RECHTBANK ROERMOND
meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Procedurenr. : 03 / 1169 AW K1
Inzake : [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen : De Korpsbeheerder van de Politieregio Limburg Zuid, gevestigd te Cadier en Keer, verweerder.
Datum en aanduiding van het bestreden besluit:
de brief d.d. 11 september 2003,
kenmerk: 2002RBU7.
Datum van behandeling ter zitting: 29 januari 2004
Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend met ingang van 21 mei 2002. Tegen dit besluit heeft eiser bij de rechtbank Maastricht op 8 oktober 2003 beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 8:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de zaak door de rechtbank Maastricht verwezen naar deze rechtbank.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het op 12 december 2003 ingediende verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 29 januari 2004, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M.F. Rothkranz, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Schoonhoven, alsmede door de heer J.P.H. Hendrix, juridisch beleidsmedewerker van de Politieregio Limburg Zuid.
Feiten:
Eiser is op 18 augustus 1986 in dienst getreden als kok van de toenmalige gemeentepolitie te [plaats]. In 1990 is eiser benoemd tot arrestantenbewaker. In 1996 is eiser begonnen met de surveillantenopleiding en sedert september 2001 is eiser werkzaam geweest als parketwachter werkzaam in het district […].
Nadat verweerder medio november 2001 informatie van de CID (nu CIE) had ontvangen waarin er sprake van was dat eiser mogelijk ongeoorloofde contacten met van criminele feiten verdachte personen onderhield en hen mogelijk politie-informatie doorspeelde, heeft verweerder eiser met ingang van 9 januari 2002 buiten functie gesteld en de toegang ontzegd, in afwachting van de resultaten van een door verweerder ingesteld onderzoek. Bij brief van 13 maart 2002 heeft verweerder eiser zijn voornemen tot het opleggen van strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim aangekondigd en hem in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Het plichtsverzuim is daarbij door verweerder omschreven als de frequente raadpleging van de politiesystemen voor doelen die niet aan de dienst zijn gerelateerd, geplaatst tegen de achtergrond van eisers gedragingen in het verleden. Verweerder doelt met dit laatste op de omstandigheid dat eiser in de periode 1993-1999 herhaalde malen onderwerp van bespreking is geweest aangaande een mogelijk doorspelen van informatie die eiser als politieambtenaar onder zich had naar derden buiten de politieorganisatie. Op 22 april 1999 en 17 mei 1999 is eiser daarover aangesproken door het hoofd stafbureau personeel. Eiser heeft bij die gesprekken de beschuldigingen tegen hem van de hand gewezen. Aan eiser is vervolgens meegedeeld dat onvoldoende duidelijk kon worden vastgesteld in hoeverre sprake is van plichtsverzuim en dat geen disciplinaire maatregelen worden genomen. Met betrekking tot het frequente bevragingsgedrag van eiser stelt verweerder dat uit onderzoek is gebleken dat eiser zo'n 60 maal namen van vrouwen, 50 maal informatie ten aanzien van zijn ex-echtgenote, 30 maal zijn eigen naam en 9 maal die van collega-politieambtenaren heeft bevraagd, terwijl eiser volgens eigen verklaring wist dat dit in strijd met de regels was.
Eiser heeft bij brief van zijn raadsman van 25 maart 2002 zijn zienswijze op het voornemen gegeven. Bij besluit van 19 april 2002 heeft verweerder aan eiser, met ingang van de dag na ontvangst van het besluit, ongevraagd ontslag gegeven, wegens het -ondanks te zijn gewaarschuwd- groot aantal malen ten eigen nutte raadplegen van politie-informatie.
Bij besluit van 18 september 2002 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen dat besluit -in afwijking van het advies van de adviescommissie- ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juli 2003 heeft de rechtbank beoordeeld of het besluit van 18 september 2003 in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel en daarover als volgt overwogen:
“De gevolgen van het ontslag zijn voor eiser zeer ernstig. Een zo zware straf kan derhalve alleen worden gerechtvaardigd door een (zeer) ernstig plichtsverzuim en/of door een (zeer) groot belang dat ermee is gemoeid voor verweerder.
Ten aanzien van de aard en de ernst van het plichtsverzuim door eiser wordt het volgende overwogen.
