uitspraak: 1 december 2004
van de rechtbank Roermond
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te 6371 LV Landgraaf, Pucciniplein 1,
procureur: mr. M.J.P. Hennissen;
[gedaagde],
wonende te [woonplaats], [adres],
procureur: mr. J.A. Wagenaar.
Partijen worden als volgt aangeduid:
eiseres: de bank;
gedaagde: [gedaagde].
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding met bijlagen van 17 mei 2004;
- de conclusie van antwoord met bijlage;
- de conclusie van repliek met bijlagen;
- de conclusie van dupliek.
De rechtbank wijst erop dat in de navolgende tekst wordt verwezen naar producties. Problematisch daarbij is, dat deze in beperkte mate zijn genummerd in die zin dat er bijvoorbeeld een groot aantal brieven is, die alle tot productie 6 bij de dagvaarding behoren. Via datering en/of adressering zal de rechtbank trachten de desbetreffende stukken nader aan te duiden.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
2.1 De bank en [gedaagde] hebben op 3 augustus 2000 een overeenkomst van borgtocht gesloten (prod. 1 bij dagv.). [gedaagde] heeft zich hierbij tot een bedrag van ƒ 125.000,- borg gesteld voor een schuld van de (vennoten van de) vennootschap onder firma V.O.F. Detronic (hierna: Detronic), die is gebaseerd op een kredietverstrekking van de bank aan Detronic groot ƒ 125.000,-.
2.2 De bank heeft [gedaagde] een brief gezonden gedateerd 3 augustus 2000 (prod. 1 bij dagv.), waarin de bank [gedaagde] heeft meegedeeld, dat de bank bereid is genoemd krediet aan Detronic te verstrekken mits [gedaagde] zich voor die lening borg stelt.
2.3 De kredietovereenkomst tussen de bank en Detronic is gedateerd 8 augustus 2000 en is genummerd 1460 – 902769 (hierna ook: het krediet 902769). Detronic verleent bij deze overeenkomst een volmacht aan de bank om hetgeen zij de bank uit hoofde van het krediet 902769 verschuldigd zal zijn af te schrijven van de rekening-courant met nummer 1752-35449 (hierna: de r-c).
2.4 In de periode hier van belang was sprake van drie kredietverhoudingen tussen de bank en Detronic, namelijk:
i. het krediet 902769;
ii. een krediet genummerd 1460-901134 (hierna ook: het krediet 901134);
iii. de r-c (waarop kennelijk een debetstand mogelijk was, wat een kredietvorm is).
(Zie de brieven van mr. Jongen gedateerd 23 januari 2004, prod. 3 bij dagv.).
2.5 In de periode hier van belang was sprake van een drietal borgstellingen ten behoeve van één dan wel alle van bovengenoemde kredieten, namelijk:
i. de borgstelling door [gedaagde (borg 1)] van ƒ 125.000, - t.b.v. krediet 902769;
ii. de borgstelling door dhr. [borg 2] (hierna: [borg 2]) van ƒ 150.000,- t.b.v. alle kredieten/leningen;
iii. de borgstelling door de ouders (borg 3) van de twee vennoten van Detronic (hierna: de ouders) van ƒ 25.000,- t.b.v. alle kredieten/leningen.
(Zie onder meer de brief van de bank gedateerd 2 juli 2003 aan de vennoten, prod. 6 bij dagv.)
2.6 [borg 2] is destijds – rond de jaarwisseling 2000/2001 - opgetreden voor Extravaganza Production Factory B.V. (hierna: EPF), welke vennootschap geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen de onderneming die binnen Detronic werd gevoerd.
2.7 De bank heeft [gedaagde] op 2 juli 2003 geschreven (prod.6 bij dagv.), dat de bank Detronic een laatste betalingsmogelijkheid heeft gegeven en bij gebreke van betaling “de financiering” zal opzeggen. Wat de bank bedoelt met “de financiering” is niet nader aangegeven. De brief bevat geen enkele specifieke verwijzing naar het krediet 902769.
2.8 De bank heeft [gedaagde] op 10 juli 2003 geschreven, dat Detronic niet binnen de gestelde uiterste termijn heeft betaald en dat nu [gedaagde] als borg dient te betalen (prod. 6).
