ECLI:NL:RBROE:2004:AO7566

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/610028-00 en 04/060042-03
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een advocaat wegens beïnvloeding van getuigen en omkoping van een politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Roermond op 14 april 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een advocaat die beschuldigd werd van het beïnvloeden van getuigen en het omkopen van een politieambtenaar. De verdachte, die als raadsman optrad, werd beschuldigd van het opzettelijk beïnvloeden van getuigen om hun verklaringen te manipuleren in een strafzaak tegen zijn cliënt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met een medeverdachte getuigen had benaderd met instructies om hun verklaringen te veranderen. Dit gebeurde in de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000, voorafgaand aan een getuigenverhoor in Antwerpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het beïnvloeden van getuigen, wat een ernstige schending van de rechtsorde is.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het omkopen van een politieambtenaar door hem een mobiele telefoon aan te bieden in ruil voor vertrouwelijke informatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de ambtenaar had benaderd met de belofte van een gift, wat in strijd was met de plichten van de ambtenaar. De rechtbank hield rekening met de bijzondere vertrouwenspositie van de advocaat en de ernst van de feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van € 15.000,-. De rechtbank overwoog dat de verdachte een blanco strafblad had en dat de tuchtrechtelijke gevolgen van zijn handelen ook in aanmerking moesten worden genomen bij de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Roermond
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummers : 04/610028-00 en 04/060042-03
Datum zitting : 31 maart 2004
Datum uitspraak : 14 april 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [naam verdachte], [voornamen verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman: mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1. De inhoud van de tenlastelegging.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(parketnummer 04/610028-00):
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000 in de gemeente(n) Venlo en/of Breda in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk mondeling zich jegens J. [betrokkene 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te beïnvloeden, immers hebben/heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) aan die J. [betrokkene 1] de na te noemen instructies gegeven althans tegen hem gezegd, voorafgaand aan een op 7 februari 2000 te
Antwerpen (B) gepland verhoor van die [betrokkene 1] als getuige door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen I. [vervolgde 1] aanhangige strafzaak, - zakelijk weergegeven -:
dat die J. [betrokkene 1] beter geen details zou kunnen vertellen, (maar (slechts) zou moeten verklaren dat hij enkele brieven van de bank zou hebben ontvangen maar niet te weten van welke bank of zoiets en/of
dat die [betrokkene 1] een slecht geheugen had, althans zich weinig of niets kon herinneren en/of
zijn mond maar beter zou moeten houden,
althans instructies van dergelijke aard en/of strekking, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) of ernstige reden
had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd,
Art. 285a van het Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000 in de gemeente(n) Venlo en/of Breda, in elk geval in Nederland, heeft gepoogd om I. [vervolgde 1] te bewegen opzettelijk mondeling zich jegens J. [betrokkene 1] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te
leggen, te beïnvloeden, terwijl hij en/of die [vervolgde 1] wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, door in een telefoongesprek aan die [vervolgde 1] na te noemen inlichting(en) te verschaffen - zakelijk en in het Nederlands weergegeven - te weten, dat die [vervolgde 1] contact moest doen of laten opnemen met die [betrokkene 1], omdat het voor I. [vervolgde 1] gunstig zou zijn als hij die [betrokkene 1] - die op 7 februari 2000 te Antwerpen (B) als getuige zou worden gehoord door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen I. [vervolgde 1] aanhangige strafzaak - ertoe zou kunnen bewegen om bij gelegnheid van bedoeld getuigenverhoor te verklaren:
dat hij, [betrokkene 1], zich geen details kon herinneren en/of dat hij, [betrokkene 1], (slechts) enkele brieven van de bank had ontvangen, maar dat hij zich niet kon herinneren van welke bank of zoiets en/of
dat hij, [betrokkene 1], een slecht geheugen had
en/of dat hij, [betrokkene 1], dit contact geheim moest houden,
althans daarover niet met derden mocht spreken, althans een of meer inlichting(en) van soortgelijke aard of strekking;
Art. 46a in verband met 285a van het Wetboek van Strafrecht.
