ECLI:NL:RBROE:2004:AR5891

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
56744 / FA RK 03-1037
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over hoofdverblijfplaats van minderjarige in het kader van omgangsregeling na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 10 november 2004 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [naam minderjarige] en de omgangsregeling tussen de ouders, [de vader] en [de moeder]. De ouders zijn op 15 augustus 2002 gescheiden, en er is een omgangsregeling vastgesteld die in de loop der tijd is aangepast. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 22 oktober 2003 en 28 april 2004, voorwaarden gesteld aan de omgang en het hoofdverblijf van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2004 is gebleken dat de moeder de omgangsregeling feitelijk naleeft, maar dat er zorgen zijn over haar negatieve benadering van de omgang met de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geestelijk lijden bij de moeder is, maar dat zij professionele hulp moet zoeken om haar houding te verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder blijft, onder de voorwaarde dat zij de omgangsregeling nakomt. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om wijziging van de hoofdverblijfplaats afgewezen, en benadrukt dat de omgang tussen vader en kind moet plaatsvinden volgens de vastgestelde regeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Zaaknummer: 56744 / FA RK 03-1037, sector civielrecht.
Uitspraak : 10 november 2004.
B E S C H I K K I N G
van de rechtbank Roermond
op het op 16 juli 2003 ingediende verzoekschrift van
[de vader],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [de vader],
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra,
procureur: mr. O.J.H.M. van Eijndhoven;
Als belanghebbende merkt de rechtbank - naast de betreffende minderjarige [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]- aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [de moeder],
advocaat: mr. J.J.H.S. Thomassen,
procureur mr. H.J.J.M. van der Bruggen.
[de vader] en [de moeder] hierna ook te noemen respectievelijk de vader, de moeder en tezamen de ouders.
1. Het verdere verloop van de procedure.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 28 april 2004 waarbij de voortzetting van de behandeling is aangehouden tot oktober 2004 onder dezelfde voorwaarden als die in de tussenbeschikking van 22 oktober 2003 zijn bepaald, terwijl als aanvullende voorwaarden zijn gesteld, dat moeder zich zal wenden tot de professionele hulpverlening en uiterlijk twee weken voor de voortzetting van de behandeling aan de rechtbank en de advocaat van [de vader] een rapport van de resultaten en de bevindingen van de professionele hulpverlening zal doen toekomen.
Bij op 27 september 2004 ingekomen faxbericht heeft de advocaat van [de moeder] een rapport van de heer [naam], zenuwarts, van 22 september 2004 aan de rechtbank overgelegd.
Op 6 oktober 2004 is een brief, met bijlagen, van de advocaat van [de vader] bij de rechtbank ingekomen.
Op 13 oktober 2004 heeft de nadere mondelinge behandeling met gesloten deuren plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden.
Bij deze behandeling zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. R.M.H.H. Tuinstra;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J.H.S. Thomassen;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming te Roermond.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zowel de advocaat van [de vader] als de advocaat van [de moeder] het standpunt van hun cliënt(e) toegelicht aan de hand van een overgelegde schriftelijke notitie, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Door de advocaat van [de moeder] is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een “Aanmeldingslijst “Verzoek raadsonderzoek” van Bureau Jeugdzorg” overgelegd.
2. Vaststellingen en overwegingen.
2.1 Partijen zijn bij beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 15 augustus 2002 gescheiden van echt verklaard. Uit het huwelijk is de minderjarige [naam minderjarige] geboren.
Bij voornoemde beschikking is een omgangsregeling tussen vader en [de minderjarige] vastgesteld, in die zin dat vader met de minderjarige [naam minderjarige] omgang kan hebben als volgt:
- met ingang van 1 augustus 2002 de eerste drie maanden twee maal per week gedurende vier uren en wel op dinsdag en zaterdag van 9.00 uur tot 13.00 uur;
- de volgende zes maanden twee keer per week gedurende zes uren en wel op dinsdag en zaterdag van 9.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
- na die periode een keer per week gedurende zes uren in het ene weekend en in het andere weekend een omgang van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur.
2.2 In het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht d.d. 12 mei 2003 is bevolen dat moeder haar medewerking dient te verlenen aan de door de rechtbank bij voornoemde beschikking vastgestelde omgangsregeling, met dien verstande:
- dat in het weekend, dat de omgang gedurende zes uren is, de omgang op zaterdag zal plaatsvinden van 10.00 uur tot 16.00 uur;
- dat moeder [de minderjarige] naar vader in [woonplaats] dient te brengen en vader [de minderjarige] naar moeder in [woonplaats] dient terug te brengen;
- dat de omgang vervalt als [de minderjarige] 39 graden koorts heeft, maar dat moeder vader dan wel in de gelegenheid moet stellen om [de minderjarige] kort te zien,
op straffe van een dwangsom van € 300,-- voor iedere keer dat moeder in gebreke blijft aan voormeld bevel te voldoen, dit met een maximum van € 9.000,-- en waarbij vader gemachtigd is om in voorkomend geval de door moeder verbeurde dwangsommen te verrekenen met de partneralimentatie.
