van de rechtbank Roermond
PROVINCIE ZEELAND,
zetelende te 4331 BK Middelburg, Abdij 6,
procureur: mr. H.J.J.M. van der Bruggen;
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
C.TH. VAN DER WERF TREASURY MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te 6045 AK Roermond, Prinses Marijkestraat;
procureur mr. R.A.J. Delescen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN BIRGELEN ASSURANTIËN B.V.,
gevestigd te 6077 AP Sint Odiliënberg, Hoofdstraat 66,
procureur mr. M.J.P. Hennissen.
Partijen worden aangeduid als:
eiseres: de provincie;
gedaagden ieder afzonderlijk: Van der Werf, Van Birgelen BV.
1. Inhoud van het procesdossier
Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 25 juni 2002 met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van Van der Werf met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van Van Birgelen BV met bijlagen;
- de conclusie van antwoord van Wisselkantoor;
- het vonnis van deze rechtbank van 14 november 2002;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2003 en alle daartoe in het geding gebrachte stukken;
- het aanvullend proces-verbaal;
- de conclusie van repliek van de provincie met bijlagen;
- de conclusie van dupliek van Van der Werf;
- de conclusie van dupliek van Van Birgelen BV met bijlagen.
De rechtbank gaat uit van de volgende tussen partijen vaststaande feiten:
- Van der Werf heeft haar bedrijf gemaakt van het bemiddelen bij deposito's;
- Van Birgelen BV is beperkt gevolmachtigd agent van de Stichting Regio Bank te Amsterdam (verder: de Stichting);
- Van Birgelen BV presenteert zich in dit verband als Regiobank St. Odiliënberg;
- de Stichting exploiteert een spaarbedrijf onder de naam Regio Bank;
- Van der Werf heeft contact gezocht met de provincie over het beleggen van gelden;
- dit heeft in april en mei 2001 geleid tot een tweetal deposito's van de provincie bij de Stichting, waartoe de provincie in april 2001 een depositorekening bij de Stichting heeft geopend;
- bij faxbericht van 3 september 2001 heeft Van der Werf aan de provincie een deposito bevestigd bij de Stichting van f. 50.000.000,= met een looptijd van 5 maanden tegen een rentepercentage van 4,3%;
- Van der Werf heeft vorenbedoelde bevestiging vervolgens eveneens gefaxt aan Van Birgelen BV;
- bij faxbericht van 7 september 2001 heeft Van Birgelen BV aan Van der Werf laten weten dat het hoofdkantoor (de Stichting) niet heeft ingestemd met het deposito van de provincie;
- gedurende de in het faxbericht van 3 september 2001 bedoelde looptijd van 5 maanden heeft het bedrag slechts 1 maand in deposito gestaan tegen een rente van 4,32% en is vervolgens op een niet-rentedragende rekening geparkeerd.
3. Vordering en stellingen van de provincie
De provincie vordert gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 92.055,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2002 alsmede te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad
€ 1.452,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
De provincie stelt daartoe het volgende.
De provincie heeft op 3 september 2001 met Van der Werf en Van Birgelen BV (de Regiobank) een overeenkomst gesloten krachtens welke de provincie gedurende een periode van 155 dagen 4,3% rente zou ontvangen over een bedrag van
f. 50.000.000,= (zijnde thans € 22.689.010,80). Van der Werf is bij de totstandkoming van die overeenkomst (mede) opgetreden als bemiddelaar of vertegenwoordiger van Van Birgelen BV. Van Birgelen BV (de Regiobank) zou 4,2% vergoeden, terwijl Van der Werf 0,1% aan de provincie zou vergoeden. Op basis van de overeenkomst behoorde de provincie na ommekomst van de periode van 155 dagen een bedrag van € 404.672,49 te ontvangen, maar zij ontving slechts € 312.617,22, derhalve
€ 92.055,27 te weinig.
Vervolgens bleek dat Van Birgelen BV (de Regiobank) zonder overleg met de provincie (en volgens Van der Werf ook zonder overleg met haar) een termijndeposito van 4,32% heeft afgesloten voor een periode van 1 maand (3 september - 3 oktober 2001). Na het verstrijken van die maand heeft noch Van Birgelen BV (de Regiobank) noch Van der Werf contact opgenomen met de provincie. Eerst in januari 2002 heeft Van Birgelen BV (de Regiobank) contact opgenomen met Van der Werf met de vraag wat er met het reeds op 3 oktober 2001 vrijgekomen geld moest gebeuren. Kennelijk in overleg met Van der Werf, maar wederom zonder de provincie te raadplegen, hebben partijen besloten de provincie een rentevergoeding van 3% toe te kennen over de resterende looptijd.