Althans/dan wel:
hij in of omstreeks de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000 in de gemeente(n) Venlo en/of Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met I. [vervolgde 1], heeft gepoogd om J. [betrokkene 2], te bewegen om opzettelijk mondeling zich tegen J. [betrokkene 1] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een
rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te beïnvloeden, terwijl die [vervolgde 1] en/of die [betrokkene 2] wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, door aan die [betrokkene 2] na te noemen inlichting(en) te verschaffen - zakelijk en in het Nederlands weergegeven -
dat die [betrokkene 2] contact moest (doe of laten) opnemen met die [betrokkene 1], omdat het voor I. [vervolgde 1] gunstig zou zijn als die [betrokkene 1] - die op 7 februari 2000 te antwerpen (B) als getuige zou worden gehoord door of vanwege de Nederlandse
rechter-commissaris in een tegen die [vervolgde 1] aanhangige strafzaak - ertoe zou kunnen bewegen om bij gelegenheid van bedoeld getuigenverhoor te verklaren:
dat hij, [betrokkene 1], zich geen details kon herinneren en/of
dat hij, [betrokkene 1], (slechts) enkele brieven van de bank had ontvangen, maar dat hij zich niet kon herinneren van welke bank of zoiets en/of
dat hij, [betrokkene 1], een slecht geheugen had en/of
dat hij, [betrokkene 1], dit contact geheim moest houden, althans daarover niet met derden mocht spreken, althans een of meer inlichting(en) van soortgelijke aard of strekking;
Art. 46a juncto 47 in verband met 285a van het Wetboek van Strafrecht.
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 augustus 1999 tot en met 23 maart 2000 in de/het arrondissement(en) Roermond en/of Breda en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of in de Oekraïne tezamen en in vereniging met I. [vervolgde 1] en/of een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk mondeling en/of door (een) geschrift(en) en/of (een)
afbeelding(en) zich jegens O. [betrokkene 3] heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar (een) verklaring(en) af te leggen te beïnvloeden, door die O. [betrokkene 3], (een) brie(f)(ven) althans (een) verklaring(en) te tonen waaruit (onder andere) zou blijken, dat zij, (O. [betrokkene 3]) de verklaringen bij de politie gelogen had en dat zij (O. [betrokkene 3]) al haar verklaringen, afgelegd bij de politie in Nederland, wilde intrekken en dat
[voornaam] ([vervolgde 1]) haar niets kwaads gedaan had en dat zij (O. [betrokkene 3]) toegaf dat hij ([voornaam] [vervolgde 1]) niets verkeerd had gedaan en altijd goed voor haar was geweest en die O. [betrokkene 3] te vragen die brie(f)(ven) althans die verklaring(en) te ondertekenen en/althans die O. [betrokkene 3] een video-opname te tonen op welke video-opname [naam] zijnde de zus van O. [betrokkene 3], zegt, dat [voornaam] een goed mens is en dat hij haar slechts heeft willen helpen om een beter leven op te bouwen en aan die O. [betrokkene 3] te vragen of zij nu bereid is op haar, bij de politie, afgelegde verklaringen terug te komen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd;
Art. 285a van het Wetboek van Strafrecht.
3.
hij op of omstreeks 18 augustus 1999, in elk geval in de maand augustus 1999 in de gemeente Venlo althans elders in Nederland althans te Aken in de Bondsrepubliek Duitsland, opzettelijk een persoon, [vervolgde 2], die vervolgd werd terzake van het misdrijf mensenhandel, behulpzaam is geweest in het ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door een of meer ambtenaren van de justitie of politie, door die [vervolgde 2] mede te delen, dat de Nederlandse politie naar hem, [vervolgde 2] op zoek was en dat hij zou worden aangehouden;
Art. 189 van het Wetboek van Strafrecht.