Onkreukbaarheid en nauwgezetheid zijn eigenschappen die van elke ambtenaar mogen worden verlangd, voor een politieambtenaar geldt dit, gelet op zijn functie en positie, in bijzondere mate.
Eiser wordt verweten dat hij het X-pol-systeem voor privé-doeleinden heeft gebruikt en daarmee misbruik heeft gemaakt van informatie waar hij uit hoofde van zijn functie toegang toe had en tevens wordt eiser verweten dat hij door zijn handelen de privacy van derden heeft geschonden.
Niet betwist is dat eiser wist dat zijn handelen -het veelvuldig en over een relatief lange periode raadplegen van het X-Pol-systeem voor privé-doeleinden- niet was toegestaan. Ook is de rechtbank van oordeel dat dit handelen eiser kan worden aangerekend, te meer nu eisers integriteit in het verleden vaker onderwerp van zorg in de organisatie is geweest en waarop eiser ook -zo niet altijd op het juiste moment en om die reden blijkbaar zonder gevolgen- is aangesproken. Dat mogelijk andere politiefunctionarissen zich eveneens schuldig maken of hebben gemaakt aan het onrechtmatig raadplegen van politie-informatiesystemen, kan eiser niet vrijpleiten.
Daar staat tegenover dat niet niet is gebleken dat door eiser informatie aan derden is doorgespeeld. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank weliswaar sprake van laakbaar handelen door eiser en is er sprake van plichtsverzuim, maar niet van zodanig plichtsverzuim dat dit strafontslag rechtvaardigt.
Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat deze zaak niet in de publiciteit is gekomen met alle eventuele negatieve gevolgen voor verweerder van dien.
Verder kan verweerder worden tegengeworpen dat een controlemechanisme op het omgaan met gevoelige informatie ontbrak en dat er weinig kritisch werd gekeken naar het verstrekken van autorisaties tot het raadplegen van informatie.
Tenslotte dient mee te wegen dat eiser een lange staat van dienst heeft bij verweerder, hoewel niet enkel van onbesproken gedrag.
De rechtbank komt tot de slotsom dat alles afwegende de door verweerder opgelegde zeer zware disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag in casu niet evenredig is aan de ernst van de gepleegde overtreding. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard.”
Beslissing op bezwaar:
Verweerder is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gekomen. Bij besluit van 11 september 2003 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij verweerder de maatregel van strafontslag intrekt en waarbij verweerder vervolgens, onder wijziging van de ontslaggrond en met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), aan eiser eervol ontslag verleent, onder handhaving van de oorspronkelijke ontslagdatum, maar met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van het Barp en derhalve per 21 mei 2002. Ter motivering van dit besluit heeft verweerder onder meer het volgende vermeld.
Gegeven het onderliggende feitencomplex is verweerder van mening dat handhaving van het dienstverband van eiser niet tot de mogelijkheden behoort. Onkreukbaarheid, nauwgezetheid en daarmee dus ook betrouwbaarheid en integriteit zijn eigenschappen die van elke ambtenaar, een politieambtenaar in het bijzonder, verlangd mogen worden. Wie deze eigenschappen ontbeert en zich niet conform gedraagt, maakt zich niet alleen schuldig aan plichtsverzuim, maar beschikt bovendien niet over de benodigde kwalificaties die hem geschikt of bekwaam maken voor de uitoefening van de functie. Het is ook niet voor niets dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij herhaling heeft uitgemaakt dat gepleegd plichtsverzuim een aanwijzing aangaande de ongeschiktheid impliceert.