De provincie stelt primair dat Van der Werf en Van Birgelen BV toerekenbaar te kort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen.
Subsidiair stelt de provincie dat Van der Werf en Van Birgelen BV (de Regiobank) zich niet als zorgvuldig schuldenaar jegens de provincie hebben gedragen, waardoor de provincie schade heeft geleden.
Meer subsidiair stelt de provincie dat Van der Werf en Van Birgelen BV (de Regiobank) onrechtmatig hebben gehandeld door op onzorgvuldige wijze om te gaan met het geld c.q. de financiële belangen die de provincie aan hen heeft toevertrouwd.
In meest subsidiair verband stelt de provincie dat Van der Werf in strijd met artikel 7:417 BW heeft gehandeld, doordat zij als bemiddelaar van de Regiobank en als opdrachtnemer (lasthebber) van de provincie is opgetreden. Daarbij is een strijd tussen de belangen van de provincie en de Regiobank ontstaan, tengevolge waarvan de provincie schade heeft geleden.
4. Verweer van Van der Werf
Van der Werf concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de provincie in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
Van der Werf voert daartoe het volgende verweer.
Van der Werf wordt ten onrechte door de provincie aangesproken. Zij heeft het deposito van f. 50.000.000,= (€ 22.689.010,80) voor een looptijd van 5 maanden tegen een rentepercentage van 4,3% slechts als bemiddelaar dan wel vertegen-woordiger aan de provincie bevestigd, na overleg en overeenstemming met de Regiobank St. Odiliënberg. Regiobank St. Odiliënberg bezit geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid doch is in feite [naam directeur], handelend onder die naam in persoon. De verwijzing naar de zorg- en informatieplicht van opdrachtnemers is dan ook niet van toepassing in de relatie tussen Van der Werf en de provincie.
De provincie heeft kennelijk gekozen voor uitzetting van een deposito op kortere termijn tegen een hoger rentepercentage. Van der Werf is niet op de hoogte geweest van wijzigingen in de looptijd en het rentepercentage. De provincie was vanaf het begin van de looptijd op de hoogte van de beperking van de looptijd door middel van de diverse bankafschriften die zij heeft ontvangen.
5. Verweer van Van Birgelen BV
Van Birgelen BV concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de provincie in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling.
Van Birgelen BV voert daartoe het volgende verweer.
De contractspartij van de provincie is de Stichting Regio Bank te Amsterdam (verder: de Stichting). De provincie wist dit, aangezien zij aldaar reeds eerder een depositorekening had geopend. Van Birgelen BV handelt ook niet onder de naam Regiobank: zij is (slechts) één van de agenten van de stichting.
Van der Werf heeft de provincie op 3 september 2001 een fax gezonden waarin zij een post van f. 50.000.000,= heeft bevestigd aan de provincie. Over de inhoud van die fax heeft Van der Werf geen overleg gevoerd met de Stichting en/of Van Birgelen BV en zij kan terzake van de inhoud daarvan dan ook niet gelden als bemiddelaar of vertegenwoordiger van de Stichting en/of Van Birgelen BV. Van der Werf heeft de fax ook aan Van Birgelen BV als agent van de Stichting gezonden. Van Birgelen BV heeft in die hoedanigheid aanstonds schriftelijk aan Van der Werf laten weten dat de Stichting hooguit deposito's voor maximaal drie maanden accepteerde (hetgeen overigens reeds bekend was bij Van der Werf). Van Birgelen BV heeft verder aan het hoofdkantoor van de Stichting gevraagd of een deposito als verzocht geplaatst kon worden. De Stichting heeft uiteindelijk op 12 september 2001 - daags na de terreuraanslagen in Amerika - een deposito voor één maand geaccepteerd en dat (via de bankafschriften) aan de provincie bericht.
Nadat de provincie het bedrag van f. 50.000.000,= had gestort, heeft de Stichting op 13 september 2001 een bankafschrift verzonden waarin zij bevestigt een deposito van f. 50.000.000,= te hebben ontvangen voor een looptijd van één maand en een rentevoet van 4,32%. Op 3 oktober 2001 verliep het deposito en heeft de Stichting een bankafschrift verzonden aan de provincie, waarin staat vermeld dat het deposito is vrijgevallen en (derhalve) niet meer rentedragend is. Op beide afschriften heeft de provincie niet gereageerd.