(parketnummer 04/060042-03):
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002, te Baarlo, althans in de gemeente Maasbree, en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, een ambtenaar, zijnde [voorletters]. [betrokkene 4], brigadier van Politie Limburg-Noord, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) heeft gedaan, welke gift(en) en/of belofte(n) heeft/hebben bestaan uit
het beloven en/of (vervolgens) het verstrekken (aan die [betrokkene 4]) van een mobiele telefoon ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [betrokkene 4] in zijn (huidige) bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan, te weten:
- het, in strijd met zijn plicht, verstrekken van inlichtingen met betrekking tot:
a. (paragraaf 2.1.6) een disciplinair onderzoek tegen R. [betrokkene 5] (werkzaam bij de Regiopolitie Limburg-Noord), te weten de (achter)naam van die [betrokkene 5], en/of
b. (paragraaf 2.1.7.) het strafrechtelijke onderzoek naar de bedreiging / afpersing van de familie [naam], te weten dat een persoon genaamd [voornaam] [betrokkene 6] geen verdachte is in dit onderzoek, althans de betrokkenheid van een persoon genaamd [voornaam] [betrokkene 6] bij voornoemd onderzoek,en/of
c. (paragraaf 2.1.8) politiële informatie met betrekking tot [voornaam] [betrokkene 7], geboren op 05 november 1964, te weten dat deze [betrokkene 7] niet gesignaleerd staat;
(Art. 177 van het Wetboek van Strafrecht)
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
[voorletters]. [betrokkene 4] in of omstreeks de periode van 1 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002 te Baarlo, althans in de gemeente Maasbree, en/of te Venlo, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een geheim waarvan die [betrokkene 4], (ambtenaar, te weten brigadier van Politie Limburg-Noord), wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van
ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [betrokkene 4],
aan [voorletters]. [naam verdachte] inlichtingen verstrekt met betrekking tot:
a. (paragraaf 2.1.6) een disciplinair onderzoek tegen R. [betrokkene 5] (werkzaam bij de Regiopolitie Limburg-Noord), te weten de (achter)naam van die [betrokkene 5], en/of
b. (paragraaf 2.1.7) het strafrechtelijke onderzoek naar de bedreiging / afpersing van de familie [naam], te weten dat een persoon genaamd [voornaam] [betrokkene 6] geen verdachte is in dit onderzoek, althans de betrokkenheid van een persoon [voornaam] [betrokkene 6] bij voornoemd onderzoek, en/of
c. (paragraaf 2.1.8) politiële informatie met betrekking tot [voornaam] [betrokkene 7], geboren op 05 november 1964, te weten dat deze [betrokkene 7] (bij de politie) niet gesignaleerd stond,
welk(e) feit(en) hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002 te Baarlo, althans in de gemeente Maasbree, en/of in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, door een gift en/of een belofte en/of misleiding en/of (een) inlichting(en) heeft uitgelokt, hierin bestaande dat hij, verdachte, aan genoemde [betrokkene 4]
- een mobiele telefoon heeft beloofd en/of (vervolgens) heeft verstrekt en/of
a. - de naam "[clubnaam]" (de club waar een doorzoeking heeft plaatsgevonden) heeft gegeven en/of een signalement van die [betrokkene 5] heeft gegeven en/of heeft gezegd dat de persoon (van wie hij, verdachte, de naam wilde hebben)
privébezoeken had gebracht aan voornoemde "[clubnaam]", en/of
b. - de naam "[voornaam] [betrokkene 6]" heeft gegeven en/of de vraag heeft gesteld "Wat heeft zij met dat gedoe te maken?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
c. - een of meer personalia van [voornaam] [betrokkene 7], geboren op 05 november 1964, heeft gegeven (met de mededeling dat als die [betrokkene 7] nog gesignaleerd stond hij, verdachte, er voor zou zorgen dat die [betrokkene 7] zich zou komen melden);
(Art. 272 juncto art. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
Althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, (politiële) informatie, te weten:
a. (paragraaf 2.1.6) een of meer gegevens betreffende een disciplinair onderzoek tegen R. [betrokkene 5] (werkzaam bij de politie Limburg-Noord) (te weten de [achter]naam van die [betrokkene 5]) en/of
b. (paragraaf 2.1.7) een of meer gegevens betreffende het strafrechtelijke onderzoek naar de bedreiging / afpersing van de familie [naam] (te weten dat een persoon genaamd [voornaam] [betrokkene 6] geen verdachte is in dit onderzoek, althans de betrokkenheid van een persoon genaamd [voornaam] [betrokkene 6] bij voornoemd onderzoek) en/of
c. (paragraaf 2.1.8) gegevens met betrekking tot [voornaam] [betrokkene 7], geboren op 05 november 1964 (te weten dat deze [betrokkene 7] niet gesignaleerd staat) heeft verworven,
terwijl hij ten tijde van het verwerven krijgen van die informatie (telkens) wist, althans (telkens) redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat het een door verduistering (in dienstbetrekking), in elk geval een door misdrijf, verkregen goed betrof;
(Art. 416/417bis van het Wetboek van Strafrecht)
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 mei 2003 en 31 maart 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij zijn verdachte en zijn raadsman, mr. H.H.M. van Dijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, telkens verschenen.