Bij afzetting van de door eiser (overigens ook niet bestreden) gedragingen tegen de vraag of eiser beschikt over eigenschappen van geest en gemoed, die hem geschikt en bekwaam zouden moeten maken voor een functie binnen een politieorganisatie, komt verweerder tot de conclusie dat eiser ongeschikt moet worden geacht voor zijn betrekking. Vastgesteld moet worden dat juist binnen een politieorganisatie de mogelijkheden volop aanwezig zijn om privacy gevoelige informatie te raadplegen. Het werk maakt toegang tot informatiesystemen onontbeerlijk en de privacy van het individu wordt daarbij ondergeschikt gemaakt aan het algemeen belang. Dit legt een groot verantwoordelijkheidsbesef op de organisatie, maar zeker ook op dat van de individuele ambtenaar. Door ruim 400 maal voor eigen doeleinden privacygevoelige systemen te raadplegen, is duidelijk geworden dat eiser geen enkel besef heeft van de op hem rustende verantwoordelijkheid. Dit klemt temeer nu eiser niet alleen gewaarschuwd is, maar ook dat eiser zelf heeft aangegeven te weten dat zijn gedrag strijdig was met de gegeven voorschriften. Dit werd eiser in een cursus verschillende malen onder de aandacht gebracht en ook was eiser het Integriteitsstatuut bekend. Als daarbij in aanmerking wordt genomen dat de enige verklaring van eiser is dat hij het deed in verband met bevrediging van nieuwsgierigheid en verdrijving van verveling, dan moeten grote vraagtekens geplaatst worden bij de geschiktheid van eiser binnen de politieorganisatie. Door zijn eigen toedoen is het vertrouwen, dat eiser op integere en betrouwbare wijze met slechts voor politiefunctionarissen beschikbare informatie kan omgaan, op onherstelbare wijze beschadigd. Eiser voldoet niet aan de voor een functie binnen de politieorganisatie noodzakelijke eisen van betrouwbaarheid en integriteit. Eiser heeft door zijn doorgaand gedrag aangetoond niet te beschikken over de noodzakelijke eigenschappen benodigd voor een normaal goede uitoefening van de functie. Eiser is ongeschikt voor zijn betrekking binnen de politieorganisatie.
Bij verweerschrift en ter zitting heeft verweerder dit standpunt herhaald en daaraan nog toegevoegd dat het enkele feit dat niet zou zijn aangetoond dat eiser de opgevraagde informatie aan derden heeft doorgespeeld, niets af doet aan de laakbaarheid van eisers handelwijze. Eiser heeft de opgevraagde informatie tenminste voor zichzelf gebruikt en daarmee misbruik gemaakt van het feit dat hij door zijn functie de beschikking kon krijgen over privé-informatie over personen uit zijn eigen omgeving. Eiser heeft zich reeds jegens de geraadpleegde personen niet integer en betrouwbaar getoond.
Gronden van beroep:
Bij brief van 8 oktober 2003 is eiser tegen dit besluit in beroep gekomen. Eiser heeft daarbij onder meer de volgende gronden van beroep aangevoerd.
Van begin af aan heeft eiser onderkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door X-pol anders dan voor dienstdoeleinden te raadplegen. Eiser heeft ook spijt over zijn handelwijze geuit. Eiser kan zich evenwel niet verenigen met het oordeel van verweerder dat dit hem ongeschikt maakt voor zijn functie.
Verweerder heeft in de eerste plaats in het bestreden besluit niet alle feiten juist weergegeven. Eiser plaatst daarom enkele kanttekeningen bij het besluit.
Uit artikel 30, eerste lid, van de Wet politieregisters en uit de overweging van de rechtbank, dat niet is gebleken dat door eiser informatie aan derden is doorgespeeld, blijkt dat eiser het doel van de wet en van de privacyregelgeving niet heeft aangetast.
De door eiser toegegeven laakbare handelingen leiden niet tot het predikaat onbetrouwbaar. Eiser heeft geen informatie misbruikt en hij heeft de artikelen van het Integriteitsinstituut niet overtreden.
Eiser nam bevoegd kennis van X-pol. Verweerder had de autorisatie van eiser tot het raadplegen van informatiesystemen kunnen intrekken toen dat niet meer voor hem functioneel was. Niet valt in te zien dat bij het intrekken van de autorisatie van X-pol eiser niet meer zijn functie als parketwachter zou kunnen vervullen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat handhaving van het dienstverband van eiser niet mogelijk is, omdat eiser ongeschikt zou zijn. Verweerder heeft dit standpunt echter niet onderbouwd. Eiser is dan ook van mening dat het nieuwe besluit de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
Wettelijk kader:
Artikel 94 van het Barp houdt onder meer het volgende in:
1. Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement, artikel 88, 89, 90, 91, 92 of 93 kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2. Een ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen a, e, f en g wordt steeds eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan de dag, volgende op die waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat een ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel f, eerst kan ingaan vier weken nadat het ontslagbesluit aan de ambtenaar is bekendgemaakt, tenzij sprake is van dringende redenen.
