RECHTBANK ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank inzake toepassing van artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procedurenrs. : 04 / 243 ZFW V1 en 04 / 244 ZFW
Inzake : [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
tegen : Stichting Ziekenfonds VGZ, verweerder.
--------------------------
Datum en aanduiding van het bestreden besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd:
De brief d.d. 27 februari 2004,
kenmerk: ZGA/Verhoeven nr. 501556561/Z.
Datum van behandeling ter zitting: 14 april 2004.
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 27 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen een besluit van 22 augustus 2003 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 22 augustus 2003 heeft verweerder de namens verzoekster gevraagde verstrekking van een NESS Handmaster geweigerd.
Tegen het besluit van 27 februari 2004 isnamens verzoekster door mr. M.F. Vermaat bij schrijven van 10 maart 2004 een beroepschrift op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij deze rechtbank. Tevens heeft de gemachtigde van verzoekster zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeksters gemachtigde gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 april 2004, waar voor verzoekster is verschenen mr. Vermaat, vergezeld van mw. […]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.M.F. Verkennis en M.A.H.G. Houben.
Op 2 december 2002 is namens verzoekster bij verweerder verzocht om verstrekking van een Ness Handmaster. Nadat aanvankelijk bij brief van 12 mei 2003 was meegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen is bij besluit van 22 augustus 2003 de gevraagde verstrekking geweigerd omdat de Ness Handmaster niet beschouwd zou kunnen worden als een orthese, noch als enig ander hulpmiddel als genoemd in de limitatieve lijst van de Regeling Hulpmiddelen 1996. Voorts is aangegeven dat betrokkene, zo de Ness Handmaster wel als hulpmiddel als bedoeld in de Regeling zou moeten worden aangemerkt, verzoekster vanuit een oogpunt van doelmatige zorgverlening niet daarop is aangewezen.
Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt en nadat door (de commissie Vertrekkingengeschillen van) het College voor zorgverzekeringen op 19 december 2003 advies was uitgebracht is bij het bestreden besluit van 27 februari 2004 -in afwijking van genoemd advies- het beroep ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is beroep ingesteld en is een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting.
Na de kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de rechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De rechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
In geschil daarbij is de vraag of een Ness Handmaster tot het verstrekkingenpakket op grond van de Ziekenfondswet behoort en derhalve voor rekening van het ziekenfonds kan worden verstrekt. Het wettelijk kader voor een verstrekking van een hulpmiddel voor rekening van het ziekenfonds wordt naast de Ziekenfondswet gevormd door het daarop gebaseerde Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering en de Regeling hulpmiddelen 1996. Van belang is daarbij of de Ness Handmaster beschouwd moet worden als een verstevigde orthese zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder c van de Regeling hulpmiddelen 1996.
Verweerder stelt zich blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting -kort samengevat- primair op het standpunt dat de Ness Handmaster een electrostimulatie apparaat is dat niet voorkomt op de limitatieve lijst van de Regeling hulpmiddelen 1996. Subsidiair wordt aangevoerd dat de Ness Handmaster niet voldoet aan de voorwaarden die aan een orthese moeten worden gesteld en meer subsidiair wordt aangegeven dat het geen rationeel hulpmiddel is. Tenslotte wordt nog aangegeven dat niet gesteld of gebleken is dat de conventionele behandelingsmethoden onvoldoende effect hebben en dat er een goedkoper soortgelijk dan wel even doeltreffend hulpmiddel beschikbaar is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter nu is het standpunt van verweerder dat de Ness Handmaster niet als een verstevigde orthese in de zin van in artikel 11, eerste lid, onder c van de Regeling hulpmiddelen 1996 beschouwd kan worden onjuist. Daartoe wordt overwogen dat niet alleen in het advies van het College voor zorgverzekeringen van 19 december 2003 in de onderhavige zaak, maar ook in een advies van de commissie voor beroepszaken Ziekenfondsraad van 19 maart 1999 (RZA 1999/57), in een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 augustus 2002 (RZA 2003/12), en in een advies van het College voor zorgverzekeringen van 28 januari 2003 (RZA 2003/39) is aangeven dat de Ness Handmaster een verstevigde orthese is die voldoet aan de omschrijving als bedoeld in Regeling hulpmiddelen 1996. Ook in een memo van 7 november 2002 van de medisch adviseurs van het College voor zorgverzekeringen is zulks uitgebreid gemotiveerd weergegeven. Hetgeen van de zijde van verweerder is aangevoerd om aan te geven dat de Ness Handmaster niet beschouwd zou moeten worden als een verstevigde orthese maar als een electrostimulatie apparaat overtuigt de voorzieningenrechter volstrekt niet. In het aangevoerde ziet de voorzieningenrechter geen grond om te twijfelen aan de juistheid van het in de eerder genoemde adviezen en rechtspraak ingenomen standpunt dat de Ness Handmaster een verstevigde orthese is die voldoet aan de omschrijving als bedoeld in Regeling hulpmiddelen 1996. Het in het bestreden besluit weergegeven primaire standpunt van verweerder is dan ook niet juist.