Ter terechtzitting van 31 maart 2004 zijn de zaken van de officier van justitie in het arrondissement Roermond, onder bovenstaande parketnummers bij afzonderlijke dagvaardingen aanhangig gemaakt, gevoegd.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 (parketnummer 04/610028-00) en 1 primair (parketnummer 04/060042-03) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis, en voorts met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman van verdachte heeft met een beroep op het Zwolsman-arrest, zakelijk weergegeven, gesteld dat het Openbaar Ministerie in de zaak met parketnummer 04/610028-00 niet ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een aantal "geheimhoudersgesprekken", te beginnen met het gesprek van 29 januari 2000 om 13.39 uur, tussen de verdachte als geheimhouder enerzijds en zijn cliënt [vervolgde 1] anderzijds is beluisterd en dat de processen-verbaal waarin deze gesprekken waren opgenomen niet zijn vernietigd terwijl geen sprake was van een rechtmatige verdenking tegen verdachte. Bovendien is de officier van justitie door de politie rechtstreeks op de hoogte gesteld van de inhoud van het telefoongesprek tussen [vervolgde 1] en verdachte van 2 februari 2000 om 15.10 uur zonder dat de rechter-commissaris dit gesprek had beoordeeld. Ook was ten tijde van het beluisteren van de door de raadsman bedoelde gesprekken geen gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte geopend. Dit alles levert naar het oordeel van de raadsman op een zodanig ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijk proces, waarop geen andere sanctie past dan niet ontvankelijk-verklaring.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vanaf begin januari 2000 werden de door [vervolgde 1] vanuit het Huis van Bewaring gevoerde telefoongesprekken met machtiging van de rechter-commissaris en in het kader van een tegen [vervolgde 1] lopend gerechtelijk vooronderzoek getapt. Op grond van de inhoud van de door [vervolgde 1] reeds voor 29 januari 2000 met zijn echtgenote gevoerde en getapte telefoongesprekken in combinatie met het feit dat in het onderzoek tegen [vervolgde 1] bekend was geworden dat getuigen waren benaderd met het oog op door hen af te leggen verklaringen, was sprake van feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechter-commissaris tot het oordeel kon komen dat er sprake was van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig maakte aan het (medeplegen van) het strafbare feit van artikel 285a Wetboek van Strafrecht. Anders dan door de raadsman is betoogd geeft de inhoud van het dossier geen steun aan de stelling dat in plaats van verdachte een andere, te weten Oekraïense, advocaat werd bedoeld in de hiervoor genoemde telefoongesprekken tussen [vervolgde 1] en diens echtgenote. De hiervoor genoemde verdenking leverde zodanige zeer uitzonderlijke omstandigheden op dat de rechter-commissaris op grond van het bepaalde in artikel 125g (oud) Wetboek van Strafvordering bevoegd was om te bepalen gesprekken tussen [vervolgde 1] en diens advocaat, verdachte, te beluisteren en de terzake opgemaakte processen-verbaal te bewaren. Een en ander vond plaats in het kader van het tegen [vervolgde 1] lopende gerechtelijk vooronderzoek. Er werden geen telefoonaansluitingen afgeluisterd ten name van verdachte. Er behoefde in verband met de betreffende tap ook geen gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte te worden geopend.