6. Beoordeling van het geschil
De provincie had aanvankelijk eveneens gedagvaard Wisselkantoor Van Birgelen BV, maar heeft die vordering niet gehandhaafd. De procedure jegens deze gedaagde is op verzoek van de provincie doorgehaald en is derhalve niet meer aan de orde.
Vast staat - enerzijds gesteld en anderzijds erkend en blijkend uit de stukken - dat Van der Werf bij schrijven van 3 september 2001 aan de provincie heeft bevestigd dat door de provincie f. 50.000.000,= zal worden uitgezet bij de Regiobank St. Odiliënberg, de heer [naam directeur] (directeur) voor een periode van 3 september 2001 tot 5 februari 2002 tegen een rente van 4,20% van de bank en 0,10% van Van der Werf.
Aan de orde is de vraag wie (en in welke hoedanigheid) gebonden is door deze bevestiging (naast Van der Werf zelf, die zich in elk geval voor 0,10% rente heeft gebonden, welke verbintenis echter niet in geschil is).
Vooropgesteld zij dat de onderhavige procedure aanhangig is tussen de provincie enerzijds en Van der Werf en Van Birgelen BV anderzijds: een beoordeling van eventuele onderlinge aansprakelijkheden tussen laatstgenoemden is derhalve niet aan de orde.
De rechtbank zal de verhouding tussen de provincie en elk van beide gedaagden afzonderlijk in ogenschouw nemen.
Ten aanzien van Van der Werf
De provincie heeft (nader) gesteld dat Van der Werf is opgetreden als vertegenwoordiger van Van Birgelen BV. Dit is door Van der Werf betwist: zij heeft aangevoerd dat er slechts sprake was van bemiddeling voor de Regiobank. Zij ontving daarvoor een provisie van 0,3%.
Vast staat dat Van der Werf reeds tweemaal eerder betrokken is geweest bij het uitzetten van een deposito van de provincie bij de Regiobank, eenmaal in april 2001 (een deposito van 1 maand) en eenmaal in mei 2001 (een deposito van 4 maanden). Het betrof beide malen een bedrag van f. 10.000.000,=. Daarbij is het, zo staat vast, telkens zo gegaan dat Van der Werf namens de Regiobank het met bedrag en looptijd corresponderende Euribor-tarief (afgerond op één decimaal) offreerde en dat zij, indien de provincie instemde met het aangeboden tarief, per fax aan de provincie het bedrag, de looptijd en het tarief bevestigde. Die bevestiging werd volgens Van der Werf ook telkens aan de Regiobank ([naam directeur]) gefaxt.
Ten aanzien van het onderhavige deposito staat - zijnde enerzijds gesteld en anderzijds erkend - vast dat Van der Werf telefonisch aan de provincie te kennen heeft gegeven dat zij, gezien de hoogte van het bedrag dat de provincie in deposito wilde uitzetten, eerst ruggespraak wilde houden met [naam directeur]. De afspraken die Van der Werf in dit kader stelt te hebben gemaakt met [naam directeur] over hoogte en looptijd van het deposito kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geduid dan afspraken met [naam directeur] in zijn hoedanigheid van directeur van Van Birgelen BV, beperkt gevolmachtigd agent van de Stichting Regiobank. Het betrof immers een bij die bank uit te zetten deposito.
Verder staat vast dat vervolgens door Van der Werf aan de provincie te kennen is gegeven dat, na overleg met [naam directeur], de hoogte, looptijd en het tarief van het deposito geen probleem vormden. Tenslotte staat vast dat het deposito vervolgens schriftelijk door Van der Werf aan de provincie is bevestigd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande en dan met name uit het feit dat voor het deposito instemming is gevraagd, dat door Van der Werf in het onderhavige geval niet de suggestie is gewekt dat zij zou beschikken over een volmacht. Geconcludeerd moet dan ook worden dat Van der Werf in het onderhavige geschil jegens de provincie is opgetreden als bemiddelaar voor Van Birgelen BV als agent van de Regiobank. Aldus heeft Van der Werf (afgezien van haar, in dit geding niet aan de orde zijnde, eigen verplichtingen) niet zichzelf gebonden ten aanzien van de in geding zijnde verbintenissen: zij heeft immers slechts bemiddeld.
Gesteld noch gebleken is dat Van der Werf - als bemiddelaar voor de Regiobank - jegens de provincie - als derde - onrechtmatig zou hebben gehandeld. Dat en op welke wijze Van der Werf als bemiddelaar gehandeld zou hebben in strijd met artikel 7:427 juncto 7:417 BW is, nu deze stelling van de provincie niet nader is onderbouwd, niet gebleken.