2.9 De bank heeft (de vennoten van) Detronic op 10 juli 2003 geschreven (prod. 6), dat de bank “de financiering richting jullie” opzegt per eind juli. Verder schrijft de bank welke gang van zaken zij voor ogen heeft, namelijk:
“De deadline m.b.t. betaling van de borgen van hun gestelde verplichtingen is uiterlijk 30 augustus a.s.” (..) “Voor het verdere verloop van de afwikkeling van de schuld is zodoende e.e.a. afhankelijk van de betaling van de borgen. De totale schuld is per heden € 165.483,58 + P.M. Na aftrek van de borgstellingen blijft er nog een restschuld, die na de deadline van 30 augustus a.s. kan worden bepaalt. Deze restschuld dienen jullie dan voor 30 september a.s. te voldoen.”
2.10 Uit de hierboven al genoemde brief van de bank aan [gedaagde] van 2 juli 2003, blijkt de stand van zaken betreffende het krediet 902769 enerzijds en de overige kredieten anderzijds.
Er is sprake van een debetstand op (naar de rechtbank uit andere correspondentie opmaakt) de r-c van € 24.340,56.
Voor wat betreft het krediet 902769 is sprake van een achterstand van één maandtermijn, te weten de termijn over juni, die uiterlijk 30 juni 2003 – d.w.z. twee dagen voor de brief - had moeten zijn betaald.
(De achtergrond van dit niet-betalen zal zijn gelegen in de “roodstand” op de r-c (zie r.o. 2.3.)
3. Vordering en stellingen van de bank
De bank vordert:
1. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van
primair: een bedrag van € 40.646,00;
subsidiair: een bedrag van € 56.722,53, verminderd per de laatste van elke maand met een bedrag groot € 472,84, voor het eerst op 31 januari 2001 tot aan de dag van deze dagvaarding;
meer subsidiair: een bedrag van € 56.722,53, verminderd per de laatste van elke maand met een bedrag groot € 472,84, voor het eerst op 31 januari 2001 tot aan de dag van het in deze te wijzen vonnis;
2. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.542,00 terzake buitengerechtelijke incassokosten exclusief BTW;
3. vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 3 december 2003 tot aan de dag der algehele voldoening en over € 1.542,00 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder de honorariumkosten van eiseresses advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de achtste dag dat gedaagde na betekening van het door de rechtbank te wijzen vonnis in gebreke blijft met de betaling van de proceskostenveroordeling, tot de dag der betaling van de proceskostenveroordeling.
De bank stelt daartoe – onder meer - het volgende.
Partijen hebben op 3 augustus 2000 een overeenkomst van borgtocht gesloten, waarbij [gedaagde] zich borg heeft gesteld voor een lening van de bank van ƒ 125.000,- aan de VOF. De VOF is haar verplichtingen uit hoofde van die kredietovereenkomst niet nagekomen, zodat de bank nu [gedaagde] als borg aanspreekt.
De rechtbank zal waar nodig hieronder nader op de stellingen van de bank ingaan.
4. Verweer van [gedaagde]
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de bank in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
De rechtbank zal waar nodig hieronder nader op het verweer van [gedaagde] ingaan.
5. Beoordeling van het geschil
5.1 De rechtbank is van oordeel, dat de vorderingen van de bank moeten worden afgewezen. De redenering die aan dat oordeel ten grondslag ligt zal hieronder nader worden uiteengezet. De rechtbank ziet náást die redenering nog een tweede, die leidt tot hetzelfde resultaat. Ook deze redenering zal de rechtbank hierna geven mede omdat dit een meer inhoudelijke beoordeling inhoudt dan de eerste redenering. De rechtbank benadrukt dat het gaat om twee redeneringen die elk voor zich de slotsom kunnen dragen. Waar partijen andere (geschil)punten hebben aangevoerd, zal de rechtbank deze als niet langer terzake doende buiten beschouwing laten.
5.2 De eerste redenering is de volgende.
Partijen hebben een overeenkomst van borgtocht gesloten. Deze borgtocht ziet alleen op het krediet 902769. Deze overeenkomst wordt beheerst door onder meer artikel 7:855 BW in verbinding met art. 6:74 BW. Uit deze artikelen, in onderling verband beschouwd, volgt, dat de borg (hier: [gedaagde]) niet hoeft te presteren dan nadat er sprake is van een tekortkoming van de hoofdschuldenaar (hier: Detronic) en deze in verzuim is. Van dat laatste is sprake indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:81 e.v. BW. De achterliggende gedachte is dat de schuldeiser eerst dient te constateren dat de hoofdschuldenaar niet zal betalen alvorens hij de borg aanspreekt.