Dat door de politie het gesprek van 2 februari 2000 om 15.10 uur is beluisterd en dat vervolgens over de inhoud van dit gesprek met voorbijgaan van de rechter-commissaris door de politie rechtstreeks contact is opgenomen met de officier van justitie berust naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de inhoud van de verklaring van getuige [naam getuige] ten overstaan van de rechter-commissaris en hetgeen door de officier van justitie ter zitting is gesteld, op een vergissing aan de zijde van de dienstdoende opsporingsambtenaren. De officier van justitie heeft ook dadelijk nadat hij van de inhoud van het gesprek op de hoogte was gesteld daarover contact opgenomen met de rechter-commissaris.
Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ernstige tekortkoming of een doelbewuste actie om aan de belangen van verdachte tekort te doen.
Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van feiten of omstandigheden die in de weg staan aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en dit is dus ontvankelijk in zijn vervolging.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank begrijpt in het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit de passage "doen of laten opnemen " - mede gelet op het feit dat het om een zakelijke weergave gaat - aldus dat daarmee omvat wordt het door verdachte zelf contact opnemen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair (parketnummer 04/610028-00) is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken, nu niet bewezen kan worden dat J. [betrokkene 1] daadwerkelijk benaderd is door verdachte dan wel een medeverdachte.
De rechtbank acht voorts niet wettig bewezen hetgeen verdachte onder 3 (parketnummer 04/610028-00) is tenlastegelegd, omdat enkel de verklaring van [vervolgde 2] voorhanden is, die onvoldoende bevestiging in ander bewijsmateriaal vindt.
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, ten aanzien van de feiten met parketnummer 04/610028-00. Naar zijn oordeel had zijn cliënt nimmer op basis van de toenmalige feiten en omstandigheden redelijkerwijs als verdachte mogen worden aangemerkt. De geheimhouders-gesprekken hadden niet uitgeluisterd mogen worden en moeten, gelet op het voorgaande, dan ook voor de bewijsvoering uitgesloten worden.
Gezien het feit dat deze onrechtmatigheid het begin vormde van het verzamelen van bewijsmateriaal en de wijze waarop dit geschiedde, zou dit moeten leiden tot vrijspraak van het tenlastegelegde.
De rechtbank verwerpt dit verweer onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor onder 2a. met betrekking tot de verdenking heeft overwogen ten aanzien van het gevoerde ontvankelijkheidsverweer.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 (parketnummer 04/610028-00) en 1 primair (parketnummer 04/060042-03) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
(parketnummer 04/610028-00):
1.
hij in de periode van 2 februari 2000 tot en met 7 februari 2000 in Nederland, heeft gepoogd om I. [vervolgde 1] te bewegen opzettelijk mondeling zich jegens J. [betrokkene 1] te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij en die [vervolgde 1] wisten dat die verklaring zou worden afgelegd,
door in een telefoongesprek aan die [vervolgde 1] na te noemen inlichting te verschaffen - zakelijk en in het Nederlands weergegeven - te weten, dat die [vervolgde 1] contact moest doen of laten opnemen met die [betrokkene 1], omdat het voor I. [vervolgde 1] gunstig zou zijn als hij die [betrokkene 1] - die op 7 februari 2000 te Antwerpen (B) als getuige zou worden gehoord door of vanwege de Nederlandse rechter-commissaris in een tegen I. [vervolgde 1] aanhangige strafzaak - ertoe zou kunnen bewegen om bij gelegenheid van bedoeld getuigenverhoor te verklaren:
dat hij, [betrokkene 1], zich geen details kon herinneren en
dat hij, [betrokkene 1], (slechts) enkele brieven van de bank had ontvangen, maar dat hij zich niet kon herinneren van welke bank of zoiets en
dat hij, [betrokkene 1], een slecht geheugen had en
dat hij, [betrokkene 1], dit contact geheim moest houden,
2.