De stelling van de provincie dat Van der Werf, nadat zij van Van Birgelen BV had gehoord dat door de Stichting niet werd ingestemd met een looptijd van 5 maanden, onzorgvuldig heeft gehandeld doordat Van der Werf haar (de provincie) daarvan niet in kennis heeft gesteld treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Van der Werf heeft immers gesteld zich onmiddellijk bij Van Birgelen BV te hebben beroepen op de gemaakte afspraken. Van der Werf had naar het oordeel van de rechtbank in dat stadium (nog) geen waarschuwingsplicht jegens de provincie.
Ten aanzien van Van Birgelen BV
Van Birgelen BV staat geregistreerd als agent van de Stichting Regiobank te Amster-dam. Als agent heeft zij, zo blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel, een beperkte volmacht. [naam directeur] is directeur van Van Birgelen BV.
Vast staat dat Van Birgelen BV, als beperkt gevolmachtigd agent van de Stichting, gebruik maakt(e) van Van der Werf als bemiddelaar bij deposito's. Er is, voorafgaand aan het onderhavige deposito, tweemaal eerder een deposito door de provincie bij de Regiobank uitgezet. Voorafgaand aan het eerste deposito heeft er, na het eerste contact tussen Van der Werf en de provincie, telefonisch contact plaatsgevonden tussen de provincie en [naam directeur]. Dit contact kan niet anders geduid worden dan als contact met Van Birgelen BV als agent van de Regiobank, bij welke bank eventuele deposito's immers uitgezet zouden worden. Gesteld noch gebleken is dat toen zou zijn medegedeeld dat de geoffreerde deposito's nog voorgelegd zouden moeten worden aan het hoofdkantoor (de Stichting).
De administratieve verwerking van de deposito's vond plaats door de Stichting. De twee eerdere deposito's van de provincie bij de Regiobank zijn telkens afgewikkeld zoals deze door Van der Werf (mede namens de "de Regiobank, [naam directeur]") aan de provincie geoffreerd en bevestigd waren.
Vast staat dat Van Birgelen BV op 3 september 2001 (evenals eerdere malen) een exemplaar van de bevestiging van Van der Werf aan de provincie van het deposito van f. 50.000.000,= voor een looptijd van 5 maanden tegen 4,3% rente heeft ontvangen. Indien het al zo zou zijn dat het onderhavige deposito, bezien vanuit de positie van Van Birgelen BV als agent van de Regiobank, in de vorm en omvang zoals door Van der Werf (gelijk de twee voorgaande malen) schriftelijk aan de provincie had bevestigd, niet tot stand had mogen komen omdat Van Birgelen BV daartoe geen bevoegdheid had en er geen fiat was van de Stichting, dan had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van Van Birgelen BV, voor wie Van der Werf bemiddelde, gelegen om zulks onverwijld - ook - aan de provincie mede te delen. Vast staat echter dat Van Birgelen BV na ontvangst van die bevestiging in het geheel geen contact met de provincie heeft gehad of opgenomen. Evenmin is gesteld of gebleken dat de provincie in kennis zou zijn gesteld van de fax van de Stichting van 8 juni 2001 aan Van Birgelen BV, in welke fax uitdrukkelijk wordt aangegeven wat (vanaf 1 juni 2001?) gold ten aanzien van deposito's via Van der Werf.
Door haar handelwijze in het onderhavige geval - bezien in het licht van de gang van zaken met betrekking tot de twee voorgaande deposito's - heeft Van Birgelen BV naar het oordeel van de rechtbank jegens de provincie de indruk gewekt (althans niet de indruk heeft weggenomen) dat zij beschikte over een toereikende (algemene dan wel specifieke) volmacht om het onderhavige deposito te accepteren.
Vervolgens is aan de orde de vraag of Van Birgelen BV, als beperkt gevolmachtigd agent van de Stichting, zichzelf dan wel haar principaal heeft gebonden.
Op grond van een (beperkte) volmacht is een agent bevoegd de principaal te vertegenwoordigen. Handelt de agent binnen de grenzen van die bevoegdheid, ontstaat er een overeenkomst tussen de principaal, vertegenwoordigd door de agent, en die derde. Handelt de agent echter zonder of buiten de grenzen van zijn volmacht, dan ontstaat er slechts een overeenkomst tussen de principaal en de derde, indien de onbevoegde vertegenwoordiging in een later stadium door de principaal uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt bekrachtigd.