Toegepast op het voorliggende geval, betekent dit het volgende. Vaststaat dat er sprake was van een tekortkoming ten aanzien van de kredietovereenkomst 902769 doordat op 30 juni 2003 niet de termijn van juni was betaald (zie r.o. 2.10). Uit de hierboven al aangehaalde brieven van de bank van 2 en 10 juli 2003 blijkt, dat vrijwel meteen na deze tekortkoming, waarvan dus eerst op 1 juli sprake was, is overgegaan tot opzegging van “de financiering”. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar de drie te onderscheiden kredieten (zie r.o. 2.4). Dit is overigens ook niet gebeurd in de latere brieven van 25 november 2003, waarin de bank nog steeds spreekt over “de opzegging van de financiering per 30 juli 2003” (prod. 5 bij dagv.). Kennelijk heeft de bank – wat vanuit een praktische optiek wellicht begrijpelijk is in de verhouding tussen de bank en Detronic – de drie kredieten gezamenlijk benaderd als “de” kredietverlening aan Detronic. Rechtens betekent deze gang van zaken echter wel, dat er ten aanzien van de tekortkoming ten aanzien van het krediet 902769 géén sprake is geweest van een daarop betrekking hebbende ingebrekestelling, zodat moet worden geconcludeerd, dat Detronic voor wat betreft deze tekortkoming niet in verzuim is geraakt. Daaruit volgt, dat hier – in de verhouding tussen de bank en [gedaagde] waarin alléén het krediet 902769 aan de orde is - niet is voldaan aan de bovengenoemde voorwaarden die de artikelen 7:855 en 6:74 BW stellen aan het aanspreken van de borg.
De conclusie is, dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
5.3 De tweede redenering is de volgende. Gelet op het alternatieve karakter van deze redenering zal de rechtbank haar iets grofmaziger opzetten.
De juridische- en feitelijke situatie brengt met zich mee, dat de bank - door onder de gegeven omstandigheden [gedaagde] aan te spreken - in strijd heeft gehandeld met hetgeen de overeenkomst van borgtocht vergde. Uit de vaststaande feiten en de door partijen overgelegde correspondentie blijkt het volgende beeld. Detronic had langs drie wegen krediet verkregen van de bank. De bank vatte dit op als “de” kredietverlening ofschoon rechtens sprake is van drie verschillende kredieten. Er waren niet alleen meer kredieten, maar er waren ook meer borgen: [gedaagde (borg 1)], [borg 2] en de ouders (borg 3). [gedaagde] was borg voor het krediet 902769. De andere borgen voor alle kredieten en leningen van de bank. Feitelijk was ten tijde van het opzeggen van “de” financiering – nogmaals: niet uitgesplitst per krediet – sprake van een forse debetstand op de r-c maar nauwelijks van een betalingsachterstand terzake het krediet 902769. Alleen die geringe achterstand regardeerde [gedaagde]. Waar partijen – de bank en [gedaagde] – hadden beoogd een borgstelling te verkrijgen voor het krediet 902769, is door de ongedifferentieerde handelwijze van de bank echter feitelijk een geheel andere situatie ontstaan. Uit de hierboven aangehaalde brief van de bank aan Detronic (r.o. 2.9) blijkt namelijk dat de bank niet eerst de hoofdschuldenaren wilde aanspreken, maar de borgen. Dat is op zichzelf al in strijd met het subsidiaire karakter van de op [gedaagde] rustende verbintenis. Daar komt echter nog bij, dat daardoor [gedaagde] in wezen het leeuwendeel van het bedrag waarvoor hij borg stond op tafel zou moeten leggen gelet op de hoogte van de totale schuld en de hoogte van de drie borgstellingen. Dat hij dat zou moeten doen komt niet door de tekortkoming ten aanzien van het krediet 902769 – die zo gering is dat deze op zichzelf beschouwd eigenlijk niet eens een onmiddellijke opzegging van dat krediet 902769 kan rechtvaardigen – maar (a.) door het feit dat de bank ongedifferentieerd alle kredieten ineens had opgezegd en (b.) vervolgens ook nog eens niet de hoofdschuldenaren maar de borgen in eerste instantie aansprak. Deze handelwijze is volstrekt in strijd met de strekking van de overeenkomst van borgtocht. Ook dit moet er toe leiden dat de vorderingen worden afgewezen.
5.4 De bank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt de bank in de proceskosten van [gedaagde], welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 1.280,00 aan griffierechten en
€ 1.788,00 aan salaris ten behoeve van de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 1 december 2004 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.