Parketnummers: 04/050169-03 en 04/060436-03 (ttz gevoegd)
Uitspraak d.d. : 2 april 2004
VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
naam : [verdachte]
voornamen : [voornamen verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530, Roermond.
1. Het onderzoek van de zaak.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2004.
2. De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht ter zake dat:
1. (het ten laste gelegde onder parketnummer: 050169-03)
hij op of omstreeks 09 maart 2003 te Vredepeel, althans in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) de keel en/of hals van die [slachtoffer 1] dichtgeknepen en/of dichtgesnoerd en/of dichtgeknepen en/of dichtgesnoerd gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(Art. 289 juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 09 maart 2003 te Vredepeel, althans in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet de keel en/of hals van die [slachtoffer 1] dichtgeknepen en/of dichtgesnoerd en/of dichtgeknepen en/of dichtgesnoerd gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(Art. 287 juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
2. (het ten laste gelegde onder parketnummer: 060436-03)
hij op 12 december 1997, te Best, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade zijn echtgenote, [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg
- zijn echtgenote [slachtoffer 2] krachtig bij de (boven)armen vastgepakt en/of - zijn echtgenote [slachtoffer 2] (met behulp van een voorwerp) heeft gesmoord en/of gewurgd, althans de terugstroom of doorstroming van haar bloed
heeft belemmerd en/of - zijn echtgenote [slachtoffer 2] (vervolgens) van de trap heeft laten vallen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(Art. 289 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op 12 december 1997, te Best, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn echtgenote, [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet - zijn echtgenote [slachtoffer 2] krachtig bij de (boven)armen vastgepakt
en/of - zijn echtgenote [slachtoffer 2] (met behulp van een voorwerp) heeft gesmoord en/of gewurgd, althans de terugstroom of doorstroming van haar bloed heeft belemmerd en/of - zijn echtgenote [slachtoffer 2] (vervolgens) van de trap heeft laten vallen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
(Art. 287 van het Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewezenverklaring.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder parketnummer 060436-03 primair en subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende vast komen te staan op welke wijze en door welke oorzaak of oorzaken [slachtoffer 2] om het leven is gekomen. De verdachte moet dan ook van het ten laste gelegde onder parketnummer 060436-03 primair en subsidiair worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 050169-03 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 09 maart 2003 te Vredepeel opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht de hals van die [slachtoffer 1] dichtgesnoerd en dichtgesnoerd gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8. Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering.
8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het bij dagvaarding met parketnummer 050169-03 primair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit als volgt:
In het sectie-rapport d.d. 16 maart 2003 concludeert de arts-patholoog dr. R. Visser dat het intreden van de dood van [slachtoffer 1] kan worden verklaard door bij sectie gebleken verstikking als gevolg van omsnoerend geweld (strangulatie) ter plaatse van de hals. Omdat door de omsnoering ook bloedvaten in de hals werden dichtgedrukt, onstond een proces van bloedstuwing in het hoofd dat enige tijd (in de orde van maximaal meerdere minuten) heeft geduurd.
Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij [slachtoffer 1] met een tas met gereedschap ter hoogte haar van het oor had geslagen, ten gevolge waarvan zij voorover was gevallen, haar nog hoorde ademhalen. Daarna en naar eigen zeggen omdat hij haar nog hoorde ademhalen, heeft hij een electriciteitssnoer gepakt en dat om de hals van [slachtoffer 1] gelegd. Vervolgens heeft hij het snoer met zijn armen kruislings aangetrokken. Het snoer, dat hij om zijn handen had gewikkeld, heeft hij hard aangetrokken. Hij heeft het snoer enige tijd hard aangetrokken gehouden, zich realiserend dat [slachtoffer 1] na de slag met de tas met gereedschap nog niet dood was. De rechtbank stelt op grond van deze feitelijkheden vast dat er sprake was van zodanig kalm beraad en rustig overleg dat voorbedachte raad en derhalve moord bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank stelt voorts vast dat er onvoldoende bewijs is van feitelijke betrokkenheid van anderen bij het om het leven brengen van [slachtoffer 1] door verdachte, weshalve niet gesproken kan worden van “medeplegen” en verdachte van het onderdeel “medeplegen” van de tenlastelegging vrijsproken zal worden.
9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde.
Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
ten aanzien van het bij dagvaarding met parketnummer 050169-03 primair: moord.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De strafbaarheid van verdachte.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.
11. De straffen en/of maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen.
Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf behoort te worden opgelegd.
11.2 De bijzondere overwegingen.
De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 19 maart 2004 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van sub 1 primair en sub 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Naar het oordeel van de raadsman dient de verdachte wegens gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken van moord danwel doodslag op [slachtoffer 2]. Tevens dient verdachte te worden vrijgesproken van moord op [slachtoffer 1] en eveneens van dat deel van het subsidiair tenlastegelegde feit waarin hem wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] ‘tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen’ om het leven heeft gebracht. De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze dient te worden gematigd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
Met betrekking tot de duur van de te op te leggen vrijheidsstraf overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft [slachtoffer 1] met voorbedachte rade van het leven beroofd. Verdachte heeft hierbij gehandeld met het oogmerk van geldelijk gewin. De reden om [slachtoffer 1] om het leven te brengen was, naar zeggen van verdachte, dat hij kwaad was omdat [slachtoffer 1] dreigde haar maandelijkse financiële toelage aan het gezin van verdachte stop te zetten. Verdachte heeft [slachtoffer 1] van achteren aangevallen en toen zij gewond op de grond lag gewurgd. Na [slachtoffer 1] te hebben gedood heeft verdachte vervolgens op zeer koelbloedige wijze de sporen van het door hem gepleegde misdrijf trachten uit te wissen. Hij heeft daartoe onder meer het dode lichaam van [slachtoffer 1] in de kofferbak van haar eigen auto vervoerd en op enkele kilometers afstand van zijn woning in de berm van de weg achtergelaten.
Daags erna is verdachte naar de politie gegaan en heeft hij aangifte gedaan van vermissing van [slachtoffer 1]. Door dit handelen hebben de nabestaanden van het slachtoffer enige tijd in onwetendheid verkeerd over de vraag of [slachtoffer 1] al dan niet nog in leven was, terwijl zij –toen bekend werd dat [slachtoffer 1] was overleden- bovendien werden geconfronteerd met de respectloze wijze waarop met het lichaam van de overledene door verdachte is omgegaan.
De spijt die verdachte uit ten aanzien van de levensberoving van [slachtoffer 1] komt de rechtbank weinig doorleefd voor en lijkt veeleer ingegeven door het feit dat verdachte daarvoor in voorlopige hechtenis zit en wordt berecht dan door het gegeven dat [slachtoffer 1] het leven dat zij nog voor zich had is ontnomen en aan haar kleinkinderen hun grootmoeder en aan haar familie en vrienden een dierbare is ontvallen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte verder slechts schoorvoetend en onvolledig openheid van zaken gegeven en daardoor er blijk van gegeven onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daad.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op het feit dat uit de psychologische rapportage naar voren is gekomen dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is en wel voor na te noemen duur.
12. Toepasselijke wetsartikelen
Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 289.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 060436-03 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 050169-03 primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar;
veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 15 jaren;
beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vonnis gewezen door mrs. W.P.C.M. Bruinsma, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, van wie mr. W.P.C.M. Bruinsma voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.H. van den Hombergh als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 april 2004.