Van Birgelen BV is - zo heeft zij gesteld en blijkt uit het schrijven van 8 juni 2001 - niet bevoegd tot het accepteren van deposito's als de onderhavige. Daar waar Van Birgelen BV de indruk heeft gewekt bevoegd te zijn het betreffende deposito in de bevestigde vorm namens de Stichting aan te gaan, blijkt dat niet het geval te zijn. In de onderhavige procedure is gesteld noch gebleken dat de handeling van Van Birgelen BV door de Stichting als principaal zou zijn bekrachtigd.
Nu, zoals uit al het vorenstaande volgt, de provincie wist noch behoorde te begrijpen dat Van Birgelen BV niet beschikte over een toereikende volmacht, noch de inhoud van de volmacht aan de provincie was medegedeeld, dient Van Birgelen BV op grond van het bepaalde in artikel 3:70 BW in te staan voor het bestaan en de omvang van de volmacht.
De provincie heeft op grond van vorenbedoeld artikel recht op vergoeding van haar positief belang: zij dient financieel te worden gebracht in de toestand waarin zij verkeerd zou hebben wanneer Van Birgelen BV wél een toereikende volmacht zou hebben gehad. Overeengekomen is dat door de Regiobank een rentepercentage van 4,2% over f. 50.000.000,= gedurende 155 dagen zou worden voldaan, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 404.672,49. Vast staat dat de provincie slechts een bedrag van € 312.617,22 aan rente heeft ontvangen. De vordering van de provincie jegens Van Birgelen BV tot betaling van een bedrag van € 92.055,27 aan schadevergoeding ligt derhalve in beginsel voor toewijzing gereed.
Door Van Birgelen BV is gesteld dat er sprake is van eigen schuld van de provincie, doordat zij - de provincie - niet heeft gereageerd op de aan haar toegezonden bankafschriften, terwijl uit die bankafschriften bleek dat het deposito slechts voor één maand was uitgezet.
Deze stelling treft doel. Van een publiekrechtelijk lichaam als de provincie mag naar het oordeel van de rechtbank verlangd worden dat zij bijzonder zorgvuldig omgaat met de aan haar ter beschikking gestelde gelden. Wanneer van die gelden een bedrag van f. 50.000.000,= in deposito wordt gezet, dan behoren de (bank)stukken met betrekking tot dat deposito nauwgezet geverifieerd en verwerkt te worden. Vast staat dat aan de provincie bankafschrift nummer 6 is toegezonden; de provincie heeft erkend dat bankafschrift te hebben ontvangen. In dat bankafschrift staat als vervaldatum 03.10.01. Naar het oordeel van de rechtbank had de provincie reeds na ontvangst van dit afschrift gealarmeerd moeten zijn dat er ten aanzien van de looptijd van het deposito mogelijk iets mis was gegaan, nu de vervaldata in de bankafschriften van de twee eerdere deposito's overeenstemmen met de looptijd daarvan. De vraag of de provincie bankafschrift nummer 7 heeft ontvangen is gezien het vorenstaande niet relevant.
De schade die de provincie heeft geleden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook mede een gevolg van een omstandigheid die aan de provincie kan worden toegerekend: indien de provincie bij controle van het bankafschrift zou hebben geïnformeerd naar de in haar ogen van de overeenkomst afwijkende vervaldatum, had zij het geld na 3 oktober 2001 opnieuw in deposito kunnen geven en had zij aldus haar schade kunnen beperken.
Gezien de ernst van de over en weer gemaakte fouten en de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen is de rechtbank van oordeel dat die schade over Van Birgelen BV en de provincie bij helfte verdeeld dient te worden.
Op grond van al het vorenstaande en nu tegen de hoogte van de door de provincie gestelde schade geen verweer is gevoerd zal de rechtbank Van Birgelen BV veroordelen tot betaling van een bedrag van € 46.027,64, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2002.
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal, nu deze vordering in het geheel niet (nader, met stukken) is onderbouwd, worden afgewezen.
Van Birgelen BV zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de provincie.
De provincie zal veroordeeld worden in de proceskosten van Van der Werf.
ten aanzien van Van Birgelen BV:
veroordeelt Van Birgelen BV om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de provincie te voldoen het bedrag van € 46.027,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2002 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Van Birgelen BV in de proceskosten van de provincie, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 1.777,= aan griffierechten,
€ 65,18 aan explootkosten en
€ 1.927,50 aan salaris ten behoeve van de procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van Van der Werf:
wijst de vordering jegens Van der Werf af;
veroordeelt de provincie in de proceskosten van Van der Werf, welke kosten tot aan deze uitspraak worden begroot op:
€ 1.777,= aan griffierechten en
€ 1.927,50 aan salaris ten behoeve van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en op de openbare civiele terechtzitting van 17 maart 2004 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.