2.3 Bij beschikking in hoger beroep van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2003 is de bij beschikking d.d. 15 augustus 2002 bepaalde omgangsregeling bekrachtigd, met dien verstande dat het weekend waarin de omgang gedurende zes uren plaatsvindt per 1 januari 2004 komt te vervallen en het recht van vader op omgang met [de minderjarige] aangevuld, in die zin dat vader gedurende de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen, een en ander in onderling overleg te regelen tussen partijen, omgang zal hebben met [de minderjarige] waaronder ook is begrepen het halen en brengen van [de minderjarige].
2.4 Bij tussenbeschikking van 22 oktober 2003 heeft de rechtbank het in het belang van het kind geacht dat het hoofdverblijf van het kind vooralsnog in zijn vertrouwde omgeving bij moeder dient te zijn, zulks evenwel onder voorwaarde dat moeder onverkort de in rechte vastgelegde omgangsregeling nakomt, in die zin dat omgang tussen vader en het kind dient plaats te vinden conform de thans geldende omgangsregeling, te weten:
tot 1 januari 2004:
- een keer per week gedurende zes uren omgang op zaterdag van 10.00 uur tot 16.00 uur in het ene weekend en in het andere weekend een omgang van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
- moeder dient [de minderjarige] naar vader in [woonplaats] te brengen en vader dient [de minderjarige] naar moeder in [woonplaats] terug te brengen;
- de omgang vervalt als [de minderjarige] 39 graden koorts heeft, maar dat moeder vader dan wel in de gelegenheid moet stellen om [de minderjarige] kort te zien;
vanaf 1 januari 2004:
- eenmaal per veertien gedurende het weekend omgang van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen, een en ander in onderling overleg te regelen tussen partijen, waaronder ook is begrepen het halen en brengen van [de minderjarige];
- moeder dient [de minderjarige] naar vader in [woonplaats] te brengen en vader dient [de minderjarige] naar moeder in [woonplaats] terug te brengen;
- de omgang vervalt als [de minderjarige] 39 graden koorts heeft, maar dat moeder vader dan wel in de gelegenheid moet stellen om [de minderjarige] kort te zien.
2.5 Bij tussenbeschikking van 28 april 2004 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van het kind vooralsnog bij moeder gehandhaafd, zulks onder dezelfde voorwaarden als in de tussenbeschikking van 22 oktober 2003 zijn bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank bij die beschikking overwogen, dat het juist moeder is die met haar opstelling en beleving de omgang belemmert en het voor [de minderjarige] onmogelijk maakt om vrij te kunnen staan en te mogen genieten van de omgang met zijn vader. Moeder zal dus hulp moeten zoeken om haar negatieve benadering van de omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader in te leren zien en een plaats te kunnen geven om zodoende tot een positieve ombuiging te kunnen komen die voor [de minderjarige] een klimaat schept waarbinnen [de minderjarige] de beschikking krijgt over voldoende ruimte en hem vrijheid wordt geboden voor een ongedwongen contact met zijn vader. Om reden en met het doel als hiervoor overwogen heeft de rechtbank vervolgens als aanvullende voorwaarde gesteld, dat moeder zich zal wenden tot de professionele hulpverlening en uiterlijk twee weken voor de voortzetting van de behandeling aan de rechtbank en de advocaat van [de vader] een rapport van de resultaten en de bevindingen van de professionele hulpverlening zal doen toekomen. Op 27 september 2004 is door de advocaat van [de moeder] een rapport van de heer [naam], zenuwarts, van 22 september 2004 aan de rechtbank overgelegd.
2.6 Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de tussenbeschikkingen van 22 oktober 2003 en 28 april 2004 en naar de door de advocaten bij gelegenheid van de mondelinge behandelingen overgelegde schriftelijke notities.
2.7 De rechtbank gaat allereerst in op het door moeder naar aanleiding van de tussenbeschikking van 28 april 2004 overgelegde rapport van de heer [naam], zenuwarts. Om reden en met het doel als in rechtsoverweging 2.5 in de tussenbeschikking van 28 april 2004 omschreven, heeft de rechtbank moeder opdracht gegeven professionele hulp te zoeken teneinde haar haar negatieve benadering van de omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader te leren inzien en een plaats te kunnen geven en te werken naar een positieve ombuiging die voor [de minderjarige] een klimaat schept waarbinnen [de minderjarige] de beschikking krijgt over voldoende ruimte en vrijheid voor een ongedwongen contact met zijn vader.