hij in de periode van 10 augustus 1999 tot en met 23 maart 2000 in Nederland en/of in de Oekraïne tezamen en in vereniging met I. [vervolgde 1] en een ander, opzettelijk mondeling en door een geschrift en (een) afbeelding(en) zich jegens O. [betrokkene 3] heeft geuit, kennelijk om dier vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, door die O. [betrokkene 3], een brief te tonen waaruit (onder andere) zou blijken, dat zij, (O. [betrokkene 3]) de verklaringen bij de politie gelogen had en dat zij (O. [betrokkene 3]) al haar verklaringen, afgelegd bij de politie in Nederland, wilde intrekken en dat [voornaam] ([vervolgde 1]) haar niets kwaads gedaan had en dat zij (O. [betrokkene 3]) toegaf dat hij ([voornaam] [vervolgde 1]) niets verkeerd had gedaan en altijd goed voor haar was geweest en die O. [betrokkene 3] te vragen die brief te ondertekenen en die O. [betrokkene 3] een video-opname te tonen op welke video-opname [voornaam] [betrokkene 3], zijnde de zus van O. [betrokkene 3], zegt, dat [voornaam] een goed mens is en dat hij haar slechts heeft willen helpen om een beter leven op te bouwen en aan die O. [betrokkene 3] te vragen of zij nu bereid is op haar, bij de politie, afgelegde verklaringen terug te komen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd;
(parketnummer 04/060042-03):
1.
hij in de periode van 01 juni 2002 tot en met 20 augustus 2002, in Nederland, een ambtenaar, zijnde [voorletters]. [betrokkene 4], brigadier van Politie Limburg-Noord, een gift heeft gedaan,welke gift heeft bestaan uit
het verstrekken (aan die [betrokkene 4]) van een mobiele telefoon ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [betrokkene 4] in zijn (huidige) bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan,te weten:
- het, in strijd met zijn plicht, verstrekken van inlichtingen met betrekking tot:
a. een disciplinair onderzoek tegen R. [betrokkene 5] (werkzaam bij de Regiopolitie Limburg-Noord), te weten de (achter)naam van die [betrokkene 5].
Ten aanzien van parketnummer 04/610028-00 feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat bij [vervolgde 1] al het opzet bestond om [betrokkene 1] te bellen en hem dat te vertellen waartoe verdachte hem uitnodigde.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor zover artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht aldus dient te worden geïnterpreteerd dat het feit dat het opzet bij de benaderde persoon reeds aanwezig is niet aan bewezenverklaring van het "pogen om te bewegen" in de weg staat (vergelijk HR 15 juni 1965, NJ 1966, 145), dient het verweer reeds te worden verworpen omdat het niet relevant is. Voor zover artikel 46a van het Wetboek van Strafrecht aldus dient te worden geïnterpreteerd dat het feit dat het opzet bij de benaderde persoon reeds aanwezig is aan bewezenverklaring van het "pogen om te bewegen" in de weg staat, wordt het verweer door de rechtbank verworpen omdat de rechtbank bewezen acht dat het opzet bij [vervolgde 1] om contact op te (doen) nemen met [betrokkene 1] met het oog op het verhoor van [betrokkene 1] op 7 februari 2000 om deze bij het afleggen van zijn verklaring bij dat verhoor te beïnvloeden niet reeds aanwezig was.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde (parketnummer 04/060042-03) niet bewezen, voor zover het de onder b en c vermelde handelingen betreft, nu deze eerst na de overgave van de mobiele telefoon hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde voor het overige bewezen. Met betrekking tot de zinsnede "naar aanleiding van hetgeen door die [betrokkene 4] in zijn (huidige) bediening, in strijd met zijn plicht is gedaan" en het noemen van de naam van de politieambtenaar overweegt de rechtbank nader als volgt.
