalve onder het verschoningsrecht van klager en is de mededeling van klager dat dit het geval is, niet (kennelijk) onjuist. Vervolgens komt dan slechts de vraag aan de orde, of er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het belang van het eerbiedigen van het verschoningsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank moet dit belang slechts gezocht worden in de zaak tegen [belanghebbende], nu de doorzoeking uitsluitend in diens zaak heeft plaatsgevonden, en niet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen klager. Naar het oordeel van de rechtbank is van dergelijke bijzondere omstandigheden niet gebleken. Het feit dat tegen [belanghebbende] een strafrechtelijk onderzoek loopt, is hiervoor niet voldoende, evenmin de omstandigheid dat ook klager mogelijk verdacht wordt van de strafbare feiten als in eerdergenoemd proces-verbaal aangeduid.
De rechtbank concludeert, dat het door klager gedane beroep op zijn verschoningsrecht in de weg had moeten staan aan de inbeslagneming van de betreffende debiteurenlijsten door de rechter-commissaris, zodat het beslag onrechtmatig is en de inbeslaggenomen bescheiden zonder kennisneming ervan door rechter-commissaris of opsporingsambtenaren aan klager moeten worden teruggegeven.
Beslissing:
De rechtbank:
Verklaart het beklag gegrond voor zover het betreft de inbeslaggenomen debiteurenlijsten en het dossier nr. 20222466 als hierboven bedoeld.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen debiteurenlijsten en het dossier 20222466 aan klager.
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond voor zover het betreft de inbeslaggenomen dossiers nrs. 20012527 en 20113136 als hierboven bedoeld.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay (voorzitter), mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. Y.J.C.A. Roeffen in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2004.