Oordeel van de rechtbank:
Tussen partijen is in geschil of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of van ongeschiktheid als gesteld ten aanzien van eiser sprake is en vervolgens, in het bevestigende geval, of verweerder in redelijkheid tot het ontslag van eiser heeft kunnen besluiten. De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Artikel 94, eerste lid, onder f, van het Barp biedt de mogelijkheid tot ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, ander dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB is sprake van ongeschiktheid indien de betrokkene behept is met dusdanige eigenschappen van karakter, geest en gemoed dat hij daardoor de voor de functie vereiste persoonlijke eigenschappen mist. Er moet daarbij sprake zijn van ongeschiktheid in objectieve zin, gerekend naar algemene maatstaven. De ongeschiktheid moet manifest zijn en voldoende onderbouwd.
In de onderhavige zaak heeft verweerder het ongeschiktheidsontslag van eiser gebaseerd op dezelfde gedragingen als waar eerder het strafontslag van eiser op was gebaseerd, te weten het vele malen bevragen van het X-pol-systeem ten behoeve van privé-doeleinden. Dit maakt eiser naar de mening van verweerder onder meer onbetrouwbaar en niet-integer, waardoor eiser ongeschikt is als politieambtenaar.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat een politieambtenaar betrouwbaar en integer behoort te zijn. Zoals de rechtbank eerder in het kader van de beoordeling van het aan eiser verweten plichtsverzuim heeft vastgesteld was het raadplegen van het X-pol-systeem ten behoeve van zichzelf een gedraging die eiser had behoren na te laten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet aangetoond dat sprake is van ongeschiktheid voor het werk als parketwachter, welke tot ontslag kon leiden. Anders dan verweerder is de rechtbank namelijk van oordeel dat het louter veelvuldig raadplegen door eiser van een politieinformatiesysteem nog niet met zich brengt dat eiser onbetrouwbaar of niet-integer is. De rechtbank acht daarbij met name van belang dat op grond van de stukken in het dossier niet is komen vast te staan dat eiser de informatie die hij uit het X-pol-systeem heeft verkregen op enig moment daadwerkelijk heeft gebruikt, naar buiten heeft gebracht of aan derden heeft verstrekt. De aard van de opgevraagde informatie -voornamelijk bestaande uit het bevragen van namen van personen uit het privé-leven van eiser zonder dat van enige relatie met het criminele circuit is gebleken- wijst er bovendien niet op dat eiser deze informatie (tegen betaling) aan derden zou hebben doorgespeeld. Deze maakt veeleer aannemelijk dat eisers verklaring, dat zijn gedrag louter is ingegeven door verveling en nieuwsgierigheid, juist is. Ook is niet komen vast te staan dat het risico bestond dat deze handelwijze extern bekend zou worden. Ten slotte is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat -in weerwil van hetgeen van de zijde van verweerder is aangevoerd- niet is komen vast te staan dat eiser eerder zoiets heeft gedaan of in het verleden expliciet is gewaarschuwd dat hij zulks niet mocht doen. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser slechts in gesprekken in april en mei 1999 is aangesproken over tegen hem gerezen bedenkingen, maar dat de juistheid daarvan niet vastgesteld is kunnen worden en is afgezien van enige disciplinaire maatregel. Voor de rechtbank is al met al niet komen vast te staan dat eiser onvoldoende besef had van de op hem rustende verantwoordelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de motivering van het bestreden besluit dan ook geen toereikende onderbouwing voor het standpunt van verweerder dat eiser ongeschikt is voor het bekleden van zijn ambt in de zin van artikel 94, eerste lid, onder f, van het Barp, zodat verweerder aan die bepaling niet de bevoegdheid kon ontlenen eiser te ontslaan. Het bestreden besluit kan om deze reden niet in stand blijven.
De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser/eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt 2 punten (in verband met het beroepschrift en het verschijnen ter zitting) toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1 (zijnde € 332,00).
gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 664,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de Politieregio Limburg Zuid;
bepaalt dat de Politieregio Limburg Zuid aan eiser het door deze gestorte griffierecht ad € 116,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout (voorzitter), F.J.C. Huijbers en A.J.M. Huisman-Kreijn, in tegenwoordigheid van mr. S.A.M.C. van de Winkel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2004.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.