Namens verdachte is betoogd dat het beloven een mobiele telefoon tegen een vriendenprijsje te leveren en het vervolgens ten geschenke geven van de mobiele telefoon niets te maken zouden hebben met de schending door [betrokkene 4] van zijn geheimhoudingsplicht door het noemen van de naam van de politieambtenaar.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het doorgeven van de naam voor verdachte aanleiding is geweest voor het ten geschenke geven van de mobiele telefoon door hem aan [betrokkene 4]. Hieraan doet niet af dat daarvoor voor verdachte ook andere aanleidingen (kunnen) zijn geweest, in het bijzonder in de vorm van andere gevallen waarin door [betrokkene 4] met schending van zijn geheimhoudingsplicht informatie werd gegeven en/of in de vorm van de vriendschap tussen hem en verdachte. De wet noch de daarop gebaseerde tenlastelegging eist immers dat er sprake is van slechts één aanleiding. Dat een verband bestaat, leidt de rechtbank onder meer af uit de omstandigheid dat [betrokkene 4] in het telefoongesprek van 1 juli eerst niet de naam van de politieambtenaar vermeldt maar kort nadat over de levering van de telefoon is gesproken, wel. Daarbij is niet van belang dat het [betrokkene 4] is geweest die over de telefoon begint te praten en niet verdachte. Het bestaan van een verband met schendingen door [betrokkene 4] van zijn geheimhoudingsplicht, waarvan het verstrekken van de bewuste informatie op 1 juli één geval betreft, blijkt voorts uit de omstandigheid dat behalve in een sms-bericht in een aantal telefoongesprekken tussen verdachte en [betrokkene 4] na 1 juli 2002 en het tijdstip van overhandiging van de telefoon op de avond van 18 juli 2002 opnieuw gesproken is over de levering van de telefoon, op 16 en 17 juli zelfs meerdere keren per dag en dat [betrokkene 4] in die periode nog een aantal keren informatie heeft verstrekt over lopende onderzoeken aan verdachte, onder meer op 11, 16 en 17 juli.
Aan het oordeel van de rechtbank staat niet in de weg dat levering van een mobiele telefoon al voor het geven van de betreffende informatie in het vooruitzicht is gesteld. Hierbij zij aangetekend dat [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij het gevoel had dat hij al maanden door verdachte aan het lijntje werd gehouden. Aan het oordeel van de rechtbank staat voorts niet in de weg dat [betrokkene 4] ervan uitging dat hij de telefoon voor een "vriendenprijsje" zou kunnen krijgen, nu daarmee aan het karakter van gift niet wordt afgedaan. Aan dit karakter wordt eveneens niet afgedaan door de mogelijkheid dat [betrokkene 4] de informatie ook zou hebben gegeven zonder dat hem de mobiele telefoon in het vooruitzicht werd gesteld dan wel ten geschenke werd gegeven.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair (parketnummer 04/610028-00):
Poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen te bewegen om zich opzettelijk mondeling en bij geschrift of afbeelding jegens een persoon te uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285a (oud) juncto artikel 46a en artikel 47, eerste lid aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 04/610028-00):
Medeplegen van zich opzettelijk mondeling en bij geschrift of afbeelding jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden terwijl hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285a (oud) juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van parketnummer 04/060042-03 primair:
Aan een ambtenaar een gift doen tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door deze in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, is gedaan, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 177, eerste lid aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 5 mei 2003.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Beïnvloeding van getuigen en omkoping van een politieambtenaar zijn op zich reeds ernstige feiten waardoor de rechtsgang kan worden geschaad en het vertrouwen dat in de politie moet kunnen worden gesteld wordt beschadigd. In het geval van verdachte acht de rechtbank de bewezen verklaarde feiten des te ernstiger omdat hij als raadsman een bijzondere vertrouwenspositie bekleedt waarvan hij misbruik heeft gemaakt door met zijn cliënt de waarheidsvinding in het strafproces tegen zijn cliënt te (willen) beïnvloeden. Het feit dat verdachte advocaat is, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat ook de bewezen verklaarde omkoping extra ernstig is. Het handelen van verdachte zou in negatieve zin kunnen afstralen op de advocatuur, hetgeen ernstig te betreuren zou zijn.
In beginsel acht de rechtbank voor de afdoening van deze zaak de door de officier van justitie gevorderde straf begrijpelijk. Gelet echter op het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft terwijl bovendien verwacht kan worden dat de onderhavige strafzaak ook tuchtrechtelijk nog tegen het licht zal worden gehouden, zal de rechtbank volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de bij parketnummer 04/610028-00 onder 1 primair en 3 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in het geval van tenuitvoerlegging, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts tot:
een betaling van een geldboete te bedrage van € 15.000,- (vijftienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 210 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.A.W. Lensing, rechter als voorzitter,
mr. E.G. Smedema, rechter,
mr. A. van Waarden, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 april 2004.