Nu de Ness Handmaster een verstevigde orthese is die voldoet aan de omschrijving als bedoeld in Regeling hulpmiddelen 1996 is nog van belang de vraag of er sprake is van een therapeutische meerwaarde en of er een goedkoper soortgelijk dan wel even doeltreffend hulpmiddel beschikbaar is. Ten aanzien van dat laatste aspect wordt overwogen dat door verweerder in het bestreden besluit wel is gesteld dat de Automove van de firma Danmeter een goedkoper adequaat hulpmiddel is, maar vastgesteld moet worden dat door verweerder op geen enkele wijze is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat het daarbij om een adequaat hulpmiddel gaat terwijl uit de gedingstukken evenmin blijkt dat de Automove goedkoper is dan de Handmaster. Uit het advies van het College voor zorgverzekeringen van 19 december 2003 is eerder het tegendeel af te leiden. In bedoeld advies is aangegeven dat de totale kosten van het gebruik van een Ness Handmaster over een periode van vier jaar ongeveer € 6.000,= bedragen, terwijl de kosten van een Automove over dezelfde periode ongeveer € 8.500,= bedragen. Voor zover ter zitting nog is aangevoerd dat er naast de Automove ook een tweede goedkoper soortgelijk dan wel even doeltreffend hulpmiddel beschikbaar zou zijn moet worden opgemerkt dat daaromtrent geen enkel gegeven beschikbaar is, zodat evenmin vaststaat of dat hulpmiddel adequaat is of goedkoper is.
Met betrekking tot de vraag of het gebruik van de Ness Handmaster een therapeutische meerwaarde oplevert is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang dat op grond van de eerder genoemde adviezen en jurisprudentie moet worden vastgesteld dat het WCN-protocol bepalend moet worden geacht voor de beantwoording van die vraag. In het onderhavige geval is het WCN-protocol gevolgd en blijkt daar de therapeutische meerwaarde uit. Voor zover verweerder in dat opzicht nog aanvoert dat niet gebleken zou zijn dat de gebruikelijke behandelingsmethoden onvoldoende effect zouden hebben, moet worden opgemerkt dat het dan op de weg van verweerder zou hebben gelegen daarover nadere informatie in te winnen.
Verweerder had dan ook op basis van de zich in het dossier bevindende bescheiden de aanvraag om vergoeding dan wel verstrekking van een Ness Handmaster voor rekening van het ziekenfonds niet kunnen afwijzen, zodat het tegen het besluit van 27 februari 2004 ingestelde beroep voor gegrond moet worden gehouden.
Gelet op dat oordeel zijn er geen termen aanwezig om te komen tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden drie punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald opgemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor een. Gelet op het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb is er eveneens aanleiding verweerder te veroordelen tot volledige vergoeding van het door verzoekster in die zaak betaalde griffierecht.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond;
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 996,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door verweerder;
bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar ter zake van het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep in de hoofdzaak gestorte griffierecht ten bedrage van in elk der zaken € 37,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.A. Gruiters in tegenwoordigheid van mr. A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2004.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 22 april 2004
id
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen de uitspraak in hoofdzaak het rechtsmiddel hoger beroep open bij Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken. Voor het overige staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.