De door [naam zenuwarts] geformuleerde vraagstelling die aan het uitgebrachte rapport ten grondslag heeft gelegen luidt: “Is er bij betrokkene, [de moeder], geboren [geboortedatum], sprake van psychiatrische ziekte c.q. psychische problematiek, zodat zij niet in staat zou zijn de voogdij c.q. de opvoeding en verzorging van haar zoon op zich te kunnen nemen ?”
Gelet op de door de rechtbank in haar tussenbeschikking van 28 april 2004 aan moeder gestelde aanvullende voorwaarde en de reactie daarop door moeder in de vorm van een onderzoeksrapportage van [naam] is de rechtbank van oordeel, dat het rapport geen adequate reactie is op de door de rechtbank in haar laatstgenoemde tussenbeschikking nader gestelde voorwaarde en mitsdien relevantie mist voor een finale beslechting van het onderhavige geschil. Wel kan uit de rapportage worden opgemaakt dat er geen sprake is van enig geestelijk lijden zodat de geestesgesteldheid sec van moeder geen beletsel vormt voor een hoofdverblijf van [de minderjarige] bij moeder.
De rechtbank zal in onderhavig geding moeder niet opnieuw opdragen professionele hulp te zoeken inzake haar negatieve benadering van de omgang nu de vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 13 oktober 2004 heeft verklaard, dat er naar aanleiding van een melding door Bureau Jeugdzorg een beschermingsonderzoek is gestart waarin de opvoedingssituatie van [de minderjarige] en zijn positie in de ex-partnerstrijd uitvoerig aan de orde zal komen. Dat onderzoek zal op zeer korte termijn worden afgerond. Mocht er aan de zijde van moeder opvoedingsondersteunende maatregelen nodig zijn dan zal dat onomwonden uit de raadsrapportage blijken.
2.8 De rechtbank stelt vast dat haar ter zitting van 13 oktober 2004 is gebleken, dat de bij tussenbeschikking van 22 oktober 2003 vastgestelde omgangsregeling als voorwaarde bij het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij moeder, door moeder feitelijk wordt nageleefd.
2.9 Ter zitting van 13 oktober 2004 heeft de advocaat van moeder het eveneens ter zitting van 31 maart 2004 gedane verzoek herhaald om [de minderjarige] door een deskundige te laten onderzoeken. De rechtbank is van oordeel, dat dit verzoek dient te worden gepasseerd. Zoals ook overwogen in haar tussenbeschikking van 28 april 2004, is de rechtbank nog immer van oordeel, dat een onderzoek van [de minderjarige] niet zal bijdragen aan een daadwerkelijke oplossing van de ex-partner-problematiek. Nog steeds is [de minderjarige] het middelpunt van de onderlinge strijd tussen de ouders. Deze problematiek bemoeilijkt een vrijelijke omgang van [de minderjarige] met zijn vader. De rechtbank wil nogmaals benadrukken, dat in het algemeen gesproken met name de verzorgende ouder het klimaat en de ruimte schept om omgang vrijelijk te laten verlopen, dan wel het kind bewust of onbewust in een dusdanige positie brengt dat het kind de (geestelijke) bewegingsruimte voor omgang wordt ontnomen. In dit verband verwijst de rechtbank ook nog naar het hiervoor vermelde raadsonderzoek waarin de situatie van [de minderjarige] nadrukkelijk aan bod zal komen.
2.10 Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] thans niet is aangewezen. Mitsdien dient het door vader gedane verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te worden afgewezen.
Wat betreft het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder zal de rechtbank de voorwaarde verbonden aan dat hoofdverblijf zoals bepaald bij tussenbeschikking van 22 oktober 2003 onverkort handhaven. De rechtbank is immers, zoals eerder overwogen, van oordeel dat het vaststellen van een hoofdverblijfplaats onder voorwaarde past binnen de ruime bevoegdheden die de rechter in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek zijn gegeven.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
wijst af het door de vader verzochte;
bepaalt dat het hoofdverblijf van [naam minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], bij moeder zal zijn onder voorwaarde dat moeder onverkort de in rechte vastgelegde omgangsregeling nakomt, in die zin dat omgang tussen vader en [de minderjarige] dient plaats te vinden:
- eenmaal per veertien dagen gedurende het weekend van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties, feestdagen en verjaardagen, een en ander in onderling overleg te regelen tussen partijen, waaronder ook is begrepen het halen en brengen van [de minderjarige];
- moeder dient [de minderjarige] naar vader in [woonplaats] te brengen en vader dient [de minderjarige] naar moeder in [woonplaats] terug te brengen;
- de omgang vervalt als [de minderjarige] 39 graden koorts heeft, maar dat moeder vader dan wel in de gelegenheid moet stellen om [de minderjarige] kort te zien;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, J.A.G.F. Custers, kinderrechters en A.M.G. Smit, plaatsvervangend kinderrechter en ter openbare terechtzitting van 10 november 2004 uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
type : JvdK
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.